Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 36] [p. 36] De spinster. 'k Zat voor mijn deur en spon en zong; Een jongling hoor - de mij - ne zangen, Hij was zoo schoon, hij lachtt' mij toe, En rooder gloei - den zij - ne wangen, Ik keek eens op: en sprak geen woord, Ik zat beschaamd én spon al -voort,- Ik keek eens op en sprak geen woord, Ik zat beschaamd en spon al voort. [pagina 37] [p. 37] Hij zei mij vriendlijk goedendag, Trad bij en scheen bedeesd te wezen, Ik werd zoo bang, de draad brak af, En 't hart!... zoo sloeg het nooit voor dezen: Ik hechtt' den draad zoogoed ik kon,} bis. Ik zat beschaamd en spon en spon.} bis. Liefkoozend nam hij mijne hand, En lei die zachtkens in de zijne; Hij zag nog nooit een hand zoo schoon, Zoo blank, zoo poezel als de mijne; Hoezeer die lof mijn harte won,} bis. Zat ik beschaamd en spon en spon.} bis. Hij leunde toen op mijnen stoel, Terwijl hij 't fijne draadje roemde, En met een hartelijken zucht, Vertrouwlijk mij zijn meisje noemde, Hij zag mij aan, ik sprak geen woord.} bis. Ik zat beschaamd en spon al voort.} bis. Zijn wang kwam nader tot mijn wang, Daar 't helder oog nog teeder blikte Toevallig raakte hij mijn hoofd Dat onder 't spinnen zachtkens knikte. Hij kuste mij; ik sprak geen woord,} bis. Ik zat beschaamd en spon al voort.} bis. Met ernst wees ik den jongling af, Dit scheen hem stouter nog te maken, Onstuimig vloog hij me om den hals, En kuste rood als vuur mijn kaken, Zeg zuster, zeg of 't wezen kon,} bis. Dat ik in 't eind nog verder spon?} bis. Vorige Volgende