| |
| |
| |
| |
| |
| |
Ben Borgart:
‘Fluiten is minder vermoeiend dan praten’
[naar bibliografie]
In 1972 verscheen De Vuilnisroos, een kleine roman van Ben Borgart. Het was een komplete verrassing, niemand had tot op dat moment van Borgart gehoord, hij had in geen enkel literair tijdschrift gepubliceerd. De Vuilnisroos bestond uit een reeks idiote voorvallen op een klein kruisertje, culminerend in een mislukte poging om met een meisje per racefiets het land te verlaten. De ideeën die Borgart kwistig door het boek uitstrooide bleken effect te hebben: zijn naam wordt in verband gebracht met het promoten van de herwaardering van de fiets, van een strenge, gezonde levenswijze en natuurgeneeskunde. Hij weet mensen vaak zo enthousiast te maken voor zijn ideeën, dat hij soms na een lezing zijn droge keel niet met bier durft te laven.
Want het valt in de praktijk nogal mee met het ascetenbestaan dat Borgart voorstaat. Ons interview vond plaats onder het genot van een volwassen hoeveelheid bier en wodka. Ook de sigaretten werden niet geschuwd, al waren het gezonde.
De Vuilnisroos werd al snel herdrukt, en werd later ook als Bulkboek uitgegeven. In 1973 werd het gevolgd door De slakken van Canet d'Olt, een ouderwets kloeke roman van tegen de 400 dichtbedrukte bladzijden, waarin dezelfde hoofdpersoon als in Borgarts eerste boek, Cuzzi, een gigantische aaneenschakeling van avonturen meemaakt. Echte avonturen zijn het, afgewisseld door Borgarts filosofieën (in dit boek vooral over het zelf herstellen van oogafwijkingen). In 1975 verschijnt Buiten Schot, een bundel korte verhalen,
| |
| |
die alle ook Cuzzi in eerste persoon enkelvoud tot hoofdrolspeler hebben. In zijn laatst verschenen boek, Blauwe Nachten, heet de hoofdpersoon voor het eerst Ben Borgart.
Haast vijf jaar na zijn opzienbarende intree in de vaderlandse literatuur bezoeken wij Ben Borgart. Hij ontvangt ons in een smetteloos donkergroen trainingspak, en draagt steunend het manuscript van een nieuwe roman aan, een onvoorstelbare stapel dichtbetypte velletjes.
De Rooiers zal het gaan heten; het is een van de vele boeken die Borgart aan het schrijven is.
Borgart: ‘Het speelt zich voor het grootste deel af in de Vierde Wereld. Dat is een wat ongelukkige terminologie voor een nieuwe mentaliteit. Het speelt onder mensen die bezig zijn die nieuwe ideeën te verwezenlijken in de landbouw, de biologische landbouw. Ik heb zelf ook geprobeerd om zo zuiver te leven, maar dat is mislukt. Toch is het volgens mij een zeer haalbare kaart, maar de huidige maatschappij wil er weinig van weten. Zo'n Zuidelijk Flevoland was toch een ideale mogelijkheid geweest om met de biologische landbouw te experimenteren? De grond is er bijzonder geschikt voor: er is nog nooit gespoten. Er zit wel een beetje zout in de bodem natuurlijk, maar dat zakt wel weg.’
Is het alleen een beschrijving van die Vierde Wereld?
Ik schrijf er weinig wetenschappelijk over, het is een registratie van de conflicten die optreden. Zowel onderling als de conflicten tussen de oude en de nieuwe wereld, het boek staat met één been in de consumptiemaatschappij, en met het andere in de Vierde Wereld. Er zit veel idealisme in.
Een nieuw soort Walden?
Walden was een merkwaardig experiment. Het mislukte omdat het gedaan werd door louter estetische geesten, niemand uit de arbeidersmilieus. Dat gevaar bedreigt de Vierde Wereld ook. Het is zo'n beperkt groepje, het zijn wéér
| |
| |
studenten, en geen arbeiders. Daarom hoop ik dat ik die laatsten met dit nieuwe boek benaderen kan. Ik heb het zó proberen te schrijven, dat de mensen zeggen: hee, zo zou ik ook willen leven. Had ik maar zo'n publiek als Jan de Hartog, dat zou schitterend zijn. Ik zou dolgraag een bestseller willen schrijven. Niet om het geld, maar om de invloed die je hebt. Als ik er ook nog geld mee verdiende, zou ik zelf een biologisch bedrijf beginnen.
Je hebt toch aardig wat succes?
Ik beklaag me altijd over gebrek aan succes (lacht)! Mijn grootste succes was dat ik een baan had, dat ik geld had. Ik leefde onder zeer penibele omstandigheden, aan de rand van het graf kan je wel zeggen. Als De Vuilnisroos niet door was gegaan was ik zeker in de gevangenis beland. Je moet dat criminele zien in de sfeer van wel eens wat appels jatten, hoor. Maar daar kom je wel voor in het cachot. Dat calculeer je in bij zo'n manier van leven, en eigenlijk is het prima. Vooral als het winter is.
Ach, het lijkt allemaal wel interessant, maar als je er zelf voorstaat is het meestal toch zeer onprettig. Je zit in de positie van de underdog hè? Als schrijver word je niet erkend. Ik zei altijd dat ik schrijver was namelijk, en dan zeiden ze: laat maar zien dan. Als je geen boek hebt, ja... Maar ik zeg: godverdomme kerel, ik zit toch altijd te schrijven!
Ze trappen je op je ziel met zoiets. Daarom was dat mijn grootste succes, dat ik kon schrijven, en dat ik kon blijven schrijven.
Je had daarvoor toch altijd al veel geschreven?
Ik heb mijn goede jaren gehad. Toen ik een jaar of twintig was had ik net het voornemen opgegeven om kunstschilder te worden, en ik meende toen dat ik al zo'n grote achterstand had opgelopen, dat ik als een krankzinninge moest gaan
| |
| |
schrijven om het in te halen. Ik voelde me al vrij oud met m'n twintig jaren. Maar het heeft toch nog tien jaar geduurd voor ik m'n eerste letter publiceerde.
Want ik probeerde in die tijd wel zoveel mogelijk te schrijven, en zo min mogelijk ander werk te doen, maar dat schrijven, dat lukte jarenlang niet. Ik kreeg het niet voor elkaar, het vergt namelijk erg veel training. Die technieken onder controle krijgen, dat gaat erg langzaam. Ik doe het nu acht uur per dag, en de boeken die ik nu schrijf gaan al een stuk gemakkelijker. Maar ik heb nu dan ook al een jaar of zes niks anders gedaan dan schrijven, zaterdags en zondags ook; ik heb in het weekend geen vrij. Het is onevenredig veel oefenen voor je resultaat krijgt. Maar dan... Tijdens die oefening is er iets wat zich opkropt, en op een gegeven moment gaat dat open als een bloem. Dan blijkt dat uit het kleinste, gekste plantje nog een bloem kan groeien.
En je bent nog steeds aan het oefenen?
Ja, ik streef naar de ideale roman, een ingewikkelde constructie zoals Graham Greene die maakt. Dat meesterschap wil ik graag krijgen, en ik begrijp nu wel dat daar een heel mensenleven in gaat zitten.
Dus als je vijftig of zestig bent...
Maar dan begin je alweer suf te worden.
Je vindt je boeken tot op heden niet zo goed?
In vele opzichten nog niet, nee. Vooral wat de compositie betreft niet, en aan het psychologische element heb ik me ook nog nooit zo aan gewaagd. En dat zijn nu juist de elementen die een roman boeiend moeten maken.
Ik ben begonnen als verteller, want ik verkeerde in kringen waar veel verteld werd: Amsterdams havenvolk. Daar zitten kerels tussen die fantastisch kunnen vertellen. Classificeer- | |
| |
ders
vooral, die zijn vaak werkeloos en zitten dan de hele dag in een koffiehuis. Daar heeft zich werkelijk een soort verteltrant ontwikkeld. Als je niet goed kunt vertellen kun je bij die mensen niet meekomen, de beste vertellers zijn daar de populairste figuren. Classificeerders maken geweldig veel mee, het zijn mensen die werkzaamheden doen waar geen andere arbeiders voor te krijgen zijn: de schroefgang schoonmaken, verschrikkelijk! Verschrikkelijk!... olietanken schoonmaken!
Het zijn buitennissige mensen. Ik heb veel van ze geleerd, maar ik ben verder ook zeer in ze geïnteresseerd. In het milieu waaruit ik voortkom had je geen doorsnee mensen. En een dronken vent mag ik graag beluisteren, die vertelt vaak de prachtigste verhalen; de meest behartigenswaardige dingen. Mijn romanfiguren zijn dan ook vaak zeer buitennissig. Ze komen uit de onderwereld enzo.
Voor Blauwe nachten ben ik op onderzoek uitgegaan, naar de sextheaters. Een vriend van mij is portier geweest bij zo'n theater, ik heb hem uitgebreid geïnterviewd. En samen met hem ben ik in zo'n theater geweest, en ik heb daar met de mensen gepraat. Ik heb voor dat boek ook veel in Rotterdam gezeten, ik ben er iedere week wel een keer naar toe gegaan tijdens het schrijven. Het is een fascinerende stad - het havengebied dan - maar ook erg treurig. De mensen daar vind ik aardiger dan Amsterdammers, ze zijn zoveel eenvoudiger en gemoedelijker.
Van die mensen heb je het vertellen dus geleerd, maar je wilt toch méér zijn dan een verteller.
Het vertellen moet onderdeel zijn van een boek. Een boek is een consumptie-artikel dat gemakkelijk gelezen moet kunnen worden, vind ik. Het moet de lezer ontspanning bieden. De ideale roman is een volmaakt verteld verhaal.
Weet je, een roman schrijven, dat komt vanzelf. Je moet er
| |
| |
alleen veel tijd voor vrijmaken. Ik heb er erg veel voor opgeofferd. Op een gegeven moment heb ik gezegd: ik doe niks meer, ik ga alleen nog maar schrijven. En dat heb ik jarenlang gedaan, zonder een rooie cent - dit speelt ver vóór de Vuilnisroos, want daar kreeg ik geld voor, en dan zit je wel gebeiteld - en dan raak je helemaal aan de zelfkant: soms bedelen, stelen soms. Al was het maar een paar flessen pap van de melkboer, je kon de flessen later altijd weer terugbrengen, om van het statiegeld een zak patat te kopen. Ik had alles op één kaart gezet, op het schrijven. Als dat mislukt was ... dat was altijd de angstige gedachte die erachter zat.
Had je voor ‘de Vuilnisroos’ echt niks gepubliceerd?
Zal wel, zal wel. In mijn diensttijd deed ik de gekste dingen. Ik gaf lezingen, altijd over de vreemdste zaken, over Christus zelfs, over Christus met een ‘K’. Men was in die tijd een beetje met de spelling aan het donderen. Nu vind ik het niet juist meer om te doen. Ik geef de voorkeur aan de oude spelling, dat geeft rijkere woorden.
‘De Slakken’ is de geschiedenis van een oogrevalidatie. Diepstraten (die een bril draagt): ‘Ik heb het vandaag geprobeerd in de trein, een stuk landschap opnemen, en het dan met je handen voor je ogen terugspelen. Het lukte niet, ik zag wel details, maar niet het hele filmpje. En de mensen dachten dat ik gek was.’
Het is ook geen fluitje van een cent. Het is mij ook niet gelukt. Ik zit hier met een bril op, en dat is jammer, want ik had wel vorderingen gemaakt. Ik heb te weinig gelegenheid gehad om te oefenen, en ik miste ook de wilskracht. Je moet het iedere dag intensief doen, dat heb ik niet volgehouden. En je moet er ook gezond bij leven, niet roken en niet drinken, dat is een van de voorwaarden. Je zou er eigenlijk een persoonlijke leermeester voor moeten hebben, net als bij yoga. Ik hoop
| |
| |
dat de mensen die de Slakken lezen het ook gaan proberen, en meer succes hebben. Mij kan het eigenlijk niet meer zoveel schelen. Ik vind het dragen van een bril wel interessant. Op de een of andere manier krijg ik iets heel nietszeggends over me als ik een bril draag. Zo val ik minder op en kan ik beter observeren, ook in kringen waar ik zonder bril opgevallen zou zijn.
Onder Jehova's zeker. Daar heb je het niet zo op, getuige je boek ‘Buiten Schot’.
Toch wel. Ik heb enkele van hun ideeën en ook de spil waar hun leer om draait vermeld. Ik sta niet achter alles wat ze zeggen, maar er zitten wel bepaalde waarheden in, en ik moet ze nageven dat ze zich inzetten voor datgene waar ze in geloven. Op zichzelf is dat goed. Het zijn mensen van de geest, het is een godsdienst voor hele eenvoudige mensen, die vaak erg intelligent zijn. Alleen een beetje eigenaardig. Ik mag ze over het algemeen wel. Als ik er een tegenkom maak ik altijd uitgebreid een praatje. Ik heb vaak uren geluisterd naar een Jehova die een groot prediker was. Over het algemeen kunnen ze goed vertellen, werkelijk, als het afgelopen was had ik ademloos geluisterd. Ik wist alleen niet meer waar hij het over gehad had.
Laatst kwam ik een hele zielige tegen, in het Vondelpark. Het was een druilige dag, ik zat op een druilerige bank. De man kwam op me afgelopen, en ik dacht: dat is er een. Hij zei: ik kom hier om met U te spreken over bepaalde dingen waarmee U zich misschien niet bezig zult houden. Hij kon niet zo best prediken, zijn verhaal had weinig zeggingskracht. Hij voelde zich waarschijnlijk heel slecht in dat koude park. Maar we hebben toch nog hartelijk gelachen. Het was een man die veel bleek te weten, dus ik begon gelijk te vragen wat hij over de landbouw dacht. Voor zo'n man is dat iets moeilijker, want hij moet het in het evangelie inpas- | |
| |
sen.
Toch lukte het hem vrij goed, ik zag geen kans hem een hak te zetten.
In al je boeken heet de hoofdpersoon Cuzzi.
Ik heb een poosje in Limburg gewerkt, ik moest voor de ganzen zorgen. Ik had daar een meisje uit Amerika dat me altijd ‘goosy’ noemde, van ganzenhoeder, en op de duur wist niemand beter of ik heette zo. Iedereen begon me met die naam aan te spreken, en op den duur ben je het dan bijna geworden.
Je hebt heel wat baantjes gehad.
Ik heb altijd gewerkt, altijd met mijn handen mijn brood verdiend. Los werk, daar ben ik allround in. Ik kan van alles: in de haven, sloopwerk, bouw, landwerkzaamheden, scheppen, grondwerk enzo, fabriekswerk, lopende band, schoonmaakwerk. Als je al die dingen kunt ben je dus los arbeider. Want als los arbeider moet je flink wat kunnen, daar verkijken de mensen zich weleens op. Het is een vak dat er steeds meer uitraakt.
Nu ben je schrijver, en daar schuif je al je mogelijke pleziertjes voor opzij, je maakt kantooruren.
Absoluut, zó belangrijk is het. En daarbij komt dat het ook een struggle for life is voor mij. Ik moet van de subsidie leven, want van mijn boeken worden er maar heel weinig verkocht. Dat is een hele nare omstandigheid; ik loop nu tegen de veertig, en dan wil je wel eens op eigen vleugels drijven. Maar de concurrentie is groot. Het is een moeilijk vak. Ik heb nog nooit bewezen dat ik een perfecte roman kan schrijven, dat is een hele kunst. Maar het is ook een prettig vak. Dat is het geheim van het schrijven: dat je er lol in hebt.
Stel je voor dat ik het niet zou doen, dan zou ik op een magazijn moeten gaan werken. En dat kan ik ook niet! Ik kan be- | |
| |
halve
schrijven helemaal niks! Als ik bij het arbeidsbureau kom denken ze wel: U bent toch gezond, maar psychisch moet je ook maar geschikt zijn. Ieder werk vereist ervaring. Magazijnbediende is ook een erg moeilijk vak als je er geen kop voor hebt.
Ik heb eens in een magazijn gewerkt vol auto-onderdelen. Die lagen opgeslagen op code-nummer. Ik heb die codes nooit in m'n hoofd kunnen krijgen. Maar er werkte daar een mongooltje, met zo'n dikke nek, dat daar ontzettend goed in was. Bij elke bestelling die binnenkwam moest ik hem om raad vragen, en ze hadden hem nog voor half geld ook.
En al die tijd wilde je schrijver worden?
Ja, ik heb zelfs bij Meulenhoff gewerkt, want ik dacht: als ik maar eenmaal bij een uitgever zit kan ik wel schrijver worden. Maar ik kwam daar nooit met een boek in aanraking, want het was een doodgewoon kantoor. In plaats van over andere dingen ging het over boeken, net als het in de maggiefabriek over maggie gaat.
Je hebt niet bepaald een schrijversopleiding achter de rug.
Nou, ik zal je vertellen, ik had vroeger op school een onderwijzer die hele goeie dingen over schrijven vertelde. Als je een opstel moest schrijven zei hij precies waar het om ging, en ook bijvoorbeeld dat je niet teveel het woordje ‘toen’ moest gebruiken. Door zoiets ontwikkel je toch iets van een stijl. Als nooit iemand iets gezegd had zou m'n werk nu nog wemelen van de ‘toens’.
In hoeverre is je werk autobiografisch?
Ik schrijf niet zuiver autobiografisch, maar ik houd me wel aan belevenissen. Anders zou ik het waarschijnlijk niet kunnen, alles wordt gesteund door herinneringen, dat is de beste manier.
| |
| |
En altijd eerste persoon?
Ik heb ook wel andere stijlen geprobeerd, waarin ik de ikvorm losliet, maar dan ben ik opeens niet meer zo begeisterd. Technisch krijg ik het ook niet voor elkaar om dan een lopend verhaal te maken.
Komt er ook veel fantasie bij je werk te pas?
Dat is niet nodig. Als ik de gekste dingen die ik heb beleefd had opgeschreven, had men mij niet geloofd. Gelukkig heb ik een sterk beeldend geheugen. Als ik aan de dingen terugdenk kan ik ze bijna filmen. Het is vaak overschrijven van die film.
Je zou je memoires eens moeten schrijven.
Dat doen Nederlandse schrijvers al zo vaak, haast alles wat in Nederland geschreven wordt is autobiografisch.
In jouw boeken toch ook?
Ja, jazeker. Maar je kunt niet alles tegelijk doen. Ik heb nu al een lijst met onderwerpen die ik uit wil werken, zoveel boeken, het zijn er zoveel geworden dat ik de eerste tien jaar echt niet aan nieuwe boeken denken kan. Ik heb een achterstand, en dat is erg frustrerend. Ik moet me rotwerken om die achterstand in te halen. Dus aan die autobiografie kom ik voorlopig niet toe.
Het is trouwens een moeilijke vraag. Scholieren stellen die ook altijd: ‘Heeft U dat nou echt meegemaakt?’ Ze hebben altijd een lijst meegebracht vol vragen die ze achter elkaar op je af blijven vuren. Ik zeg dan altijd: ‘Je hoeft geen U te zeggen, hoor.’ En daarmee verbijster ik ze altijd een paar seconden. In die tijd heb ik dan de gelegenheid om een antwoord te bedenken.
Ik schrijf wel altijd over mensen die ik ken. In de eerste versie die ik schrijf staat ook altijd hun echte naam. Later verander
| |
| |
ik die, want ik wil alles verdoezelen.
Je schrijft trouwens nooit over je vroegste jeugd.
Omdat ik me daar zo weinig van herinner. Ik blijk een slecht geheugen te hebben. Zelfs van de lagere school herinner ik me niets meer. Het is trouwens ook beter voor een schrijver om over zo vers mogelijke herinneringen te schrijven. Je herinnert je de details zoveel beter.
De meeste schrijvers beweren het tegengestelde.
Ja, en dat kan ik me ook wel indenken, je hebt er meer overzicht over later, en dat is ook belangrijk. Maar ik wil al jarenlang over de ervaringen die ik als boerenknecht opdeed schrijven - en het is nu al zo'n tien jaar geleden dat ik dat was -, en ik kan me die hele streek waar ik toen werkte niet meer herinneren. Er zijn een hoop dingen weggevaagd. Die moet je dan fantaseren, en fantaseren is voor mij het moeilijkste wat er is.
Maar met je échte herinneringen ga je toch ook knoeien, daar fantaseer je toch ook dingen bij?
Dat doe ik zeker, want er zijn maar weinig dingen die geschikt zijn om net zo op te schrijven als ze waren. Aan de meeste gebeurtenissen fantaseer ik nog wel een krulletje.
De fantasie gebruik je dus veelvuldig. Maar dromen komen in je boeken niet vaak voor.
Nou, in Een lange weg naar Tipperary staat er wel een. En die is ook echt gedroomd. In Ierland kreeg ik op een gegeven moment het idee dat ik met magie in aanraking kwam. En in die droom, die ik Ierland had, kwam ik er wérkelijk mee in aanraking. In die droom begreep ik ook opeens was magie was. En dat heb ik in het boek zo goed mogelijk beschreven: ik was in de macht van bepaalde krachten, en uit die macht
| |
| |
kon ik niet wegkomen. Het was écht een angstdroom.
We logeerden op een klein boerderijtje, iedereen sliep, en opeens brulde ik in die droom: ‘Jullie maken aldoor hetzelfde!’ Keihard bulderde ik dat door het huis. Ik was meteen wakker, en ook overal in het huis gingen lichtjes aan. Ik schaamde me dood, dat wel.
Hoeveel schrijf je per dag?
Dat is niet te zeggen. Ik doe per dag zo mogelijk één episode, één gebeurtenis, zodat je je goed kunt concentreren op de sfeer van zo'n moment. Maar of dat nou één of tien bladzijden beslaat, dat schommelt. Ik probeer wel zo snel mogelijk te schrijven, alleen maar schrijven, daartussendoor niet leven als het ware; dat is de enige manier om een dik boek af te krijgen. Schrijven, strepen en schrijven, want als je vier jaar aan een boek bezig moet zijn raak je wel behoorlijk gefrustreerd.
Schrijf je alles eerst met de hand?
Met een potlood. Dat vind ik erg mooi, om die potloodletters te zien. Je krijgt wel kramp in je handen soms. Het is net zoiets als strafwerk schrijven, op school, waar je de grootste hekel aan had. Dat zit je nu vrijwillig te doen.
Schrijf je op lijntjespapier?
Nee. Nee, op witte vellen, op kladblokken.
Typ je het stukje voor beetje uit, aan het einde van de dag, of als het hele boek af is?
Per hoofdstuk. Ik behandel alles drie keer: schrijven, een keer overtypen en daarna vanuit de ogen van de lezer kijken of ik niet teveel vanuit mijn eigen straatje bezig ben geweest. Je kunt de logica van het verhaal dan beter overzien. Tijdens het schrijven weet je alles, de kleinste dingen; net alsof je in en rommelige kamer woont waar je de gekste details heel precies van kent.
| |
| |
Wat ik vroeger ook nooit deed, dat is van tevoren een soort schema opstellen. Ik schrijf mijn verhaal nu eerst in het klein, daardoor kun je een hele hoop geouwehoer voorkomen.
Werk je met aantekeningen?
Ja, maar dat liep een beetje uit de hand, al die losse papiertjes. Maar het is wel nodig, je vergeet je gedachten zo vaak. Daarom rubriceer ik het nu allemaal een beetjè, ik heb er een kaartenbak voor. Je moet af en toe een dag de tijd nemen om die aantekeningen op volgorde te leggen. Een zekere administratie die je naast je verhaalwerk verricht. Dat vergemakkelijkt het schrijven.
Je boeken, dit nieuwe helemaal (het zal zo'n 600 pagina's gaan tellen) zijn behoorlijk dik.
Dat werkt prettig, vind ik, je hebt alle tijd en ruimte om je personages duidelijk te introduceren, zodat je je later eigenlijk alleen nog maar om het verhaal hoeft te bekommeren. En aan het einde ... ik heb laatst een film gezien over pelikanen. Dat zijn zware vogels, die op grote hoogte vliegen. Ze zijn zelfs zo zwaar, dat ze als ze willen landen al zeven kilometer vóór de landingsplaats met die handeling moeten beginnen. En dan nog vliegen ze er voorbij, en moeten ze een bocht maken om op de gewenste plek terecht te komen. Dat heb je in een dikke roman hetzelfde: je hebt de mogelijkheid om zeven kilometer voor het einde al de voorbereidingen voor de landing te treffen.
Aan het einde van Blauwe nachten verzucht je: M'n jonge jaren zijn voorbij. Terwijl je in het begin toch al een vrouw en een kind hebt.
Op de dag waarop ik trouwde dacht ik dat m'n jonge jaren voorbij waren, maar er dienen zich daarna altijd zoveel avonturen aan... Die zin staat daar aan het einde van het
| |
| |
boek, omdat de hoofdpersoon daar uit de gevangenis komt. En als je uit de gevangenis komt voel je je altijd heel oud. Nú ga ik volwassen leven, denk je, dan kan me niks meer gebeuren.
Al met al is dit nieuwe boek toch weer niet het beloofde en verwachte ‘Woodcraft’ geworden.
Dat boek is af, maar ik wil het herschrijven op een andere manier. Ik had er op uit moeten gaan, ik had het niet achter een bureau moeten schrijven. Ik heb het wel geprobeerd, het is er niet van gekomen. Misschien lukt het me als ik op de Shetland-eilanden zit. Daar gaan we volgend jaar waarschijnlijk wonen. Gewoon erheen gaan, alsof we op vakantie zijn, en dan proberen een huis te vinden. Het zal wel lukken, want ik hoef natuurlijk geen werkvergunning aan te vragen. Ik ben erg benieuwd hoe het op zo'n eiland toegaat. Ze weten daar alles van elkaar. In 1956 was er een rat op het eiland gekomen, vertelde een vriend van me die er geweest is, en daar hebben ze het nu nog over. Ze weten nog precies wanneer het was, en wie hem gevangen heeft, alles. In 1971 was er weer een rat, van een Hollands schip. Er is weinig gespreksstof daar, maar ik denk dat er onder de verhalen van de mensen daar een hele hoop verschrikkelijk mooi zijn.
Je moet je kunnen aanpassen en je inleven in de gewoontes en de gedachtenwereld van de mensen. Van de zomer waren we met een aantal vrienden in Ierland. Op een gegeven ogenblik wilden onze vrienden de tent met alle geweld opzetten bij een soort riviertje, op een weiland. Daar stonden ze beter beschut ofzo. Maar het was het landje van een boer, en ik dacht al: dat gaat niet goed. Het stormde, ze waren de tent aan het opzetten, en jawel, daar komt de boer aan. Het was niet zo erg, want het was zijn land niet, maar hij wist van wie het wel was. We moesten daar weg. We verplaatsten de tent, en ik zeg: nou bedankt, pappie, we hebben de tent op
| |
| |
een ander punt gezet, that's the better way Hij keek mc zo eens aan, die ouwe kerel, en zei (Borgart imiteert een soort gangster): that's the best way! 's Avonds hebben we nog vreselijk gelachen met die man. Hij bleek een herberg te hebben, en daar zat ie de hele avond bij het turfvuur te zuipen. Je weet wat het is, zelf heb je de hele dag door de regen gereden, dan wil je wel Guinness, Guinness is good for you. Het was iedere avond goed drinken. Als ik geen borreltje op heb doe ik geen bek open.
Ook niet als je thuis bent? [Ben Borgart begint zacht te fluiten, we kunnen het niet verstaan.]
Op deze manier praat ik wel. Ik heb het van een vogel geleerd, van een papegaai die ik heel lang gehad heb. Met hem floot ik de hele dag, maar daarna ben ik het iets te veel gaan doen. Het is zo gemakkelijk hé? Het is minder vermoeiend dan praten. [hij fluit nog een stukje]. Je krijgt er alleen zo'n zere tong van.
|
|