Aantrekken,
‘Ziedaar de gehele natuurwet, het godsbegrip, de leer der noodzakelykheid, teruggebracht tot dit éne woord: aantrekken. Wie of wat het meest aantrekt, wint vorm. Wie of wat het minst aantrekt, verliest vorm. Alles wat geschiedt, komt voort uit die eeuwige afwisseling van meer of min.’ (Idee 172, vw ii, p. 391)
Het begrip aantrekken heeft voor m. een ‘zinnelijke’ lading. Verwante begrippen zijn: ‘neiging tot samenzijn/vereniging’, ‘gezonde aandrift tot weten en beminnen’ en ‘liefde’. In Idee 198-202 (vw ii, p. 411-415) past m. het begrip aantrekking toe op de mens:
‘Al wat bestaat, heeft neiging tot samenzyn, tot verenigen, tot ineensmelten, tot éénzyn. Met die neiging wordt ook de mens geboren.’ (Idee 198, vw ii, p. 413)
Maar:
‘Wy hebben de zeden uitgevonden, wy passen die toe, wy beweren die te moeten handhaven... zeden, welke in aanhoudenden stryd zyn met de hoofdwet der Natuur. (...) Deze verkrachting - of de voortdurende vruchteloze pogingen daartoe - noemen we deugd. Onze hele opvoeding van de meisjes, is 'n moorddagige opstand tegen 't goede.’ (Idee 200, vw ii, p. 414)