Abattoirs,
moeten verplaatst worden naar buiten de stad, betoogt m. onder meer in ‘Max Havelaar aan Multatuli’ (vw ii, p. 461) en in zijn voordracht van 23 februari 1878 te 's-Gravenhage. Het Vaderland van 26 februari (vw xix, p. 198-200) bericht hierover: ‘Bij de zaligspreking der barmhartigen wees de spreker op het bevorderen van ruwheid en ongevoeligheid bij de jeugd, door het vervoeren en slachten van vee in de steden. Hij vestigde de aandacht op het feit, dat er nooit gebrek is aan slachtersjongens, en op de martelingen, welke het vee van die knapen heeft te lijden, vóórdat het ter slachtbank wordt gevoerd. Abattoirs buiten de stad, geen slachters meer, maar vleeschverkoopers, en voor het afmaken van het vee: van overheidswege benoemde deskundigen, die langs wetenschappelijken weg het vee zóó weten te dooden, dat het een minimum lijden heeft te verduren. Dat achtte m. in de groote steden dringend noodzakelijk.’
Als gevolg van consumptie van besmet vlees heersten rond 1860 epidemische trichinenziekten in Duitsland, en werden in vele Duitse staten vanaf 1868 strenge ‘Schlachthausgesetze’ ingevoerd. De op grond hiervan streng gecontroleerde, en modern ingerichte abattoirs bij (en niet in) grote Duitse steden, zullen niet aan m.'s aandacht ontgaan zijn.