| |
| |
| |
Pag. 6 Tresling & Co Hof-Lith. Amst.
| |
| |
| |
De Verkleedpartij.
‘Zoo Saartje, ben je met je werk klaar? dan kom ik mijn troost maar bij jou zoeken; want ik verveel me weer verschrikkelijk.’
Met deze woorden liet de twaalfjarige Lina zich, zoo lui mogelijk, op een keukenstoel neervallen.
Saartje was een oude keukenmeid, en ze was het puikje van alle keukenmeiden te noemen, zooals ze daar zat, met haar heldere witte boezelaar en even heldere muts, te midden van een keuken, die met het mooi gepoetste fornuis, en het blank geschuurde koper aan den wand, in netheid met de keukenprinses scheen te wedijveren.
Saartje die met een knijpertje op den neus over haar breiwerk gebogen zat - ik weet niet zeker of zij eigenlijk niet een klein dutje dreed, - Saartje zette haar knijpertje af, legde haar breiwerk neer, en zei, terwijl ze Lina ernstig aankeek: ‘Ik begrijp er niets van kind, dat je toch zoo dikwijls van vervelen
| |
| |
praat, ik ben nu bijna zestig jaar en ik heb me nog nooit verveeld.’
‘En ik verveel me aanhoudend,’ antwoordde Lina, ‘ik wou dat ik een boerenkind was, dat ik niets behoefde te doen dan 's zomers buiten op het land loopen, naar het melken van de koeien kijken, mee de groenten en de aardappelen uit den moestuin halen, kort en goed, ik wou dat ik doen kon wat ik wilde, dan zou ik me niet meer vervelen.’
‘Ei, ei, denkt ge dat een boerenkind het zoo gemakkelijk heeft Lina, en zijt ge nu twaalf jaar geworden, zonder te weten dat boerenkinderen even goed moeten leeren als stadskinderen; neen Lina, dat is nu eigenlijk gekkepraat.’
‘Nu, dan zou ik een rijk kind willen zijn, zóó rijk, dat ik alles kon krijgen wat ik wilde hebben. Zie je Saar, dan kon ik me niet vervelen; want ik zou altijd maar weer wat nieuws koopen, en om zoo alles te krijgen wat je hartje begeert, zeg Saar, zou dat niet heerlijk wezen?’
‘Lina, Lina, wat ben je ondankbaar, je hebt het zoo goed bij je lieve ouders; je hebt nog nooit over schoolgaan geklaagd; je vriendinnetje's houden veel van je; hoe is 't mogelijk dat je nu op eens alles anders zoudt willen hebben?’
‘Wel, omdat ik me verveel, dat heb ik immers al gezegd. Ik hou wel eens van een veranderingetje.’
| |
| |
‘Wil ik je eens zeggen,’ zei Saartje ernstig, ‘waarom je je verveelt? Omdat je lui bent Lina, en luie kinderen vervelen zich altijd en het ergste is, dat ze later zelf vervelende menschen worden.’
‘Maar Saar, hoe kan je dat nu zeggen, ik lui, 'k heb al mijn werk voor school al gemaakt; neen, lui ben ik niet!’
‘En ik hou vol dat je het wel bent. Waarom verveelt je lieve moeder zich nooit? Omdat ze altijd bezig is, dat is 't heele geheim. Waarom voer je niet wat uit 's avonds, terwijl je ma boven de kleintjes helpt, waarom kom je bijna elken avond een half uur hier in de keuken op een stoel hangen? Wel foei! zoo'n groote meid, ik.....’
‘Nu Saar, wordt nu maar niet boos,’ viel Lina in, ‘vertel me liever nog maar eens een vertelseltje, toe, dan verveel ik me zeker niet.’
‘Ja, dat bevalt je nietwaar? Ik zitten vertellen en jij zoo lui mogelijk zitten luisteren, neen, neen, meisje, we zullen dat eens veranderen; je ma heeft graag dat je 's avonds wat aan je haakwerk doet. Nu goed, ik zal vertellen, maar jij haalt eerst je werk; het oude spreekwoord zegt: Praten en breien doen de meisjes in Leijen; maar ik zeg: luisteren en haken, dat zal een vlugge meid van onze Line maken’, en Saar keek heel voldaan over haar rijmpie.
| |
| |
‘Wel Saar,’ lachte Lina, ‘je wordt nog een dichteres op je ouden dag.’
Lina liep nu vlug naar de kamer en kwam spoedig met haar werk terug.
‘Zie zoo,’ zei Saartje,’ nu zal ik vertellen, maar vooraf moet ik je zeggen, dat je flink door moet werken, want zoodra jij ophoudt met haken, hou ik op met vertellen.’
‘Wel Saar, wat ben je streng!’
‘Ja, ja juffertje, dat is wel noodig, maar al ben ik streng, je weet wel, oude Saar meent het goed met je, en ik zal nu mijn best doen, dat het woord vervelen nooit meer in je gedachte komt, en daar is maar één middel op, dat ik je al gezegd heb, en dit is: bezig zijn.’
‘Nu Saar, ik weet wel dat ik een potje bij je mag breken, en dat je niet gauw boos op me wordt, en kijk eens, ben ik nu niet gehoorzaam, ik zit al te haken alsof mijn werk van avond nog af moest.’
‘Zoo heeft Anna Hartman ook wat dikwijls bij me gezeten,’ zei Saartje, ‘dat was toch zoo'n vlijtig kind.’
‘Saar, je komt altijd met die Anna Hartman aan, dat was zeker wel een saai kind; want die heele zoete kinderen, die altijd vlijtig zijn, zijn dikwijls heel vervelende en saaie kinderen.’
‘Hoor me nu zoo'n wijsneusje eens aan! neen,
| |
| |
Anna Hartman was alles behalve een saai kind; ze was vroolijk en vol grapjes toen ze zoo jong was als jij, maar ze was niet zoo op haar gemak gesteld, en voerde bij al haar vroolijkheid vrij wat meer uit, dan een zeker meisje dat ik ken’
‘O, dat zekere meisje ben ik natuurlijk,’ antwoordde Lina,’ maar kom Saar, laten we nu maar niet over Anna Hartman kibbelen, maar vertel me dan eens wat van haar, ik weet eigenlijk niets meer dan dat je vroeger bij haar moeder gediend hebt en dat ze volgens jou een bijzonderheid was.’
‘Best,’ zei Saartje, ‘ik zal eens wat van haar vertellen en we zullen eens zien, als je er wat meer van hoort, of je ook niet veel van haar zult gaan houden.’
En Saartje begon: ‘Het is nu ruim 25 jaar geleden dat ik bij mevrouw Hartman in dienst kwam; ik was nog lang geen 40 jaar oud, maar ik moet er al vroeg bijzonder oud hebben uitgezien, want de kinderen van mevrouw Hartman noemden mij toen al ‘oude Saar’. Het waren een paar lieve kinderen, die Karel en Anna Hartman, vroolijk en altijd vol grapjes: daar zal ik je nu eens een staaltje van vertellen.
‘Mijnheer en mevrouw waren uit de stad en ik zou op de logeerkamer slapen, omdat die naast de kamer van de kinderen was. Toen ik den eersten
| |
| |
morgen na hun vertrek wakker werd, dacht ik bij mij zelf: kom, ik zal eens opstaan, dan kan ik de kinderen ook gaan roepen. Maar verbeeld je Lina, hoe gek of ik keek, toen ik op de stoel voor mijn bed, waarop ik 's avonds mijn goed had neergelegd, niet het mijne zag, maar slechts een paar rokjes en een klein jurkje, alles toebehoorende aan Anna. Ik bleef verbaasd een oogenblik overeind in mijn bed zitten, toen onder een onderdrukt lachen er twee wezentjes de kamer inslopen, die er zoo belachelijk en potsierlijk uitzagen als je 't je maar voor kunt stellen. Lina, je haakt niet door!’ - ‘Nu, Saar, eventjes.’
‘Neen kind, denk om mijne rijmpjes.’
‘Nu,’ zoo vervolgde Saar, ‘die twee wezentjes traden naar mijn bed; de eene had al mijn goed aan, en de andere een japon van mevrouw Hartman met een langen sleep, en op het kleine hoofdje een vervaarlijk kapsel, zooals toen voor groote dames de mode was. In dat persoontje herkende ik dadelijk Anna, maar ik had waarlijk moeite om Karel te herkennen, zoo grappig en toch zoo vreemd kwam zijn aardig gezicht uit mijn muts, die hij op had, te voorschijn. Mijn jak zat hem natuurlijk allergekst om het lijf en daar hij, zooals hij later vertelde, een rok zoo'n gek en vervelend ding vond om aan te trekken, kwam zijn lakensch broekje al heel kluchtig onder het jak te voorschijn.
| |
| |
‘Ik moest toch zóó lachen, maar zij hielden zich zeer goed en Anna zei tot me: “Juffrouw logée hebt u goed geslapen in ons logeerbed? - Daar kom ik eens naar vragen en ik breng Saartje onze meid mee,” terwijl zij op haar broertje wees, “of zij ook iets voor u doen kan.”
Ik kon dat gewaande Saartje evenmin als de gewaande mevrouw zonder lachen aanzien, maar werd dadelijk heel ernstig, toen Saartje zei: “Hebt u ook trek in een kopje thee juffrouw logée, dan zal ik wel even het petroleum toestel aansteken en wat water koken.”
“O heden neen, kindlief,” antwoordde ik verschrikt, “ik heb er heusch geen trek in,” en ik sprong dadelijk uit mijn bed, vreezende, dat ze bij al hun dwaasheid soms iets mochten verzinnen, dat gevaarlijk kon worden.
“Hê Saar,” zei Anna nu tot mij, “je moest ons nu geen kinderen noemen; ik ben nu: mevrouw en Karel: Saar, en nu zullen wij jou: Victoria noemen, is dat geen verrukkelijke naam? en nu het toch Zondag is en wij niet naar school behoeven, houden we dat den geheelen dag vol, wat zullen we daar pret mee hebben!” En de mevrouw sprong heel weinig mevrouwachtig in het rond, groot gevaar loopende over haar sleepjapon te vallen.
“Goed” was mijn antwoord, “dat zullen wij dan
| |
| |
voor afgesproken houden, maar dan zou ik heel graag van u Saartje (Karel aansprekende) mijn jak en mijn muts hebben.”
“Victoria,” hernam Anna of liever “mevrouw” - want zoo zullen wij haar nu noemen, - “dragen ooit logées jakken en mutsen? als u even wacht dan zal Saartje uw japon brengen. Kom Saartje volg uw mevrouw!”
“O, Lina, ik wou dat je het eens gezien hadt, neen meisje, doorhaken! hoe grappig ze zich toch aanstelden, hoe Anna haar best deed om een damesachtige stem aan te nemen, en met welk een genoegelijk gezicht of ze telkens eens naar haar langen sleep omzag; ik geloof, dat ze dat het prettigste van alles vond, en dan dat kluchtige Saartje met de groote muts op het hoofd, 't was allergekst!”
Even daarna kwamen ze terug met een japon van hun mama en Saartje zei: “als 't u belieft, juffrouw Victoria, hier is uw japon (zie je, ik ben de meid, dus ik zeg juffrouw Victoria), voegde Karel er bij.”
Ik verzocht nu of ze naar beneden wilden gaan, dat ik mij dan ook zou aankleeden en met hen zou komen ontbijten. Ik kan je verzekeren Lina, dat ik mij haastte, want ik hoorde onophoudelijk kopjesgerammel en begreep dus dat ze bezig waren het ontbijt klaar te zetten.
En jawel, toen ik beneden kwam, stond alles ge- | |
| |
reed en werd ik door de mevrouw ontvangen met de volgende woorden:
“Zoo Victoria, zijt ge daar eindelijk, wat hebt ge lang geslapen! Ge vindt het zeker goed, dat Saartje onze meid maar mee ontbijt, dat is gezellig.”
“O, zeker mevrouw,” antwoordde ik, “hoe meer zielen hoe meer vreugd, en wil ik nu de boterhammen eens voor u snijden?”
Gelukkig werd dat goedgekeurd, want ik was telkens in angst, dat ze dergelijke zaken nu zelf zouden willen doen. Wel schonk mevrouw heel deftig thee, zij dronken die nu zelf ook; hun glazen melk hadden ze reeds uitgedronken, vóór ik beneden was en behalve dat Saartje bij het ronddienen een kopje omverstootte, zoodat al de thee over haar jak en laken broekje stroomde, liep de ontbijt-partij zonder stoornis af.
Wat hadden ze een pret dien morgen, vooral toen er gebeld werd en zij samen opendeden. De brievenbesteller stond zoo smakelijk om die kluchtige kinderen te lachen, dat het is alsof ik hem nog hoor.
Tegen etenstijd verzocht ik verlof aan mevrouw en Saartje of ik het eten eens mocht koken. Gij begrijpt Lina, ik hield mijn rol van logée ook trouw vol en Saartje zei heel wijs: “Als mevrouw het toestaat, juffrouw Victoria, dan kunt u het doen, hoewel het anders eigenlijk mijn werk is.”
| |
| |
“Och ja Victoria,” was het antwoord van mevrouw, “als ik u daar nu plezier mee doe, ga dan uw gang, 't is anders een raar idée, dat de logée het eten zal koken, vindt u niet Victoria?”
't Was grappig Lina, zoo deftig als Anna zich hield en hoe ze met een zeker genot den naam van Victoria telkens noemde; ze vond dien toch zoo mooi! En zoo hebben wij den geheelen dag door braaf schik gehad om de klucht.
Maar Lina, daar hoor ik je mama den trap afkomen; de kleintjes slapen, ga nu naar binnen, maar zeg me eerst eens, is het nu niet veel prettiger om wat uit te voeren dan om zoo leeg te zitten terwijl ik vertel?’
‘O ja, Saar, en ik zou best nog wat door willen haken, als jij nog wat vertelde.’
‘Neen, kindlief, ga nu naar mama, zij roept je al, een andere keer vertel ik je weer eens wat.’
‘Nou Saar, dank voor je vertellen hoor en ik vind het een aardig kind die Anna; ik zal ze nu niet meer saai noemen.’
Met deze woorden ging Lina naar binnen en Saartje breide lustig door, terwijl ze zich in herinneringen uit haar ouden dienst verdiepte.
| |
| |
‘O, mama,’ zei Lina, zoodra zij de kamer intrad, ik ben van avond zoo'n eind aan mijn haakwerk gevorderd!’
‘Wel, dat doet me genoegen kindlief,’ zei haar moeder, ‘dat vind ik vrij wat prettiger boodschap als ik beneden kom, dan te hooren: ‘Ma, gelukkig dat u komt, want ik verveelde me toch weer zoo.’
‘Ja, ma, maar oude Saar heeft me zoo heerlijk zitten vertellen en ik moest haken, terwijl ze vertelde, dat had ze vooruit gezegd.’
‘Wel, dat was heel wijs bedacht van Saar en waar heeft ze je van verteld?’
‘Van Anna Hartman, ma, ik dacht, dat het een saai kind was, die Anna, maar Saar kon niet velen, dat ik dat zei en toen heeft ze me verteld van een vroolijke verkleedpartij, die Anna met haar broertje eens gehad heeft.’
‘Het is geen wonder Lina, dat Saar veel van Anna houdt en zij verdient het waarlijk, want door alle omstandigheden heen is Anna een allerliefst meisje gebleven, dat steeds trouw haar plicht deed, toch altijd even opgeruimd was en....’
‘Zich nooit verveelde,’ viel Lina haar moeder in de rede, ‘ja, ma, dat zegt Saar ook tegen me.’
‘Neen, beste kind,’ zei mama, ‘dat wilde ik nu juist niet zeggen, ik wilde er bijvoegen, dat ze altijd even lief en opgeruimd bleef, hoewel ze jong zijnde,
| |
| |
al heel veel verdriet zag. Saar heeft gelijk om haar als een voorbeeld aan te halen, als je telkens van vervelen praat, en daar ik ook bekend ben met den verderen levensloop van Anna Hartman, zal ik je nu ook eens iets van haar vertellen.’
‘O moesjelief, dat is heerlijk, want ik ben nu heusch ook nieuwsgierig naar die Anna geworden.’
‘Goed, ik beloof je Lina, ik zal je haar heele geschiedenis eens verhalen; onze oude Saar is er ook in betrokken en daar die goede ziel te nederig is, om zelf aan je te vertellen wat zij al voor het huishouden van de familie Hartman gedaan heeft, zal ik het je liever meedeelen. Maar is je schoolwerk af, Lina?’
‘Ja, ma lief, ik ben met mijn werk klaar.’
‘Best, doe dan bij mij even als bij Saar, neem je werkje weer ter hand en, terwijl ik mijn naaiwerk neem, zal ik je de verdere lotgevallen van Anna Hartman vertellen.’
Dat deed mevrouw aldus:
‘De ouders van Anna Hartman waren zeer bemind in de stad waar zij vroeger woonden. Mijnheer was goed en vriendelijk voor zijne onderhoorigen, en mevrouw stond bekend voor een lieve en verstandige vrouw. Ook hunne zaken gingen zeer goed. Ze hadden veel vrienden, maar onder die allen was er één die hun vriend was in naam, maar
| |
| |
niet in der daad. Die zoogenaamde vriend had mijnheer Hartman slechten raad gegeven, en allerlei valsche beloften gedaan, wat zijne zaken betrof. Ik kan u dat alles niet uitleggen Lina, ge zijt nog te jong om dat te begrijpen, ik zal u dus in korte woorden zeggen, dat die vriend het zóó heeft ingericht, dat de zaken die hij met den heer Hartman, volgens zijn zeggen, zoo voordeelig zou drijven, den heer Hartman in korten tijd arm maakten.
‘Hoewel sommige menschen nu zeiden: ‘Hoe dom van mijnheer Hartman om zich zoo geheel op dien vriend te verlaten en hem in alles te vertrouwen,’ toch had iedereen diep medelijden niet hem. Reeds spoedig had hij hier in de stad een ondergeschikte betrekking gevonden; maar gij kunt wel denken, hoe diep hij onder dat alles leed en nog wel het meest voor zijn vrouw en kinderen.
Het lieve huis waar ze in woonden werd verkocht, en ze betrokken nu een eenvoudige bovenwoning.
In dien tijd bleef oude Saar hun eenige dienstbode. Toen die groote slag hen trof en ze wisten, dat ze wel eenvoudiger moesten gaan leven, had mevrouw aan de dienstboden gezegd, dat ze een anderen dienst moesten zoeken; maar toen ook die boodschap aan Saar gezegd werd, was haar eenig antwoord: ‘Zoo lang mijnheer en mevrouw mij niet wegzenden, zoo lang blijf ik ook hier’ en toen me- | |
| |
vrouw haar zeide, dat het toch verstandiger was om wel weg te gaan, want dat zij haar zoo veel huur niet meer kon geven en het dus in haar eigen belang was om een voordeeliger dienst te zoeken, toen antwoordde Saar: ‘wat praat u van eigen belang mevrouw, dat ik hier blijf. dat is mijn belang, neen, neen, oude Saar is zoo gek niet; ik ga niet heen hoor! Wel lieve mensch, ik zou je niet kunnen missen en die lieve kinderen daar ik zoo veel van houd; kom mevrouw, praat er niet meer over en zeg me eens ronduit, kan u mij eigenlijk wel missen? Wie zou het eten zoo naar mijnheer's zin klaar kunnen maken? Wie zou er zoo goed als ik op de kinderen passen als u en mijnheer eens uit moet. Neen, neen, mevrouw, laat ik maar stilletjes hier blijven.
Mevrouw Hartman was bewogen door die hartelijke woorden van Saar en toen zij nog even zei: “ja, maar Saar, je loon zie je,” toen viel Saar in: “wat loon, kom, kom, Saar heeft niet voor niets geld op de spaarbank staan; als u mij de kost geeft en altijd zoo goed voor mij blijft als tot nu toe, dan heeft Saar niets meer noodig.”
En zoo bleef dan onze goede oude Saar bij mevrouw Hartman en deed wat ze kon om haar mevrouw het leven gemakkelijk te maken.
Maar niet alleen deed Saar dat, neen, onze Anna deed er evenzeer haar best voor.
| |
| |
Even als gij Lina, was Anna ook graag bij Saartje in de keuken en zoo als Saar u al verteld heeft, ze was een ijverig, handig meisje die Anna: altijd bezig en in haar schik, als ze kon helpen.
Toch bleef ze door alles heen het vroolijke kind en door haar vriendelijk gezichtje en haar hartelijken lach, die soms door het heele huis weerklenk, bracht ze heel wat opgeruimdheid aan.
Zat haar vader wat somber te kijken of begreep ze, dat haar moeder zorgen had, dan deed ze net zoo lang haar best totdat, ze door allerle lieve attenties en aardige gezegden haar ouders weer een vroolijk gezicht zag zetten.
Ook haar broertje deed goed zijn best en die twee kinderen deden dan ook waarlijk hun ouders soms geheel verbeten, dat ze wel beter dagen gekend hadden; want de grappen, die ze als kind hadden uitgevoerd, waren nog lang niet in 't vergeetboek en oude Saar werd heel dikwijls in 't geheim genomen en dan bezorgden ze met elkaar hun ouders menige vroolijke verrassing.
Het was juist op een avond, dat ze weer zoo'n huiselijk feestje hadden, dat uw pa met de familie Hartman in kennis kwam’
‘Hê, ma, vertel u me eens, wat ze deden?’ vroeg Lina.
‘Dat wil ik gaarne doen, Lina, maar voor heden
| |
| |
avond heb ik genoeg verteld, als je nu morgenavond weer zoo gezellig met je werk hij me komt zitten, dan vertel ik verder.’
Lina ging nu naar bed, recht in haar schik, dat de avond zoo prettig om was gegaan on dat haar haakwerk zoo ver gevorderd was.
Den volgenden morgen zei Lina tot Saar, zoodra zij haar zag: ‘O, Saar, ma heeft me gisteren-avond ook van Anna Hartman verteld, on 't was lief van je hoor, om altijd bij haar moeder te blijven dienen.’
‘Wel kind, weet je dat ook al, daar vind ik nu niets bijzonders aan; ik had het er goed, de menschen waren zoo lief voor me, dus waarom zou ik weggegaan zijn? Neen Lina, weet je wat meer waard was? - dat was, dat Anna er nooit met een enkel woord over sprak, hoe geheel anders haar leventje was geworden. Toen ze heel jong was, had ze alles oven mooi, als het rijkste kind; kleeren, speelgoed, alles was even keurig, en toen dat van lieverlede al eenvoudiger werd; zo toonde het nooit, dat ze er iets om gaf.
‘Als haar broertje soms zei: ‘Hê, wat heb ik lompe laarzen voor Zondags, dat jonge heertje hierover draagt zulke mooie verlakte schoenen,’ dan lachte Anna hem uit en zei. ‘Malle jongen! je
| |
| |
weet niet waar je naar verlangt. Dat heertje met zijn fijne laarzen moet op alles letten als hij loopt, want trapt hij op een ongelijken steen, dan doet hij zijn fjne voetjes zeer en wij stappen met onze flinke laarzen, al zijn ze dan wat lomp en grof, maar wat heerlijk door dik en dun hoen. ‘Kom Karel,’ zei ze dan, ‘wie 't eerste daar aan dien versten boom is!’
Vergeten was Karel dan het verdriet van zijn lompe laarzen, en vroolijk lachende liepen ze dan om het hardst. En zoo was 't met alles, ‘maar ik ga nu aan mijn werk,’ viel Saar zich zelve in de rede; ‘want als ik weer aan 't vertellen ga van mijn hartlapje, dan babbel ik door, en je ma kan nog veel beter vertellen dan ik; dus meisje, van avond zult ge wel meer hooren.’
Lina zorgde dien avond, dat haar schoolwerk eerst gedaan was; zij wist wel dat ma anders niet wou vertellen; haalde haar werk voor den dag, zette haar moeders stoel gereed en toen deze binnenkwam, was Lina's eerste woord: ‘Moesjelief, nu vertelt u mij immers van dien avond toen pa voor het eerst bij mijnheer Hartman kwam, niet waar?’
‘Ja Lina, ik zal je nu eens vertellen hoe pa er toe kwam daar heen te gaan.
‘Papa's boekhouder was gestorven en daar wij de
| |
| |
geschiedenis van den heer Hartman vernomen hadden en wisten hoe hij nog eenige uren daags vrij had, en die gaarne wilde besteden om er voor vrouw en kinderen wat bij te verdienen, besloot uw pa hem te vragen of hij zijn boekhouder wilde worden.
Al spoedig ging papa naar hem toe en schelde aan zijn woning, maar ge kunt denken hoe gek pa keek, toen de deur aan een klein kiertje werd opengedaan en er een kleine jongen riep: ‘O als 't u blieft, kom nog niet binnen; we zijn nog niet klaar!’
Het was een donkere avond, papa begreep dus dadelijk, dat de jongen hem voor een ander aanzag, en zei daarom: ‘mag ik nog niet binnenkomen, ventje, waarom niet?’
Terstond werd nu de deur wijd geopend en een aardige jongen met een vrijmoedig en prettig gezicht, zei: ‘O, neem me niet kwalijk mijnheer, ik dacht dat het vader was.’
‘Wel, dat tref ik niet, want ik had je vader gaarne eens willen spreken en nu begrijp ik, dat hij niet te huis is,’ antwoordde papa,
‘Maar wilt u even wachten, mijnheer? vader zal wel dadelijk komen,’ vroeg Karel. ‘Ge hebt zeker reeds begrepen, dat het Anna's broertje was, die de deur had geopend.
Papa volgde hem nu den trap op, “als 't u belieft, mijnheer, ga u maar binnen,” en heel beleefd deed
| |
| |
Karel voor papa de peur open en liet hem de kamer binnengaan.
“Saar!” hoorde hij Karel toen roepen, “Saar, daar is een mijnheer om papa te spreken; wil je eens licht brengen?”
Even daarna kwam Saar met een lamp en hadden zij het volgende gesprek:
“Ik hoor dat mijnheer Hartman wel gauw t'huis zal komen,” zoo begon papa, “is dat zoo?”
“Ja mijnheer, elk oogenblik kunnen ze komen, komt u ook feliciteeren, als ik het vragen mag?”
“Feliciteeren? o neen!” riep papa verwonderd uit, ik wist niet dat er iemand jarig was; ik kom voor zaken.’
‘O, neem me niet kwalijk, mijnheer,’ zei Saar in verwarring, ‘ik dacht ook al, ik heb mijnheer nooit hier gezien; maar ziet u mijnheer, we zijn allen zoo vol van mevrouw's verjaardag en daarom dacht ik nergens anders aan, neem het me toch als 't u blieft niet kwalijk,’ voegde ze er weder bij.
‘Wel neen, dat zal ik niet doen hoor!’ zei papa ‘maar als ik nu toch even wachten moet, vraag dan aan dien aardigen krullebol, die mij opendeed of hij mij zoo lang gezelschap komt houden.’ Saartje zei: ‘met genoegen mijnheer,’ en even daarna kwam Karel binnen.
‘Zoo jongen,’ met deze woorden sprak papa hem
| |
| |
aan, ‘ik hoor, dat het hier een feestdag is; nu, ik feliciteer je hoor, en ik hoop, dat je een prettigen avond zult hebben.’
‘Dank u mijnheer, ja ik denk wel dat wij een aardig avondje zullen hebben; zus heeft alles zoo mooi gemaakt, o zoo mooi en zoo aardig! en ze weten er niets van, 't is alles een verrassing, komt u eens even kijken mijnheer?’ vroeg hij vertrouwelijk.
‘Wel als je denkt, dat zus het goed zal vinden, dan heel gaarne, beste jongen, maar zeg me eens, hoe heet je?’
‘Karel, mijnheer en zus heet Anna.’
Zoo pratende deed Karel de deur van een andere kamer open, grenzende aan die, waar papa eerst geweest was.
En daar zat zus, zooals ze in huis altijd genoemd werd, deftig voor het theeblad, ze stond heel beleefd op, toen papa binnentrad, en na elkaar gegroet te hebben, zei papa:
‘Uw broertje heeft me verteld, dat alles zoo mooi en zoo aardig is gemaakt, ter eere van uw moeders verjaardag en nu verzocht hij mij of ik ook eens wilde kijken; wel, wel, wat ziet het er hier feestelijk uit!’ De stoel van mevrouw Hartman hadden ze versierd met groen en bloemen en daarvóór stonden een paar eigen gewerkte pantoffels.
‘Die heeft zus gemaakt,’ vertelde Karel.
| |
| |
‘Ja maar,’ viel Anna in, ‘het is een present van ons beiden; want we hebben ze samen betaald, en hij heeft ook nog wat zelf gewerkt, ‘ziet u eens mijnheer, is dat ook niet aardig?’
En Anna wees op een teekening, die aan den muur hing; ‘en dat mooie kopje, dat daar op het blad staat, dat krijgt ma van Saar.’
‘Wie is Saar?’
‘Saar, mijnheer, kent u Saar niet? Wel dat is onze meid en 't is zoo'n goede meid,’ vertelde Anna verder; ‘ze is altijd zoo lief voor ma ook; want ma heeft veel verdriet gehad, mijnheer, en daarom had zij en pa niet veel lust, om haar verjaardag te vieren, maar wij zijn veel te blij dat die dag er is, en nu hebben we verzocht dat ze samen eens zouden gaan wandelen, en in dien tusschentijd hebben wij nu met Saar het theegoed netjes gereed gezet en de versierde stoel, en zoo zullen wij ze nu opwachten. Ma mag nu niets doen van avond, nu komt ze met pa bij ons te visite.’
‘Uw papa heeft mij dikwijls verteld, Lina, welk een goeden indruk Anna dien middag op hem maakte en hoe hij zich maar niet kon verbeelden, dat hij die kinderen voor het eerst in zijn leven sprak, zoo vrijmoedig en aardig waren ze. Anna heeft me later ook wel verteld, dat ze er zelf naderhand over verwonderd was, dat ze zoo vrij met uw pa gesproken
| |
| |
had alsof het een oude bekende was, maar 't kwam zeker, dat we dien avond zoo in ons schik waren,’ zei ze.
Juist wilde papa de teekening van Karel nog eens gaan bewonderen toen er weder gescheld werd.
‘Daar zijn ze,’ riep Karel verheugd. ‘Gauw zus, jij weer voor het theeblad en als ze dan goed en wel zitten, doe ik onze lieve moe haar nieuwe pantoffels aan!’
‘Jongenlief,’ sprak uw pa, ‘laat ik nu weer stilletjes in de andere kamer gaan. Als je vader goed en wel gezeten is, dan zeg je maar dat er iemand is.’
Net was pa weg, toen mijnheer en mevrouw Hartman de kamer binnentraden, natuurlijk zeer verrast en gelukkig, dat hunne kinderen zoo aan moeders verjaardag gedacht hadden; wat werden pantoffels, teekening en kopje en niet minder de versierde stoel om beurten bewonderd!
Gelukkig voor papa, dat Saartje er aan dacht, den heer Hartman te zeggen, dat er iemand op hem wachtte; want de kinderen zouden door de vreugde uw vader geheel en al vergeten hebben.
‘De heer Hartman was zeer verheugd met het voorstel van papa en zou den volgenden avond bij ons komen om verder alles nog eens te bespreken.’
Uw papa had mij natuurlijk verteld, Lina, hoe aardig hij het bij den heer Hartman had aangetroffen
| |
| |
en toen hij nu den volgenden avond bij ons kwam, zeide ik hem, welk een gunstigen indruk zijn kinderen op uw papa gemaakt hadden.
‘Ja mevrouw, het zijn een paar vroolijke gasten,’ was zijn antwoord, ‘en onze Anna wordt al een heele hulp voor haar moeder, bij al haar levendigheid en grapjes is ze tegelijk toch heel flink en handig; we hebben veel verdriet gehad mevrouw, maar die twee kinderen vervroolijken ons leven geheel en al.’
Wij spraken verder nog over een en ander met den heer Hartman en zoo vertelde hij ons toen ook, dat die goede, oude Saar, voor niet bij hem diende.
Zoo gingen er eenige jaren voorbij. Karel en Anna waren nu ook zachtjesaan al groote menschen geworden. Karel vond hier in de stad een goede betrekking en Anna trouwde met een knap en oppassend jong mensch. Dat hij een aardig en handig vrouwtje kreeg aan de altijd bezige Anna, dat kunt ge wel denken.
Mevrouw Hartman, die ik ook meer dan eens gesproken heb, zei me dikwijls: ‘och mevrouw, wij hebben veel zorg gehad, maar één zegen hadden we allen: we waren altijd bezig; wij noch de kinderen hielden van leeg of stil zitten en dat maakte, dat het woord ontevreê zijn, of wat even erg is: zich vervelen bij ons aan huis onbekend was.’
| |
| |
Is het nu niet te begrijpen Lina, dat Saar niet kan velen, dat gij leeg zit, nadat ze zooveel jaren zoo'n ijverig en tevreden kind heeft bijgewoond?
‘Ja moe,’ antwoordde Lina, ‘ik zal me heusch ook niet meer vervelen, want als ik niets te doen heb zal ik een beetje aan Anna Hartman gaan zitten denken.’
‘Ja maar,’ zei mama lachende, ‘of je nu al een beetje aan haar gaat zitten denken, dat is niet genoeg, je moet doen zooals zij deed: nooit leeg zitten, dan zal je eens zien hoe opgeruimd en goed geluimd ge altijd zult wezen.’
‘O ma,’ viel Lina eensklaps in, ‘weet u wat ik ga doen? Ik ga morgen Anna Hartmannetje spelen. Als u boven bij de kleintjes is, zal ik ondertusschen de kamer beneden wat opruimen en wacht u dan ook met de thee op, zal dat niet aardig wezen?’
‘Wel zeker,’ antwoordde mama, ‘doe dat maar eens, het zal je wel bevallen.’
‘Maar ma, nu hebt u nog niet gezegd, hoe het komt, dat Saar nu bij ons dient.’
‘Dat is gauw verteld,’ was het antwoord. ‘Nu 3 jaren geleden is mijnheer Hartman gestorven en een maand of wat later stierf ook mevrouw. Die goede Saar had ze beiden met zooveel liefde en trouw opgepast en was bitter, bitter bedroefd, toen ze gestorven waren. En daar nu juist in dien tijd Kaatje,
| |
| |
onze keukenmeid ging trouwen, verzochten wij of Saar bij ons haar plaats wilde komen vervullen en dat deed ze wat graag, want zij hield van ons, omdat uw papa zoo goed voor haar mijnheer was geweest, zooals ze altijd zeide.’
‘En dient Saar hier nu ook zonder loon, ma?’
‘Neen vraagstertje, dat doet ze niet, maar Saar is zoo'n beste, trouwe dienstbode voor ons, dat we dat met geld alleen niet goed zouden kunnen maken, daarom moet je ook altijd vriendelijk voor haar zijn; ze verdient dat ten volle.’
Wat had het verhaal van Anna Hartman een goeden indruk op Lina gemaakt! Ze kreeg er hoe langer hoe meer schik in om haar ouders kleine diensten te bewijzen; ze verlangde nooit meer ‘een boerenkind’ te zijn, in de hoop van dan niets te behoeven uittevoeren. Ook de verkleedpartij werd door haar en haar broertje nog eens herhaald en niemand had daar zoo'n schik in als oude Saar.
Toen die eindelijk een heel oude Saar begon te worden, zorgden Lina's ouders, dat zij op een hofje kwam.
Daar ging Lina, die nu al een heele jonge dame was geworden, haar later dikwijls bezoeken.
Eens op een middag, toen ze bij Saar binnentrad,
| |
| |
zag ze daar een dame zitten met een lief, klein meisje van ongeveer 3 jaren aan de hand en ge kunt denken hoe aardig Lina het vond, toen Saar, op de dame wijzende zei: ‘Dat is nu Anna Hartman en haar dochtertje, de kleine Anna, zooals ik haar noem. Ik moest eigenlijk zeggen, mevrouw Baands, want zoo heet ze nu, maar ik kan 't niet helpen,’ vervolgde de goede ziel, ‘ik zeg altijd bij ongeluk weer: Anna Hartman.’
‘Wel Saar,’ was het hartelijk antwoord van Anna ‘wou jij mij ooit mevrouw noemen, dat zou al heel bespottelijk zijn. Noemen vriendinnen elkaar niet altijd bij den naam?’ En zich tot Lina wendende, ‘ik heb geen beter en trouwer vriendin gehad in mijn geheele leven dan onze goede, oude Saar,’ en ze drukte haar hartelijk de hand.
Toen Anna Hartman (wij zullen ze nu ook maar zoo blijven noemen) met haar dochtertje vertrokken was, was Saar weer onuitputtelijk in lof over haar lieveling.
Het gebeurde daarna nog eens, dat Anna en Lina elkander bij Saar ontmoetten. Ze wandelden toen samen naar huis en Lina deed de openhartige bekentenis: ‘Mevrouw, ik was vroeger een vrij lui meisje en had altijd den mond vol van het woord vervelend; maar Saar heeft me zooveel van u verteld, hoe gelukkig gij u in alle omstandigheden gevoeldet,
| |
| |
omdat gij altijd bezig waart, dat ik besloot een voorbeeld aan u te nemen, en ik moet u nu eens vertellen, hoe goed ik mij daarbij bevonden heb.’
Anna had schik in Lina en in haar eenvoudige, lieve bekentenis en toen zij het huis van Anna genaderd waren, verzocht zij Lina eens bij haar binnen te komen.
Lina deed dat graag. Wat zag het er keurig en netjes uit; alles even ordelijk. Ook had Lina zoo'n schik in de aardige kleine Anna, een vroolijk praatstertje; ze kon zoo aardig en grappig met haar poppen spelen, dat Saar er van genoot als ze het zag.
‘Let er op,’ zei de goede oude dan, ‘ze zal net worden als haar moeder, dat zie ik nu al, want zoo klein als ze is, ze is altijd bezig.’
En Lina liet het niet bij haar eerste bezoek, maar kwam later dikwijls bij Anna; en dan kende ze geen grooter genot, dan om aan kleine Anna het verhaal te doen van de verkleedpartij, die zij in der tijd door de oude Saar te weten was gekomen en die de aanleiding was geweest om van de luie en zich vervelende Lina, een opgeruimde en vlijtige Lina te maken.
|
|