Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 148]
| |
[pagina 149]
| |
Ik kom hier keer op keer
Met frisschen voorraad weer!
Wie zou mijn ijver doemen?
Ja, ieder morgenuur,
Sta ik hier met mijn bloemen,
Die kindren der natuur!
'k Ben doof voor boos gevlei,
'k Belach de spotternij;
En wie mij schalks moog' noemen,
Erkent toch op den duur:
Ze is schuld loos als de bloemen,
Die kindren der natuur!
Is eens een jonge kwant,
Wat dartel en galant,
Durft hij mij schoon te noemen,
Ik kijk dan barsch noch zuur,
Maar 'k wijs hem op mijn bloemen,
Die kindren der natuur!
Dan zeg ik: jonge heer,
De roos is schoon, maar teer,
Zou 'k op haar schoon wel roemen?
Haar bloei is kort van duur!
Verganklijk zijn de bloemen,
Die kindren der natuur!
't Genieten duurt slechts kort,
Verloren onschuld dort!
Wie dartle min moog roemen,
'k Vlied haar verleidend vuur;
Mijn onschuld en mijn bloemen,
Zijn kindren der natuur.
|
|