De bries
(1929)–Albert Kuyle– Auteursrecht onbekend
[pagina 63]
| |
[pagina 65]
| |
REGGY Oleer stond tegen den schoorsteenmantel en dicteerde een hoofdstuk van zijn nieuwe roman. Als hij nog oog gehad had voor andere schoonheden dan die de heldin uit zijn roman bezat, zou hij hebben gezien dat Kitty Williams, die achter de machine zat, dien middag blinkende haren had, en dat haar beenen, die ze achteruit onder haar kruk stak, in seringkleurige kousen staken. Was zijn blik nog meer naar de aarde gezonken, dan had hij haar allerliefste kleine voetjes gezien, die gestoken waren in lila avondschoentjes. Maar Reggy Oleer had zijn succes pas achter den rug en stond op het punt de beste bladzijde te dicteeren van het boek, dat hem er voor goed brengen zou. Hij klemde de bekrabbelde velletjes in één hand en hield in de andere een dikke sigaret. ‘Lieveling’, articuleerde hij, ‘je zult de meesteresse zijn van een onvermoeden droom’. De machine rikketikte, en Kitty's rug bewoog zachtjes heen en weer. Het was een geluk voor Reggy's gemoedstoestand, dat hij haar gezicht | |
[pagina 66]
| |
niet zag. Anders was de pagina nooit afgekomen en zouden alle gebeurtenissen die moeten volgen, in den aanvang onmogelijk zijn gemaakt. Kitty's gezicht lachte heel even. Een discreet lachje, dat half overging in een trek van nieuwsgierigheid naar den volgenden zin. Reggy humde als een veteraan in het Parlement. ‘Je zult de vrouw zijn op den regenboog, en eeuwig zal je onbereikbaar zijn voor de smarten der aarde,’... Toen sloeg de Westminsterpendule vijf maal en trok Kitty haar seringkleurige beenen onder de kruk uit. Vijf uur was haar tijd, en Reggy lei, met een oprechte zucht zijn handvol blaadjes onder een presse-papier. ‘U is hardvochtig’, zei hij, terwijl hij Kitty in haar jas hielp. ‘Morgen gaan we verder’, troostte ze. En toen, een beetje overmoedig: ‘Ik wil nu eerst eens wat prozaïsche liefde genieten’. Ook zonder dat ze dit had gezegd, wist Reggy wel dat haar winkelchef onder de arcaden wachtte. Het was een van de jongens die lachende tanden hebben, en Reggy had het paar al eens nage- | |
[pagina 67]
| |
staard als hij met zijn sportboy-stap naast haar korte pasjes wandelde. Hij keek nadenkend over haar heen uit het eenigste venster. Misschien keek hij een beetje zielig, want ze voelde dat ze nòg iets zeggen moest. ‘U moest er ook eens meer uitloopen, mister Oleer. En dan heele andere dingen tegen de meisjes zeggen, dan die mannen uit uw boeken’. Lachend wuifde ze met haar taschje en rikketikte de trappen af. Reggy staarde nog uit het venster. Hij zag eenzelfde soort venster aan den overkant, maar op de plaats waar zijn encyclopedie stond, stond bij de overbuur een kan vol gouden regen.
‘... als die mannen uit uw boeken’. Maar de mannen uit zijn boeken hadden dan toch maar van het laatste een rond getal van dertigduizend doen verkoopen. En ze zouden maken dat dit meer dan vijftigduizend koopers vond. Zijn mannen waren bezield met prachtige ridderlijke gevoelens. Zij konden drie uur automobiel-rijden zonder naar het frissche gezichtje | |
[pagina 68]
| |
naast zich te zien. Zij onderwierpen een vrouw door hun hooge voornaamheid, hun sterkte. En in den milden tijd van hun leven zongen ze een hoog en vervoerd lied voor hunne vrouwen. Slechts een heel enkele maal dacht Reggy dat er toch eigenlijk niet meer zulke mannen waren. Wat hij schreef werd nooit gezegd, misschien had Kitty gelijk! Hij moest heele-andere-dingen tegen de meisjes zeggen dan de mannen uit zijn boeken. En hoe meer hij er over nadacht, hoe meer hij dacht dat zij gelijk had. Hij wond zich op tegen zijn manier van leven, tegen de encyclopedie en tegen het open venster. En na tien minuten heftige gedachten holde Reggy met zijn hoed achter op het hoofd de trappen af. Hij was niet meer Reggy-van-de-boeken, maar Reggy-van-de-schemering. Reggy-van-de-boeken had woest de getypte vellen van zijn nieuwe roman over den grond gesmeten.
Niemand zal het mevrouw Brown kwalijk nemen, dat zij, terwijl Reggy uit was, de kamer | |
[pagina 69]
| |
opruimde; en evenmin dat zij de vellen tiksel voor scheurpapier aanzag. Want zij kende niet de gewoonte van groote schrijvers om hun beste copie tegen den grond te smijten. En wat was er tegen dat zij mevrouw Redman het geleende roomkloppertje terugzond, netjes verpakt in de drie eerste alinea's van Reggy's vijfde hoofdstuk? Mevrouw Redman woonde aan den overkant en hield ook pensionnaires; een ervan woonde achter het open raam met den gouden regen en was pas negentien. En behalve dat ze negentien was heette ze Peggy en was een beetje verwend door het succes van een zomer en een winter achter elkaar. Het was na het diner dat ze een papier zocht om een kapot horloge in te pakken, en in de keukenkast van mevrouw Redman de twee eerste alinea's van Reggy's vijfde hoofdstuk vond. Van dat oogenblik af verlangde Peggy alleen maar naar een man die haar ‘de vrouw op den regenboog’ zou noemen. Toen ze uitging was het omdat de kamer te klein was voor haar droom. Ze zocht het park en den zwa- | |
[pagina 70]
| |
ren geur van de rijke seringenbloesem, en ze droomde telkens opnieuw: de man die haar zou zingen, zou dichten van zijn liefde...
Reggy was vastbesloten. Met een gezicht van nu of nooit lachte hij tegen de meisjes in de autobus. Hij kocht een veel te groote anjelier voor zijn knoopsgat, en toen hij vlak voor een parkingang den kassier van zijn uitgever tegen kwam, keek deze hem verschrikt aan. Misschien dacht hij dat de laatste afrekening dubbel was uitbetaald, speelde Reggy door het hoofd. Het schemerde toen hij, al iets kalmer, in het seringenlaantje van het park liep. Maar de schemering van een witte panama boven een bankrand was genoeg om het vuur opnieuw in hem te ontsteken. Hij gebruikte de gewone schemering-formule om naast haar te komen zitten, en nadat hij een paar maal de ongewendheid had ingeslikt, noemde hij haar, bij wijze van begin ‘lieveling’ en ‘kindje’. Toen het mondje onder de panama openging, schrok | |
[pagina 71]
| |
Reggy. Want het meisje begon met te zeggen dat zij alle mannen vervelend vond, omdat zij allemaal hetzelfde zeiden. Reggy schoof iets verder van haar weg. Toen hij zijn meening over deze kwestie uiteen wilde zetten, ontdekte hij dat zij wat men noemt ‘beslagen’ was. ‘Heeft u er al eens over gedacht, dat een meisje wel eens graag vrouw genoemd zou willen worden, in plaats van altijd “kindje” of “lieveling”? Dat ze wel eens graag een regenboog beloofd zou willen hebben in plaats van een auto? Dat ze graag zou hebben dat een man haar de meesteresse van zijn droom noemde, in plaats van haar te zeggen dat hij aan haar dacht terwijl hij zijn banden bijpompte?’ Peggy zei nog veel meer, en Reggy zat paf. Hij stond recht voor de bank, en stotterde. Hij zei eigenlijk niets de eerste twee minuten. En alleen omdat het meisje adem schepte, had hij kans om te zeggen, dat zij waarschijnlijk zijn boeken had gelezen. ‘Ik lees nooit kasboeken’, zei Peggy snibbig. | |
[pagina 72]
| |
En verder? Verder kwam op dat moment de maan door de seringen en praatte Reggy Oleer heel vlug over liefde en hij zei precies hetzelfde wat de mannen in zijn boek met de oplage van dertigduizend stuks zeiden. Het was laat toen de panama op Reggy's knie hing en het haar van Peggy over zijn jas. De mannen uit het nieuwe boek zijn nog ridderlijker en Peggy en Reggy koopen samen meubels van de tantièmes. |
|