Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 126]
| |
[pagina 127]
| |
Ja, je baard is glad geschoren
En je laarzen zijn gesmeerd,
En je das zit naar behooren,
('k Zie: je strik zit vlak van voren),
En je hoed staat niet verkeerd. (bis.)
Maar dat is niet al, me jongen,
Waar je 't meisjeshart mee wint:
Heb je naar een prijs gedongen
En er niet mee weggesprongen?...
Groote klaas, word toch geen kind! (bis.)
Mal hij, die den moed laat zakken,
'Neen' blijft juist niet altijd 'neen'!
Die zoo gauw de hoop laat knakken
En naar neerzit bij de pakken,
Jaagt de kans al verder heen. (bis.)
Laat u door geen woord verschrikken!
Hart en mond zijn immers twee?
Wie in gunstige oogenblikken
't Eitjen op den kop kan tikken,
Doet er zich meest voordeel mee. (bis.)
Heeft mooi mas je zij verlaten?
Lacht ze witjes tot jan-piet?
Zou je daarom 't hijlik haten,
Overal van ontrouw praten?
Gekheid! denkt: zij deugt me niet. (bis.)
Och, voor haar komt licht een beter!
Hoor jij naar geen vriend? helaas,
Trouwe harten, man ik weet er -
Maar je wrok wordt nog al heeter....
Arme klaas, och arme klaas! (bis)
|
|