Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 24]
| |
[pagina 25]
| |
Men moet op dit be-ne-den rond
Het le-venspad, het le-vens-pad met bloe - men sie - - - - ren.
'k Schenk 't Kruidje-roer-mij-niet den fijnen,
Deez' blauwe Klokjes aan den gek,
En gouden Knopjes aan den vrek,
Narcissen aan die schoon wil schijnen,
Den scherpen Eschdoorn aan den nijd,
Slaapbollen schenk ik aan de tragen,
Deez' Wilgentakjes aan de vlijt,
De Zonnebloem die gunsten vragen.
Den helden schenk ik deez' Laurieren,
Deez' Duizendschoont aan de jeugd,
De blanke Lelie aan de deugd,
En de Eik zal 't hoofd des burgers sieren;
De Populier den babbelaar,
De bloeiende Aloë den grijze,
Dit Judasgeld den woekeraar,
De Passiebloem schenk ik den wijze.
Aan smachtende Sentimenteelen
Schenk ik het Juffertje in-het-groen,
Zij, die verliefde wenschen voên,
Zal ik met Mirt en Roos bedeelen;
Mijn liefdesvoorwerp zal m' altijd,
Hoe langer en hoe liever wezen,
Aan haar heb ik een Roos gewijd,
Waaraan geen doornen zijn te vreezen.
|
|