Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 124]
| |
[pagina 125]
| |
Voor mijn zuchten en mijn zangen,
Blijft noch - tans Klo-rin-de doof,
Voor mijn zuch - ten en mijn zan - gen
Blijft noch - tans Klo - rin - de doof.
'k Dacht: ik was nog al kapabel;
'k Werd begeerig naar een ambt,
'k Heb vol moed de groote heeren
Met verzoeken aangeklampt:
Ach, wat hielpen al mijn beden,
Die men stil ter zijde schoof!
'k Had geen wagen om te kruien} bis.
En... de heeren bleven doof.} bis.
'k Had een tante, 't mensch had centen,
Of ik op 't legaatblad stond?
'k Hoopte 't wel, maar mijn vertrouwen,
Had, helaas, een zwakken grond.
Andre neefjes wisten beter
Om te springen met de sloof;
Nu ging 'k ook mijn best aan 't vleien -} bis.
't Was te laat, mijn moei was doof.} bis.
Doofheid is een ramp van 't leven,
Die wel medelij verdient;
Met geduld! zou 'k willen schreeuwen
Aan het oor van vrouw of vriend,
Maar bij enklen, 'k wil 't bekennen,
Staan geduld en ijver stil,
'k Heb geleerd: het doofst van allen} bis.
Is hij, die niet hooren wil.} bis.
|
|