weken mee, en een vertrouwde gids, die werkelijk in volstrekte zin het lot van de troep in zijn hand houdt, gaat vooraf.
Van zonsondergang stappen de kameelen tot twee uur in de nacht. Dan rust de troep tot vier uur, om dan weer op te stijgen en voort te gaan tot om een uur of tien de zon het voortgaan belet, en een gedwongen rust begint, die weer duurt tot het vallen van de avond.
Zijn soldaten hebben schapenvleesch, hun piment en hun thee bij zich, en gedurende de rit rapen zij al iedere dorre halm en ieder verdwaald takje op, voor het kleine, handgroote vuurtje van 's avonds. Een prachtig volk, om er deze permanente expeditiereizen mee te doen. In een zakje, niet grooter dan de Hollandsche soldatenransel, nemen zij meel genoeg mee om drie weken de kleine, harde broodjes te bakken, die op een handjevol gloeiende asch gaar willen worden, overal waar het kamp maar wordt opgeslagen. Het kleine emaille theepotje dat aan de zadelzak bengelt, wordt dan te voorschijn gehaald, en de dikke arabische thee in het glas, en uit het glas weer in de pot geschonken, tot het brouwsel die eigenaardige kwaliteiten heeft, die het versterkend, verfrisschend en bijna geestrijk maken.
Als het broodje gegeten is, en het kommetje vleesch en peper verorberd, komen de darbouka's, de handtrommels voor den dag, en begint het eentonig gezang van de kleine kringetjes rondom de theepot, totdat de kapitein wel slapen wil, en er niets meer is dan de almachtige stilte en het vreemde, hooge geluid van een kameel, die van de groene weide droomt.