Doa tuut 't(1998)–Wiel Kusters– Auteursrechtelijk beschermdMonoloog voor stem en tuba Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] 7 (Leest) ‘De dichter is een mijnwerker: met een woord op zijn voorhoofd.’ Nikolaj Kuntsjev mooi hoor zo'n dichter weet het toch maar mooi te zeggen over zichzelf met zo'n woord op z'n kop met zo'n woord als een lamp (Leest) ‘Vandaag, mijnwerker, heb 'k aan jou gedacht, want mijn deel is zo duister als jouw deel en woorden zijn eender wapens als houwelen, en alle kamers eenzaam als jouw schacht. Hoe moeizaam drijven onze handen hier houweel door steen en woorden op papier’ Han G. Hoekstra mooi hoor ja dat is allemaal heel mooi maar je moet toch ook wel een beetje gek zijn om te denken dat met een pen op papier zitten pielen net zoiets is als je adem horen piepen mijn opa zit in een rieten stoel met hoge armleuningen bij het open raam dag en nacht soms hijst hij zich op aan het tafeltje dat voor hem staat dan staat hij daar [pagina 21] [p. 21] voorover met zijn handen houdt hij de zijkanten vast van het tafeltje en dan hoest hij hoest hij hard en lang vanuit de diepte als hij weer gaat zitten is dat bijna een vallen oma houdt hem vast soms is de kamer ijzig dan is het winter misschien kan hij zijn adem in de kou een beetje zien 's nachts rust hij zo goed en zo kwaad als dat kan met zijn hoofd op dat tafeltje waarop dan een beddekussen ligt opa en oma woonden boven wij beneden tegenover het raam dat ook 's nachts openstond stond op enkele meters een hoge muur ‘dui miech die moer um, iech krie jing lòf’ boven onze hoofden klonk het hoesten soms hoorde ik het getik van een stok het kloppen om hulp als hij even alleen was en voelde dat hij dringend moest gaan staan de stok waarmee hij klopte had een zilveren kruk hij was een spaarzame man en in zijn goede jaren [pagina 22] [p. 22] een hard werkende man ‘inne sjtaatse man’, zei mijn moeder hij was afkomstig van Kohlscheid in 1914 had hij gedaan of hij doof was hij werd dus geen soldaat van een van zijn zwagers wist mijn moeder dat die in de Eerste Wereldoorlog gek geworden was en daaraan gestorven een andere zwager werkte in een teerfabriek en was voor zijn dood langzaam donkerbruin geworden mijn opa was van boerenafkomst als jonge man kwam hij 's zondags te paard de grens over naar Simpelveld om te vrijen met het meisje dat mijn oma werd ik heb nog een foto van hem daar sta ik ook op ik ben drie of vier en sta links van hem met een nichtje aan de hand terwijl ik met die hand tegelijk even door mijn ogen wrijf de rechterhand van mijn grootvader rust op een stok vermoedelijk die met de zilveren kruk de linkerhand heeft hij in een zak van zijn colbertje gestoken hij draagt een streepjesbroek maar een jasje in een effen tint er hangt iets als een pochette uit anders dan zijn schoonzoons waarvan er ook een paar op de foto staan draagt hij geen stropdas maar de kraag is gesloten [pagina 23] [p. 23] hij is groot en fors zoals iedereen op alle foto's ademt hij heel heel langzaam zijn stok was een stok voor het leven na elke wandeling op zondagmiddagen in de jaren twintig werd de zilveren kruk van die stok door hemzelf of de liefste van zijn kleine dochters glanzend opgepoetst hij was niet rijk maar stelde prijs op zijn eer ‘inne sjtaatse man’ hij werkte in het stof maar liep rechtop daarvan was die stok een teken toen mijn opa stief, werd mijn vader tweeënveertig zelf hoestte hij nog weinig toen waar mijn vader later een sterfbed had in het ziekenhuis had mijn opa een tafeltje thuis die tafel was een oppervlak daaronder stonden zijn benen als hij op zijn tafel zou kloppen vlak voor hij stikte zou hij zich horen maar er lag een kussen op Vorige Volgende