Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 226]
| |
[pagina 227]
| |
O, dwaas wie zijn hart aan de we - reld ooit hangt,
En ij - de - le vreugd voor zijn zwoe - gen ver - langt.
Hier woekert een vrek, en verspilt al zijn tijd
Om schatten op schatten te hoopen;
Ginds heeft zich een held aan den oorlog gewijd
Om bloedige lauw'ren te koopen;
Maar rijkdom en roem, hoe verlokkend zij zijn,
Bedwelmen den mensch, hun genot is slechts schijn.
Daar jaagt een de weelde en haar schijnvreugde na,
Zoo schoon en verrukkend voor de oogen;
Maar spoedig ontdekt hij, niet zelden te spâ,
Zich wreed door haar vleistem bedrogen.
Geen weelde, hoe vleiend, hoe lokkend zij spreekt,
Heeft immer nog duurzaam genoegen gekweekt.
Die vliedt zijne woning, en zwerft immer rond
In ver afgelegen gewesten,
Waar menigeen bronnen van weelde vaak vond,
Die lijf en ziel beide verpesten.
Hij, die den gezelligen vriendenkring vliedt,
Vindt vreugde en genot onder vreemden ook niet.
Neen, makkers! laat sloven en zwoegen wie wil,
Aan schijnvreugd zich immer vergapen,
Wij wagen ons geenszins naar luim en naar gril,
Om valsche genoegens te rapen.
Geen vreugde, hoe vurig, hoe gretig gezocht,
Worde immer ten prijs onzer zielsrust gekocht.
|
|