Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdBetz, Gerardus Henri-,1816-1868, fabrikant, werd in 1859 lid van de Tweede Kamer en was van 1862 tot 1865 minister van Financiën, in welke functie hij de nieuwe wet op de *inkomende rechten invoer. Hij moest aftreden toen bekend werd dat hij schriftelijk beloofd had de nieuwe grondbelasting voor Limburg uit te stellen als de verkiezingen gunstig zouden uitvallen voor het ministerie. Naar aanleiding hiervan kwam er een interpellatie in de Kamer. m. schrijft in Pruisen en Nederland dat het gedrag van Betz onverantwoordelijk was: ‘Dat zou toch ongerymd wezen, en elke minister die geen lust had zich over 't een of ander te verantwoorden, zou maar eenvoudig zich behoeven te laten ontslaan, om wit te zyn als wolle. En dit geschiedt dan ook. (...) De heer Betz trad, volgens verklaring van den groten Thorbecke, af, omdat de tegen hem ingebrachte klachten van dien aard waren dat zyn waardigheid als minister niet toeliet ze aan te horen. (...) Niemand | |
[pagina 48]
| |
kwam op het denkbeeld dat het beter wezen zou geen waardigheid te bezitten, dan die hoedanigheid te gebruiken als voorwendsel om verantwoordelykheid te ontgaan.’ (vw iv, p. 57-58) In Idee 451 schijft hij dat er van de verstandelijke ontwikkeling van het volk weinig verwacht kan worden als een minister van Financiën niet weet wat een bankier is, zoals bleek uit een uitspraak van Betz (vw iii, p. 96). |
|