zó profaan of het herinnert met de woorden ‘woest en ledig’ aan het begin van het boek Genesis, waar de aarde nog woest en ledig is en alles nog beginnen moet. In ‘Nova lux...’ vindt ‘woest en ledig’ een soort pendant in de daar genoemde ‘eenzaamheid’. En het nieuwe begin waarnaar de dichter in ‘naamloos’ zo sterk verlangt - zie ook de eerste regel van de laatste strofe - correspondeert in ‘Nova lux...’ met het verdrijven van ‘den ouden mens’ in de eerste regel van de laatste strofe. Er zijn parallellen en veelzeggende contrasten te over in deze beide gedichten.
Ik noem er nog een paar. ‘Waar ik zo dikwijls zocht mijn triestheid te verdrijven’ (r. 3): daar staat het verlangen mijn kracht te vinden (r. 3) als positief gekleurde variant tegenover. ‘'t Is beter nu te bidden [...] opdat mij God verhoort’ (r. 4/5) valt te vergelijken met de min of meer retorische vraag: ‘wie wekt mij uit mijn half-dood’ (r. 4). Overigens is ook deze regel een verwijzing naar het afleggen van de oude mens en misschien zelfs wel een toespeling op het verhaal van Lazarus, hoe profaan de strekking van het gedicht verder ook moge zijn.
In ‘Nova lux...’ stelt de dichter al zijn vertrouwen op God. ‘Want helpen zal mij zeker, buiten Hem, geen enen’ (r. 6), terwijl in ‘naamloos’ zijn eigen ‘ogen als machtige zoeklichten’ een krachtige autonome lichtbron vormen. Zij zetten de ander ‘in het witste licht’. Hier lijkt de dichter nota bene zelf eventjes een godheid. Geen Lazarus, maar een verrezen Christus.
De ‘kleinheid’ en de ‘lafheid’ uit regel 9 van ‘Nova lux...’ corresponderen met de ‘onwetendheid’ en ‘onwaarde’ uit regel 9 van ‘naamloos’. Het is duidelijk dat Jan Hanlo met dit laatste gedicht een veel zelfverzekerder ‘contravorm’ van ‘Nova lux claritatis tuae’ heeft geschreven.
In een brief van 5 juni 1962, gericht aan Ronald Dietz, schrijft Hanlo: ‘Zo'n gedicht als van Marsman: “Groots en meeslepend...” heb ik ook eens gemaakt. (Misschien onbewust “plagiaat”).’ En dan citeert hij het gedicht ‘naamloos’ waarover ik zojuist heb geschreven.
Marsman. Ik had er niet aan gedacht. Over de relatie van ‘naamloos’ met zijn eigen ‘Nova lux...’ zegt Hanlo zelf geen woord. Gelukkig maar, anders had ik hier minder te vertellen gehad.