Beroepskeuze,
onderwerp van de Ideeën 1075-1079 (vw vi, p. 725-743). Wouter wil later graag zeeman worden, maar Stoffel meent, evenals zijn moeder, ‘dat zoiets niet te pas kwam’, m. schrijft dat Stoffel toen ‘treffend’ voorbeelden verhaalde ‘van jongelui die naar zee waren gegaan nadat ze zich aan wal niet goed gedragen hadden, waaruit hy [Stoffel] met de logiek die in zyn kring voldoende was, beoogde dat men niet naar zee moest gaan’ (Idee 1075, vw vi, p. 726).
In hetzelfde Idee schrijft hij:
‘Er bestaan nuttige mensen. Het zyn dezulken wier plaats niet, of slechts zeer moeilyk, door anderen zou kunnen worden ingenomen. Nuttige beroepen - d.i. nuttig by uitnemendheid - zyn er niet. Elk vak, vertegenwoordigd door zoveel individuen als de verhouding tussen vraag en aanbod toelaat of eist, is even nuttig als 'n ander dat dóór z'n bestaan blyk geeft reden van bestaan te hebben. Waar deze reden ophoudt, sterft het uit als tovenaars, profeten, dominees en pruikenmakers.’ (vw vi, p. 729)
Over de motivatie van de beroepskeuze - de hoogte van het salaris -, kunnen we eerlijk zijn, aldus Mulatuli:
‘De meeste beschouwingen alzo, die men by de keuze van 'n beroep telkens op den voorgrond hoort zetten, vallen in de termen van de zeer bekende braafheidsventery (...). Ieder weet, en als 't er op aankomt zal ieder erkennen, dat het geldverdienen hoofdzaak is. Ik keur dit volstrekt niet af, mits men de zaak by den naam noeme. Niet de waarheid is plat, maar het verdraaien en verbloemen van de waarheid. (...) Men wil geld, veel geld. Zeer wel. Men wil nuttig zyn, allernuttigst. Ook goed. 't Een belet het ander niet, volstrekt niet!’ (Idee 1078, vw vi, p. 734-735)