Caligula,
(Lat. soldatenlaars) bijnaam van de derde Romeinse keizer, Gaius Julius Caesar (12-41 n.Chr.), die van 37 tot 41 regeerde, en berucht was om zijn wandaden. Suetonius (rechtsgeleerde en biograaf, 75-150 n.Chr.) vermeldt in zijn Vitae Duodecim Caesarum (Gaius Caligula xxx), Caligula's wens: ‘O utinam populus romanus unam cervicem haberet!’ (Lat. O dat het romeinse volk maar één nek had!). Deze uitspraak stond m. voor de geest in de Max Havelaar (vw i, p. 142) en, bij monde van Oom Sybrand in Idee 1177 (vw vii, p. 236-237). Deze uitroep wordt door hem verder nog aangehaald in een brief aan C. Vosmaer d.d. 21 oktober 1873 (vw xvi, p. 251). Op 5 november 1880 schrijft hij D.R. Mansholt:
‘De maatschappy wordt opgevreten door fatsoenlyke boosdoeners. M'n gemoed is zacht, maar by redeneering begryp ik Robespierre en zelfs Marat. Ja, Caligula, met z'n verzuchting: Och, dat het heele menschelyk geslacht maar één hoofd had, om 't met één slag te kunnen afhakken! Wie zoo iets als stelsel geeft, verkoopt dronkenmanstaal, maar als uiting van wrevel, als vervloeking komt me Caligula's woord zoo ongerymd niet voor.’ (vw xx, p. 533).
In een brief aan Vosmaer d.d. 11 oktober 1885 noemt m. Caligula's plan om zijn paard de consuls-waardigheid te verlenen (vw xxiii, p. 439).