Arbeiders,
In de Millioenen-studiën schrijft m. over het gebrek aan saamhorigheid onder de arbeiders:
‘Voelt de arme meewarigheid voor de rampen van z'n lotgenoten? Minacht niet de werkman zyn medewerklieden? Heerst er iets als broederschap tussen de minder bedeelden, zy die zo klagen - en overigens met recht, waarlyk! - dat de ryken onbroederlyk zyn?’ (vw v, p. 85)
In Idee 451:
‘Wat zullen wy den arme antwoorden, den Nederlandsen werkman, als deze ons vraagt: waarom hy met harden arbeid niet in staat is, den zynen het nodige te geven? Waarom hy z'n aanwezen moet voortslepen in ellende, veroordeeld tot onbeschermde slaverny?
Waarom z'n kinderen bleek zien? Waarom z'n vrouw schrikt by de ontdekking, dat er weldra een mond meer zal verschynen aan den nu reeds al te schralen dis? Waarom hy gedoemd is tot eeuwigdurende tantaluspyn, by 't denken aan wat vriendelyk geluk?’ (vw iii, p. 180)
*armoede *socialisme