Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 38]
| |
[pagina 39]
| |
Een rijke heer, die haar zoo zag,
Werd innig aangedaan;
Haar treurkleed en haar luid geklag} bis.
Dat trok hem tot haar aan.} bis.
Wel mijn lief meisje, zoo sprak hij,
Zeg waarom treurt gij nu?
Vertel er d'oorzaak van aan mij} bis.
Kan ik zoo help ik u.} bis.
Zij sprak en zag hem troostloos aan:
'k Heb, Heer, een droevig lot,
Gij ziet een weeskind voor u staan,} bis.
Welks hoop slechts is op. God.} bis.
Mijn moeder stierf, liet mij alleen,
Zij rust bij gindschen boom,
En vader, ach! niet lang geleên} bis.
Verdronk in dezen stroom.} bis.
Vergeefs en vruchtloos worstelt hij
Terwijl zijn angstkreet klonk;
Mijn broeder zag 't en sprong er bij,} bis.
Maar ach! ook hij verdronk.} bis.
Het weeshuis bood mij schuilplaats aan,
En mag ik daar eens uit,
Dan prangt mijn hart naar haar te gaan,} bis.
En ja, dan ween ik luid.} bis.
Neen, ween niet meer, mijn lieve kind!
Ik wil uw vader, zijn;
Gij hebt een hart dat teer bemint,} bis.
Bewaar dat vroom en rein.} bis.
Hij nam haar mede naar zijn huis
En schonk haar spijs en drank,
Verlichtte zoo haar droevig kruis,} bis.
Vroeg liefde slechts tot dank.} bis.
En zij was trouw, zij was het waard,
Zij bleef hem steeds tot vreugd.
Zoo zegent God reeds hier op aard} bis.
De liefde tot de deugd.} bis.
|
|