Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende Zonneschijn. 'k Zit peinzend ter neer op mijn ka - mer; 't Is don - ker om mij heen. De lucht en mijn hart zijn be - ne - beld, 'k Ge-voel mij zoo al - leen,- 'k Ge - voel mij zoo al - leen.- Ik staar op de vochtige straten En op den boom, die, kaal Geschoren door stormwind en regen, Zich kleurt met aaklig vaal. (bis.) Maar, zie, daar verdunt zich de nevel; De lieve zon breekt door En hult met haar stralen mijn kluisken In heldren middaggloor. (bis.) Ik dank u, mijn lieflijke zonne, Dat gij nog eens verschijnt! 't Is of bij den gloed uwer stralen Geheel mijn leed verdwijnt. (bis.) Ik dank u, genezende zonne! Gij brengt mij artsenij, En mengt, in het proza des kranken Wat levenspoëzij. (bis.) Och, kom mij toch dikwijls verblijden, Mijn dierbaar zonnekijn; Want zoo ik uw stralen moest missen, 't Zou mij zoo treurig zijn. (bis.) Waar gij u verschuilt achter neevlen, Is 't mij aan 't hart zoo bang. Gij weet het nu, dierbare zonne! Och, kom wat veel en lang. (bis.) Vorige Volgende