Weerlicht
(1933)–Albert Kuyle– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
Sjooks (van Manhattan) koopt in New York een krant, en vouwt op een straathoek de advertentie-pagina's open. Salam, advocaat en procureur, zaakgelastigde, wrijft in Chicago de handen ineen boven een brief. Vijfhonderdvijftig millioen dollar, aan God weet wat voor een zwijn van een neef. God zal mij bewaren, wat moet de vent er mee doen. Zestien uur soberheid staan nog voor Sjooks deur, nu de brief al in de bliksemtrein is. De portier van het restaurant waarin hij zijn dollardiner gaat pakken, ziet niets bijzonders aan hem, of het moet de wijde pantalon zijn waarin Sjooks een mode ten achter is, en de onmiskenbaar wel verzorgde K-boots die hij iederen dag drie maal laat poetsen. Tegen de ruiten van het restaurant staat een roos-blauw-grijze lucht die Sjooks niets zegt, en niet de minste ontroering bij hem wakker roept. Men zou hebben kunnen constateeren dat hij een materialist is, nu hij zich met de rug naar deze schoone natuur in een fauteuil laat zakken. Sjooks acht de natuur alleen genietbaar voor rijke menschen, die in een automobiel de horizont kunnen bereiken, en een chauffeur meevoeren die op hun bevel bloemen gaat plukken langs den weg. Sjooks verlangt, zonder eenige hartstocht, een rijk man te zijn. Hij heeft geen haast met de bevrediging van dit verlangen, maar hij vergeet ook nimmer er aan te denken. Als hij 's avonds de slaapboot afstoot van het | |
[pagina 8]
| |
bewustzijn, is het laatste wat hij ziet een zeegroene Rolls Royce die trillend zoemt. Daarmee rijdt hij dan door een land van weelde, dat hem vertrouwd is als Manhattan zelf. In alle jaren van verlangen tornt Sjooks nimmer aan de afspraak met zichzelf: als hij rijk is, zal hij zijn vrienden voor goed uit de purée helpen. Hij zal auto's en oude landhuizen weggeven. Hij zal geen arme donder tegen komen, die hem niet stralend verlaat. Het is een volstrekt ongecompliceerd charitatiefen genotssysteem. Zooveel mogelijk contanten in de zakken van jas, broek en vest, en een secretaris achter je aan of naast je met nog meer bankpapier in een actentasch. Dan samen loopen, geld uit- en weggeven. Vooral geen termijnbetaling of van dat halve werk. Het is een geluk voor Salam, advocaat, procureur en zaakgelastigde, dat hij de denkbeelden van Sjooks niet vermoedt, en niets weet van diens innerlijke overtuiging, anders zal hij zich ongetwijfeld thans nog vergrijpen aan de nalatenschap van Sjooks Frederic, die een kwart millioen ballonbanden per dag fabriceerde, in dezelfde tijd dat Sjooks (van Manhattan) er eerst na diepgaande technische en economische beschouwingen toe overging, om nieuwe rubberheels onder zijn schoenen te laten zetten. Stelselvast econoom als hij was, had Salam zich misschien niet kunnen weerhouden van toe- | |
[pagina 9]
| |
komstige ergernis, en had zich zelf met een '17 een rond zwart gat in het voorhoofd geschoten, of zich zelf geëlectrocuteerd uit een stopcontact van de strijkkamer. Een feit is, dat Sjooks Frederic het hooger genoemde bedrag zonder eenige rechten of lasten, in contanten, in vorderingen, in fabrieken, achterliet aan Sjooks van Manhattan. Zijn er niet meerdere Sjooks? Ja, er zijn meerdere, er zijn veel meer Sjooks. Er zijn plaatsen in Europa waar deze naam op de deur prijkt van de meest kinderrijke gezinnen. Doch van de gansche clan Sjooks zijn slechts twee leden geëmigreerd. Als Sjooks van Manhattan vanuit zijn hooge fauteuil neerziet op de zwarte handen en het ademhijgende hoofd van den neger die met een laatste krachtinspanning probeert nog wat glans te voegen bij de reeds licht spiegelende neuzen en hakken van zijn schoeisel, herinnert hij zich vaag het tusschendek, en de eerste blik op de lichtzwerm van Coney Island. Oom Frederic is twee dagen na aankomst reeds aangesteld tot autobewaarder. Hij last zijn neef met acht en veertig dollar en een bos knoflook achter. Op het laatste oogenblik geeft deze zijn oom een zakdoek en een flesch Sloans Liniment mee, omdat hij weet dat zijn oom geplaagd wordt door verkoudheid en jicht. Het is tesamen nog niet voor een halve dollar, deze afscheidsgeschenken. Maar door oom Frederic's wonderlijke geheugen en dankbaar- | |
[pagina 10]
| |
heid leggen deze vijftig cents hem geen windeieren. Sjooks dineert, vangt aan met een salaad van tomaten en eindigt met een sla van sinaasappelen en noten. Hij neemt de laatste Kenilworth uit een pakje, en loopt een bioscoop binnen. Als hij zijn voeten tusschen de sporten van de stoel voor hem in rust gewrongen heeft, kijkt hij op naar het doek. Zwavelmijnen in de Oekraine. Naakte ribben en kinderen die een lorrie duwen. Sjooks is revolutionnair. ‘Wat doet Sammy?’ Een portier die vijftigduizend dollar trekt uit een tentoonstellingsverloting en zich een week lang met volksluxe omringt. Sjooks is aristocraat. Een dramatische hoofdfilm die Sjooks melig maakt tot in hart en nieren. Hij vertrekt en drinkt iets kouds in een kleine bar. Nu zal hij gaan slapen. De Rolls Royce wacht, en Sjooks herinnert zich helder het eind van de droom van gisternacht. De portier tikt hem in de lifthall. Hij krijgt een rood formulier. Een expresse-aangeteekende. Den ganschen nacht door te halen, twee straten verder aan het nachtloket. Uit Chicago. Sjooks neemt zijn hoed af. Hij legt het formulier in zijn portefeuille. Hij richt zich slank en groot op, en zegt: ‘Ik dank je, Stoops’. Hij legt de portier een dollar in de hand, want hij weet dat dit nu niets meer voor hem zal beteekenen. Hij denkt geen seconde na over mogelijkheden. Hij weet zeker: hij heeft geld. Hij weet zeker | |
[pagina 11]
| |
dat hij rijk is. Hij legt in zijn kamer alles uit zijn zakken, en neemt zijn papieren uit een kast. Hij legt alles ordelijk naast elkaar op tafel. Een zakmes, zakdoek, het leege doosje van de Kenilworth, de lidmaatschapskaarten van drie vereenigingen, een zonnebril, een zakkam. Hij vouwt kalm een heldere boord om de hals, en knoopt zijn das. Er liggen veel expresse-aangeteekende brieven achter de tralies. Hij probeert niet mee te zoeken naar het juiste adres, als de bediende in de stapel bladert. Hij teekent het formulier af, en gaat onder de middenlamp staan met de brief met vijf zegels. Salam, advocaat en procureur, zaakgelastigde. Vijf honderd en vijftig millioen dollar, waarvan dertig millioen in eendaagsch deposito ten name van Sjooks van Manhattan op de Bank of New York. Dan doet Sjooks de eerste van een reeks vreemde daden. Hij neemt een biljet van tien dollar uit zijn zak, en schuift het onder de tralies door. ‘Als het U belieft’, zegt hij. Daarmee begon zijn faam, de volgende morgen, in een klein appartement van een buitenwijk, aan de ontbijttafel van een postkantoorbediende. Vanaf 's nachts kwart na twaalf is Sjooks multimillionnair. En er is niemand, die het maar vermoeden kan. Hij weet geen enkel gewoon café, waar hij nog terecht kan. Naar een nachtkroeg gaat hij nooit. Het huis is hem te klein en al te zeer onfeestelijk. Zoo gaat hij om half twee op | |
[pagina 12]
| |
een bank van het Central Park zitten. Hij trekt de pijpen van zijn pantalon op, en legt zijn handen op de knieën. ‘Sjooks, millionnair’, zegt hij tegen zich zelf. En speelsch kruimelen zijn vingers de lakken van de brief.
Als Sjooks om half zes koud en stijf opstaat, heeft hij geen oogenblik het bewustzijn verloren. Hij weet nu voor vandaag van half uur tot half uur wat te doen. Het programma loopt gesmeerd af, als 's avonds in de Folie Bergère. Om zes uur zijn de gemeente-badhuizen open. Baden. Scheren. Afborstelen. Schoenen laten poetsen. Ontbijten in een Tub-lunchroom. Het ochtendblad inzien. Om half negen openen de loketten van de Bank van New York. Sjooks meldt zich aan de afdeeling deposito. Men brengt hem in een kamer vol troonachtige clubfauteuils. De directeur komt. Sjooks komt zich zelf voor, een belangrijke klant te zijn. Om vijf over negen brengt de directeur hem weg tot de draaideur. Sjooks heeft de geele harmonikatasch van de directeur onder de arm, met rond een millioen dollar in biljetten. Hij rijdt in een rookerige taxi naar Lutetia, en huurt een 9-kamer-appartement. Na een half uur is Jonas bij hem, de Algemeene Rechterhand. Hij maakt drie bladzijden notities, en vertrekt met een onderworpen buiging. Sjooks is niet als de man uit het moraliseerende verhaal, en hij ver- | |
[pagina 13]
| |
langt volstrekt niet naar ‘vroeger’. Hij ontvangt in twee uur tijds kleermakers, schoenmakers, shirtmakers en automobielhandelaren, de directeur van een privé-arbeidsbeurs, een architect, drie liefdadigheids-secretarissen die het ‘al weten’. Om 11 uur ontvangt hij een achterneef. Om 10 na elf een neef, om kwart na elf een ongunstig uitziende oom, om half twaalf zijn vader die ‘lang is weg geweest’, om twaalf uur zijn bloedeigen broer. Sjooks reikt ieder familielid een honderd dollar biljet uit, wijst hen op de jonge leeftijd waarop zijn ouders stierven, op het feit dat zijn moeder geen, en zijn vader slechts een broer had, die stierf, daarna op het feit dat hij eenigst kind is. Zijn familie overtuigt hem schreiend van zijn ongelijk, en de hotel-politie werkt de bende pootig naar buiten. Sjooks luncht met twee en dertig schotels, en ontvangt om kwart voor twee Jonas de Rechterhand, met een convooi personeel in korenblauw. De butler neemt hij aan. De lijfknecht, de lakei, de secretaris, de rentmeester, de gids, de huishoudster, de twee kamermeisjes, de drie chauffeurs, de garderobeknecht en de schoenenjongen eveneens. Eén lakei en een kelderknecht neemt hij niet. ‘Geen leeassen, en geen strooplikkers’, zegt Sjooks. De butler buigt, en steekt zijn handen zijwaarts als aarsvinnen. Alles vertrekt naar huis tot nadere oproep. Alleen de butler blijft om | |
[pagina 14]
| |
de salarissen en de functies te regelen. Als hij gaat, is hij bereid wierook te branden voor een afgodsbeeld van Sjooks, en iedereen neer te slaan die aan Mister Sjooks jaspanden, het portier van zijn auto of zijn rijlaarzen raakt. 's Middags rijdt Sjooks in een parelgrijze Rolls Royce, (hij ergert zich dat geen zeegroene in voorraad is) naar Dave. Nu begint het opheffen uit de purée. Naast hem zit de secretaris met de geldtasch. Dave schildert; herfstlanen en geelachtige zwanen, die altijd in het water spiegelen en geen vaste omtrek hebben. Maar hij is een beste kerel, en heeft een donderhond van een huisbaas. Het is moeilijk zwanen en dorre boomen te schilderen op een twaalfde verdieping met niets anders dan een plaat van schadelijke vogels en een vaas judaspenning. Dave rookt een pijp die walmt, geelachtig en sarcastisch. Hij ontvangt Sjooks met de glimlach van een man die aan de deurwaarder denkt, en begint imbeciel te lachen als Sjooks veertien zwaan- en elf boomstukken koopt, en zijn secretaris last geeft ze aan een museum aan te bieden. Hij scheurt de artistieke voorhang met lachende draken in twee rechte stukken als Sjooks hem vijftigduizend dollar in de hand geeft, en het adres van Jonas de Rechterhand. ‘Koop een villa, ergens ver buiten, Dave, en schilder’, zegt Sjooks. En nadat hij Dave de voorlader van boven de schoorsteen in | |
[pagina 15]
| |
de hand heeft gedrukt: ‘Houdt ze van het erf, Dave. En maak niet alle centen op, want ik koop nooit geen zwaan en geen laan meer van je. Je weet dat ik niet van ware kunst houd’. Als de Rolls Royce stil houdt voor het kantoor van Jerry, zit Dave achter de whiskey-flesch, met zijn beide beenen door een zwanenstuk en vijftig biljetten van duizend dollar als een dikke bloemkool door zijn gescheurde knoopsgat. Jerry is de uitvinder van een soort semi-soft boorden, die drijven en onbrandbaar zijn. Hij is achtervolgd zoolang zijn fabriek bestaat, omdat de koopers halsblaar en krop krijgen na een dag dragen. Kenners noemen zijn boorden bocht. Zoo moest Jerry wel in handen vallen van een practisch man die het model, de grondstof, de naam, de prijs en de fabricatie-methode veranderde, elken Zaterdag op hoogen toon salaris eischte, en zijn verkoopmethode immoreel baseerde door in ieder boord ‘no starching needed’ te zetten, terwijl hij zelf wist dat alleen veel stijfsel zijn maaksel bij elkaar hield. Hij noemde Jerry compagnon en liet hem roomijs halen en met een handdoek naar de vliegen slaan die om zijn vet hoofd vlogen. Jerry kon het niet met zich zelf eens worden, en hij overdacht, tegen de trapleuning staande, met een portie roomijs voor het ‘boordenbeest’ druipend boven het trappenhuis, of hij alle gaskranen zou open zetten, en de Co. | |
[pagina 16]
| |
een doosje lucifers zou aanbieden, of dat hij hem het balcon zou opjagen met een geweer, en dan met de typist samen de steunbalk zou doorzagen. Sjooks liep een halve meter voor zijn secretaris. Hij nam Jerry het roomijs uit de hand en wierp dit naar beneden. ‘Kom mee’, zei hij. En, terwijl hij de secretaris wenkte hem te volgen, liep hij naar het bureau van No starching needed. Hij plaatste Jerry naast zich, en de secretaris bij de deur. ‘U moet binnen vijf minuten weg zijn’, zei hij tegen de Co. ‘Hier liggen 10.000 dollar. Als U een minuut langer blijft, krijgt U niets, en roep ik mijn chauffeur boven. Hij is de bekende Nekbreker die het vorig jaar in de dokken in drie minuten twee kerels tot brokken sloeg. Ik wacht’. Jerry haalde het Co-contract voor de dag, scheurde het in tweeën, en wierp het zijn compagnon in het gezicht. De dikke man stond op, telde de biljetten en nam zijn hoed van een stoel. ‘Wacht even’, zei Jerry. ‘Je bent een dief, een leugenaar, een schurk en een oplichter, ik kan je dat nu wel zeggen. Iedereen in je geboortedorp liet de hond los als je langs kwam, terwijl in de haven het kanon van zelf afging toen je naar New York voer. En als je nu niet onmiddellijk...’ Toen de secretaris eerbiedig op zij ging, en de tasch aan Sjooks gaf, telde deze weer vijftig biljetten uit. ‘Hier’, zei Sjooks. ‘Dat heeft Dave | |
[pagina 17]
| |
ook gehad. Maar geen boorden meer, wat ik je bidden mag. Probeer het met dreggen, of lasso's, dat moet goed gaan. Misschien meer algemeen, in de touwbranche. Als ik hoor dat je ooit weer boorden maakt, ken ik je niet meer. En nooit een compagnon, zonder bij de politie te informeeren. Ik moet weg’. Later hoorde Sjooks dat Jerry op het portaal de monsters boorden in brand had gestoken, de schrijfmachine door het trappenhuis naar beneden had gegooid, en zijn typist vijfhonderd dollar had gegeven om een dagje uit te gaan. De Rolls reed langzaam door de arremoeibuurten. Sjooks regelde juist de financiëele positie van zijn secretaris, bood hem een oud landhuis en een auto aan, en vroeg hem vooral zich niet te willen overwerken. De chauffeur stopte bij een straatvernauwing, en de secretaris rapporteerde een openbare verkooping wegens huurschuld. ‘Koop het even’, zei Sjooks, ‘dan kunnen we langs’. De secretaris betaalde aan het kleine tafeltje de kooppenningen, en beduidde de armoedzaaiers dat zij hun bullen terug konden nemen. ‘Twee honderd dertig dollar’, zei de secretaris. ‘Koop het huis ook’, zei Sjooks. De secretaris noteerde en de chauffeur reed door. ‘Informeer wat het kost om hier duizend appartementen van vijf kamers te maken’, zei Sjooks. ‘Geen huur. Alles gratis en wie de boel verwaarloost direct de straat op. En, | |
[pagina 18]
| |
denk er om, geen politieagenten kunnen zoo'n huis krijgen. Voor de rest iedereen die werkelijk geen centen heeft’. Sjooks kocht voor het diner winkels en kleinere fabrieken waarvan hij de baas direct liet vertrekken, en aan de oudste arbeiders vroeg met Jonas alles verder te bepraten. Hij deelde drie maal een stalletje met fruit en visch uit, en liet tweemaal de chauffeur uitklimmen om een sterke man van een zwakke af te trekken. Hij dineerde met de chauffeur en de nieuwe lakei, en kwam om half elf in een hoekcafé, waar hij alle voorbijgangers liet binnenroepen. Om half twee betaalde hij een rekening van 2600 drinks. Hij zat met de secretaris in een hoekje, en zweeg, terwijl de secretaris bedragen onder elkaar schreef, en altijd maar optelde. Vijf honderd vier en veertig duizend dollar stond er ten leste. Sjooks bleef zwijgen. ‘Mag ik U vragen,...’ ‘Och nee’, zei Sjooks, ‘nee, maar het is zoo weinig. Je kunt niet merken dat er iets is afgegaan...’ |
|