Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 218]
| |
[pagina 219]
| |
Een hut van klei aan 't eind der aarde,
Een plekje gronds van luttel waarde,
Blijft in mijn oog een grooter schat
Dan al 't vermogen van een koning,
Indien ik in mijn schaamle woning
Uw boezem tot een rustplaats had. (bis.)
O zoet herdenken, vol van smarte,
Toen slechts een teer gevoelig harte
Mijn eenigste bezitting was,
En ik, aan uwe zij gezeten,
Van elk miskend, van elk vergeten,
Mijn rijkdom in uw oogen las. (bis.)
Ach, als dan alles teerheid aâmde,
En mijn gevoel 't Heelal omvaâmde,
Dan zeeg ik op uw lippen neer;
Dan sprak ons hart, en wij - wij zwegen;
Ik wenschte, en alles was verkregen;
En gij, gij hadt geen wenschen meer. (bis.)
Vaak waan ik, in mij zelv' verloren,
Het teêr gemurmel nog te hooren
Dier kalme beek, wier oevergras,
Wier zachte boord, op duizend plekken,
Nog tot getuige kan verstrekken
Hoe zalig eens uw minnaar was. (bis.)
O als gij langs de stille baren,
Bij 't bleeke licht der maan gaat waren,
Aan d'avond van een zoel en dag,
O denk dan, hoe, door heel het leven,
Geen straal weêr om mij heen zal zweven,
Die mijn geluk aanschouwen mag. (bis.)
Ligt dat een traan dan uit uw oogen,
Een traan van liefde en mededoogen,
Het bevend gras bepaarlen zal;
Ach, Fannij! - Fannij! welk herdenken,
Toen elke traan mijn hart mocht drenken,
Toen mij 't Heelal geen zuchtje ontstal? (bis.)
Laat echter vrij dat traantje vloeien; -
Dat duizenden het gras besproeien!
Mijn hart geniet de waarde er van.
Ach! waarom 't langer mij verzwegen?
Een traan blijft nog den jongsten zegen,
Dien mij uw liefde schenken kan. (bis.)
|
|