Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 196] [p. 196] De goede oude tijd. Toen Groot va-der eenmaal mijn Groot moeder nam, Toen wist men nog niets van Mevrouw of Ma-dam, Het ze-di-ge meisje, de huislij-ke vrouw, Ze wa - ren ju - weeltjes van Hol-landsche trouw. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Ontwaarde men zedigheid waar men ook kwam; Men spreidde geen klassieke naaktheid ten toon, Maar 't kleed met een kraagje stond netjes en schoon. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Toen braadde de huisvrouw nog zelve de ham. Zij las geen romans, maar zij stond bij den haard, En 't kind was haar meer dan een schoothondje waard. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Werd zelfzucht beteugeld door breidel en dam; Men wist van geen sluwheid, geen list of geen laag, En leugen sprak men toen alleen in den Haag. [pagina 197] [p. 197] Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Was niemand der Heeren kortzichtig of stram; 't Verwijfde meneertje met 't gladde gelaat, Was toen zelfs bij meisjes en vrouwen gehaat. Toen Grootvader eenmaal mijn Grootmoeder nam, Geen vriend van zijn land sprak toen zuchtend of gram: 'Och, gaf aan ons Holland de hand van den Heer, 'Die zalige Grootvader-tijden maar weer!' Vorige Volgende