Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 146]
| |
[pagina 147]
| |
Er hebben veel vroolijke menschen
Lang vóór ons naar blijdschap getracht:
Den rustenden in hunne graven
Zij vriendlijk de beker gebracht. (bis)
Wij zitten verheugd bij elkander;
Dat vriendschap ons nimmer begeev',
Zoo lang wij het leven genieten!
O dat het toch immer zoo bleev'! (bis.)
Maar wijl het niet altoos kan blijven,
Neme ieder dit tijdstip thans waar;
Wie weet het! misschien rukt liet noodlot
Ons, eer men 't verwacht, van elkaar. (bis)
Er zullen veel vroolijke menschen
Lang na ons ook nog zijn verblijd;
Ons rustenden in onze graven,
Wordt dan ook hun beker gewijd.
Doch zijn wij ook ver van elkander,
Toch blijven de harten bijeen,
En 't heil, dat den eenen te beurt valt
Maakt steeds onze vreugde algemeen. (bis.)
En komen wij weer bij elkander
Op onze te wandelen paan,
Dan knoopen wij, vroolijk, het einde
Aan 't vroolijk begin weder aan. (bis.)
|
|