| |
| |
| |
Hoofdstuk 3
Zuidwaarts
De vakantie naderde. Voor we vertrokken waren we eerst enkele weken op ons boerderijtje in Gelderland. Weer hetzelfde gevoel: terwijl mijn ogen goed functioneerden, zag ik niet meer helder. Het gezichtsvermogen van mijn ziel faalde. Op een nacht gebeurde het volgende. Ik moest even mijn bed uit. Voor ik ter plaatse was gearriveerd verloor ik mijn bewustzijn. Languit sloeg ik achterover tegen de grond. Toen ik bijkwam zat Noortje op haar knieën naast me, geschrokken. ‘Wat is er toch gebeurd? Ik hoorde een harde klap.’ Ik vergat de gebeurtenis, belde ook M., de internist, niet op. Ik wilde niet ziek zijn.
We hadden het plan er met de kampeerbus op uit te gaan. Dat voertuig hadden we aangeschaft, omdat we geen van tweeën zo dol zijn op hotels. Wat moet je tijdens de avonden doen op een hotelkamer? Op de rand van het bed zitten schrijven? De mooiste tijd van de dag zit je te wachten of je ontbijt eens wordt gebracht en of het de administratie belieft de rekening klaar te maken. Het busje opende de mogelijkheid tot overvloedig buitenleven. Bovendien: de hondjes konden mee. Soms werden Oggi en Bliss in hotels ontvangen met de vreugde die bij hun eigen vriendelijke natuur past. Heel dikwijls werd er een houding aangenomen alsof ze ieder mens die ze tegenkwamen, zouden verscheuren.
De steden van de ‘Romantische Strasze’, daar wilde Noortje naar toe. We zouden dan daarna rechtstreeks naar het zuiden kunnen rijden, langs de Bodensee, door het Rijndal naar de oprit van de San Bernardino, en zo Q. bereiken. Op het gevaar af de indruk te wekken aardrijkskunde te willen onderwijzen, nu ik geen psychiatrie meer doceer, een enkele opmerking over de weg zuidwaarts, Italië in. De werkelijkheid van een verhaal brengt mee dat het zich afspeelt in een zeer bepaalde tijd en op zeer bepaalde plaatsen. De romanschrijver verzint lokaties, ik vermeld ze. Wie even de kaart van de Alpen voor zich neemt, ziet dat de weg over de San Bernardino-pas een grote omweg is. Onze gewone route is de klassieke Gotthard. Een fraaie manier om het Comomeer te bereiken is de Maloja-pas. Je maakt dan kennis met een vreemd fenomeen. Je rijdt een pas zonder
| |
| |
oprit. In drie kwartier voltrekt zich de overgang van kaal hooggebergte naar een mild Italiaans landschap, en wel door het Val Bregaglia, een landschap in allegro tempo. Vanaf de Maloja-pas heb je uitzicht op het wilde Val Maroz dat ik goed kende van wandelingen met Allan; je passeert het sombere Casaccia dat ‘verlaten huizen’ betekent, de dorpen waar Giacometti is geboren en begraven werd: Stampa, Borgonovo, en dan glij je Italië binnen: Chiavenna, de sleutelstad, vriendelijk, vol historische gebouwen, doorademd van Italiaanse ‘dolcezza’. Van Chiavenna zuidwaarts laat je links het Valtellina liggen. Aan bergen, dalen, plaatsnamen zijn voor mij vele associaties verbonden, en herinneringen worden er door opgeroepen.
De reis met het busje zou het evenwicht in mijn organisme herstellen, mij de kans geven over deze griep heen te komen, zo hoopten we. Ik was van plan op deze reis mijn zieke vriend Alexander Mitscherlich te bezoeken, waarschijnlijk voor het laatst. Ik zag er tegen op, maar de vriendschappelijke gevoelens wonnen het van de tegenkrachten.
De middag voor we vertrokken namen we de borrel in het busje op het erf van ons boerderijtje. ‘Zullen we hem niet hier laten staan, waar is het mooier dan hier?’ ‘Nee, we gaan er op uit.’ Vroeg in de morgen vertrokken we. We maakten een stop in de buurt van Oldenzaal en we genoten er van zon en bloemen, van de vriendelijkheid van de bediening.
Op de autobaan zuidwaarts zag ik een hert dat niet op zijn hoeven, maar op zijn knieën moeizaam de weg overstak. Wat moet dat het dier pijn doen! Was hij getroffen door een kogel of was hij aangereden? Wat moest ik doen, naar de politie gaan zodat hij kon worden afgeschoten? Het beeld van het ranke dier liet me niet los. Meeleven met pijn en leed, zeker ook van dieren, deed ik altijd al. Ik stond nu weerlozer tegenover zulke ervaringen en kon me niet over de gevoelens die ze opriepen, heenzetten. Mijn vermogen waar te nemen hetgeen goed of plezierig was, nam af. De lucht ging betrekken. Ik wandelde met de honden in een vreemd natuurgebiedje met wonderlijke rotsen, begroeid met dennen en dacht: die zou je kunnen schilderen, al had ik sinds jaren niet meer geschilderd omdat ik schrijven wilde en het me nooit was gelukt echt werken aan een boek of artikel met schilderen te combineren. We vonden een kampement bij Paderborn. Het was koud en het regende. De borrel viel totaal verkeerd. Ik verdroeg geen alcohol meer, blijkbaar. Buiten kletterde de regen en ik had het koud. We lieten ergens de riemen van de honden liggen en gingen de volgende dag nieuwe kopen in Paderborn. Toen ik in dat stadje rondliep, was ik bang de weg niet te kunnen terugvinden. Het warenhuis zag er vreemd uit. Ik kon me er niet oriënteren. Ik liep niet op stevige grond, maar op watten. Wat zou het fijn zijn, dacht ik, in dit Duitse stadje rond te dwalen, de vakantie nog voor je,
| |
| |
wanneer ik me goed zou voelen. Ik maakte me ongerust: wat was er met mijn hoofd? Werd ook ik dement, net als mijn moeder, mijn schoonvader en mijn vriend Alexander Mitscherlich?
Zuidwaarts reizend draaiden we de bus een landweggetje in. Het uitzicht over het golvende heuvelland was prachtig, lyrisch, verwachtingsvol. Witte wolken zeilden door de blauwe lucht, de roep van de buizerd weerklonk, ik zag hem omhoog cirkelen. Ik voelde me niet meer zo suffig als gisteren, maar had heftige, kloppende hoofdpijn, en steeds begeleidde mij het bewustzijn: wat zou het fijn zijn, dit alles, als ik me maar niet zo ziek voelde. Ik poogde mezelf gerust te stellen: dit zijn de resten van de griep. In Fulda dronken Noortje en ik thee in een typisch Duits etablissementje, smaakvol, zij het ietwat truttig ingericht met roze en groze kleuren - roze staat tot rood als groze tot groen. Aan Noortjes aanwezigheid ontleende ik een gevoel van veiligheid en ik ging me meer en meer aan haar vastklampen.
Op weg naar het zuiden telefoneerden we vanuit een in een beekdal gelegen camping met Margarethe Mitscherlich en we spraken een datum af voor een bezoek.
In Würzburg hadden we een aardige kampeerplek gevonden aan de Main, hier reeds een brede stroom en ik was van plan daarvandaan naar Frankfurt te reizen met de trein. Würzburg is de stad die zijn naam gaf aan de lievelingswijn van Goethe, Würzburger Stein. Voor de avondwandeling met de honden aten we in een eethuisje op het terrein van de camping: gekookte ham met mierikswortel. In de nacht werd ik wakker met onstilbare hoofdpijn en stelde me voor hoe het zou zijn in een Duitse neurologische kliniek. Ik besloot de volgende morgen af te wachten en als ik geen heel hoge koorts zou hebben, hoofdpijn of niet, naar Frankfurt te reizen, beheerst door het zekere weten dat ik morgen Alexander voor de laatste maal zou zien of nooit meer.
De volgende morgen nam ik de trein naar Frankfurt en reed door een prachtig, vertroostend landschap, langs de Main eerst en dan door het zwaarbeboste middelgebergte. Noortje bleef achter met Oggi en Bliss. Terwijl de trein bocht na bocht beschreef, door tunnel na tunnel voortsnelde, dacht ik over de vriendschap met Alexander en onze jarenlange samenwerking. Onze eerste bespreking vond plaats in het stationsrestaurant te Eindhoven. Alexander zocht iemand - het is ongeveer dertig jaar geleden - die de internationale ontwikkelingen op het gebied van de psychoanalyse kende, om onderwijs te geven aan het Sigmund Freud-instituut in Frankfurt en aan de psychosomatische kliniek van de universiteit te Heidelberg, waarvan hij de leiding had. Ik wilde wel, graag zelfs.
De psychoanalytische beweging was onder het Hitler-regime vrijwel weggevaagd. Vele joodse psychoanalytici waren vermoord. Er was
| |
| |
niet voldoende kader meer voor de opleiding van psychoanalytici en psychiaters die psychoanalytisch geschoold wilden worden. Samenwerking met Alexander Mitscherlich trok me aan, mede vanwege de strijd die hij voerde voor een humaan Duitsland. Hij koos partij tegen militante stromingen, die Duitsland herenigd wilden zien. Hij hield dat voor een bedreiging van de wereldvrede. Mijn naam bleek te zijn genoemd door bestuursleden van de internationale psychoanalytische vereniging: Anna Freud en mevrouw Lampl-de Groot.
Zo ging ik iedere drie weken een weekend naar Heidelberg om deel te nemen aan een seminarie en om supervisies te doen.
De melancholie van Duitse stations in druilweer en motregen, de weerkaatsing in de holle ruimten van de stem, die de verbindingen omroept..., een stem die ik later op geheel andere wijze zou vernemen.
Iedere keer dat ik me naar Heidelberg begaf, werd ik vrijdagavond laat van de trein afgehaald. Tot zondag twaalf uur werkte ik, de ene supervisie na de andere, vermoeiend. Met koffie en sigaren bleef ik voldoende geconcentreerd. Zondagmiddag werd er met de Mitscherlichs gewandeld, meestal in het Odenwald. Dan kwam de lange reis terug. Ik verlangde naar Kathleen en Noortje, altijd op het stille station in Groningen aanwezig om mij af te halen van de laatste trein. 's Maandags vatte ik mijn werk in Groningen, later in Amsterdam, weer op.
Alexander was gezellig, geestig, scherp, liet zich door niemand iets wijsmaken. Hij leefde uit de humanistische traditie met een duidelijk anti-religieuze inslag. Hij wijdde zijn leven als wetenschapper aan het werk van Freud en onderzocht welke betekenis de psychoanalyse voor de sociale wetenschappen zou kunnen hebben. Zijn activiteiten zette hij in voor een betere samenleving in Duitsland en zo voor het geluk van zijn medemensen. Voor leugens was hij allergisch, hij haatte de gewoonte zich op te blazen, zich lichamelijk en geestelijk dik te maken en had dus redenen tot ergenis genoeg. Van mensen die zich aanbidderig gedroegen hield hij niet, hij noemde dat ‘subaltern’ gedrag. Gehaat werd hij door velen vanwege zijn boek Medizin ohne Menschlichkeit, waarin hij de in concentratiekampen bedreven medische experimenten op mensen beschreef, en ook omdat hij medici niet benaderde op de door hen gewenste wijze. Toen men later een formidabele fout maakte bij de narcose - nodig voor een overigens niet grote ingreep - waardoor zijn hersenziekte sneller zou gaan voortschrijden, zag hij dat als de wraak van de Duitse artsen. Hij hoorde tot de mensen die enthousiasme uitstralen, in tegenstelling tot degenen die alles kleiner en betekenisloos maken, piccoliseren en verluttelen. Zijn grote vijand was uiteraard het nazidom met al zijn
| |
| |
derivaten en vertakkingen, alsmede de wortels ervan: nationalisme, misplaatst conservatisme, verheerlijking van bloed, ras en bodem. Heel vaak zei hij me: ‘Besef wat een voorrecht het is te leven in een eeuwenoude democratie.’ Dikwijls spraken we over Schillers historische geschriften, De opstand der Verenigde Nederlanden.
Andere gespreksthema's: landschappen, steden, boeken, wijn, eigenaardigheden van onze collegae psychoanalytici, bird watching en milieubescherming. Via Alexander kwam ik in aanraking met een milieu dat ik voorheen niet had gekend, met name van zijn vriend Th. von Uexküll, hoogleraar in de interne geneeskunde en van zeer hoge adel. Deze nodigde ons uit hem te bezoeken en te komen logeren in zijn huis in Anacapri, gebouwd voor zijn gasten, terwijl hij zelf een oude Saracenen-toren bewoonde.
Van hem en van deze sfeervolle omgeving - het breken van de golven op de rotsen is altijd hoorbaar - ging een intense rust uit. Het leven voltrok zich dichter bij de natuur. ‘Man fühlt sich wohl dabei, wenn man sich nur in ihren Rythmus hineinschwingt.’ Zijn vrouw doceerde astrofysica, natuurkunde van de processen die zich afspelen op de zon. Iedere avond werd er gekeken naar het plechtig voorbijvaren van ‘Das Palermoboot’, een groot schip dat Napels met Sicilië verbindt. Ik wist dat Allan enkele maanden geleden naar Sicilië was gevaren, zoals wij allen onwetend over de toekomst, een tragisch geëindigde liefdesgeschiedenis met een Siciliaanse jongen tegemoet.
Ik maakte de periode mee waarin Alexander zijn boek Vaterlose Gesellschaft schreef. Het werd een groot succes.
Gedurende een reis naar landen waar hij was uitgenodigd om voordrachten te houden, merkte hij in Chili dat zijn concentratievermogen op zorgwekkende wijze achteruitging. Ik zocht hem met tussenpozen in zijn vakantiehuis boven het Lago Maggiore op, en merkte hoezeer zijn geheugen achteruit was gegaan. De nachten werden kwellend door angstige voorstellingen. Hij merkte niet meer goed te kunnen schrijven, later moeite te krijgen met chaufferen. Beelden van hem uit die tijd zie ik levendig voor me. De afbraak van zijn persoonlijkheid nader te beschrijven, acht ik niet passend. Toen ik hem opzocht in de zomer van '82 was hij aan het eind van zijn krachten. Hij keek naar de vele kruinen van eiken en acacia's, die in deze stadswijk met veel oude tuinen groeien. ‘Wie schön, all diese Grünen.’ Nadat hij weer naar bed was gegaan, gingen Margarethe en ik samen wandelen. In de trein had ik geen hoofdpijn gehad. Nu kwam het euvel weer opzetten en was het alsof ik een gloeiende pan op mijn hoofd had. Toen we terug waren gekomen, praatten Alexander en ik en het bleek mogelijk een schemer van oude herinneringen op te halen. Hoe we in Kopenhagen aten, samen met Heinz Hartmann en ‘die Jeanne’.
| |
| |
‘Waar is Noortje nu toch?’ vroeg hij. ‘Zit die nu werkelijk in een busje?’ Hij had altijd ietwat sceptisch gestaan tegenover onze manier van reizen en dacht dat het hebben van twee honden een grote rompslomp met zich meebracht. Terwijl ik overal een bende maak of heb, was hij heel precies op alles. Hij lachte erom dat ik met zulke oude koffers reisde. De tijd was aangebroken dat ik naar mijn trein moest gaan. Het was ons beiden duidelijk dat we elkaar nooit meer zouden zien. Ik voelde dat een ‘Dank voor alles wat je voor me gedaan hebt’, of ‘Dank ervoor dat ik je vriend heb mogen zijn’ misplaatst zou wezen. Hij nam afscheid in zijn eigen stijl: ‘Grüsze die Nora und vergiss nicht mit ihr den Wein Goethes, den Würzburger Stein zu trinken.’ De voor de hand liggende associatie is ook de mijne.
Na enkele weken kreeg ik bericht van zijn dood. Het laatste dat ik schrijven kon voor mijn ziekte was een ‘In Memoriam’ in de NRC.
Zijn zoon belde me op en vroeg of ik bij de ‘Trauerfeier’ aanwezig zou kunnen zijn. Ik moest hem vertellen dat ik te ziek was.
Toen we van Würzburg naar Rothenburg reden was ik paradoxalerwijze in vrij goeden doen. Het was erg Alexander te moeten verliezen, maar ik was dankbaar dat wij zoveel voor elkaar hebben betekend. Het was een gave vriendschap en voor één keer had ik niet gefaald en was niet weggelopen voor aftakeling en dood. Er is een boosaardige vergankelijkheid en een die bij het beloop der dingen schijnt te horen.
De Pinksterdagen stonden we met het busje op een camping bij Rothenburg. Op de Eerste Pinksterdag maakten we een wandeling waarvan ik genoot. Vruchtbomen en seringen bloeiden, de glooiende weilanden waren getooid met pinkster- en boterbloemen. Ik zag vanaf een tegenoverliggende heuvel het stadje met de vele torens liggen als een hemels Jeruzalem. Ook de hondjes genoten.
Tweede Pinksterdag werd ik eerst recht ziek: koorts, diarree, duizeligheid en een op niets reagerende felle hoofdpijn. Ik wist niet waar ik het zoeken moest. Noortje ging in het stadje medicamenten halen in de enige geopende apotheek. Ik keek tegen de wanden van het busje aan. Ik was dan weer warm, dan weer koud. Terwijl regendruppels langs de ruiten naar beneden dropen, voelde ik me ziek, hopeloos. Op weg naar het toilet zag ik telkens een uit het nest gevallen lijster. Zal ik hem meenemen om hem te verzorgen? Ik had gelezen dat je dat niet moest doen, dan blijven de ouders voedsel aandragen. 's Avonds was het een hoopje veren, kletsnat van de gietregen. Weer een levend wezen dat ik niet heb gered.
De dag daarna vatte ik moed en ging naar een orgelconcert. De wandeling naar het hoger gelegen stadje was een belevenis, maar de muziek drong niet tot me door. Mensen zag ik met elkaar spreken en
| |
| |
ik dacht, terwijl het in de gotische kerk steeds donkerder werd: wat zijn die oud.
Noortje nam de beslissing. ‘Laten we naar Q. gaan, dan kan je goed uitrusten.’ We deden een poging om onderweg toch nog een kerk te bekijken, in Nordlingen, ook een stadje aan de ‘Romantische Strasze’. Hoofdpijn maakte het me onmogelijk om iets werkelijk te zien. Het was weer alsof ik een gloeiende pan op mijn hoofd had. De heftigheid van de pijn maakte me ongerust. De hoofdpijn had niets van een migraine-aanval, was anders van aard, verliep niet aanvalsgewijs, bleef op één niveau en ik had er een stijf pijnlijk gevoel bij in mijn nek. Ik chauffeerde. Het leek me onmogelijk voor Noortje, die niet gewend was het busje te dirigeren, zo'n lange afstand ermee af te leggen. Er was een pijnlijke tegenstelling tussen het schitterend stralende weer, de helderheid buiten mij en de wazigheid en de pijn in mijn schedel. De weg zuidwaarts bleek verder dan we verwacht hadden, maar eindelijk passeerden we Lindau, de plaats waar ik een paar jaar geleden een voordracht over depressie had gehouden...
Het Rijndal bij Bregenz heeft mijn fantasie altijd zeer geprikkeld. Breed ontvouwt het zich, er is ruimte, uitzicht en hoog rijzen de bergen op. Moest je er een tempo bij verzinnen, dan zou je zeggen ‘largo’, en je denkt aan het Largo van Händel. Altijd vind ik de overgang van Midden- naar Zuid-Europa spannend, of we de Gotthard, de Brenner, welke pas dan ook ‘nemen’. De San Bernardino heeft een eigen sfeer. De noordelijke oprit voert door dichte sparrebossen tot je boven de boomgrens uitstijgt. Ik vond het landschap er nu verlaten, kil en angstaanjagend.
Moe kwamen we in Q. aan. Het leek wel of ik de slaapziekte had. 's Nachts sliep ik, overdag deed ik lange dutten, telkens weer wegzakkend. De beek die onder het huis langs loopt, ruiste. Aan de aard van het geruis kan ik horen hoeveel water de bergen afstaan aan het meer. Soms is het een siepelend straaltje, soms een zich in razend geweld naar beneden stortende massa water.
De associaties waardoor de dingen hun kleur krijgen, hadden me ontbroken onderweg en hier deed ik vrijwel niets anders dan slapen. Toen de koorts was gezakt, meende ik toch te moeten proberen de Monte Palanzone te beklimmen, dat wil zeggen op te wandelen, want een klimpartij is het niet. De berg is niets, het pad is alles. Af en toe komt het voor dat mensen zelf een weg zoeken over de dicht begroeide helling, onderbroken door steile, kantige rotswanden. Sta je voor zo'n wand, dan kan je niet naar beneden en vaak niet meer omhoog. Meestal vindt de Italiaanse politie de eigenzinnige wandelaar met behulp van herdershonden. Het kan ook gebeuren dat kraaien, opvallend lang cirkelend boven een bepaalde plek, vermelden wat de afloop geweest is. Ik ken het pad precies en bleef erop. Ietwat ver- | |
| |
dwaasd bereikte ik de top. Daar waren ze, in de verte, de bergen die de keten van de Monte Rosa vormen. Wat me anders een bijna of geheel extatisch geluksgevoel geven kon, zei me niets. Het was een ontledigd tafereel. O ja, daar is de Allaninhorn, waar Reinier vanaf is geplukt met behulp van een helikopter. Typisch iets voor hem zoals hij vroeger was: toch op weg gegaan, niettegenstaande het slechte weerbericht. Pijn had ik niet, maar mijn hoofd was vol watten, ik zag niet écht.
Het had geen zin mezelf te willen bewijzen dat ik niet ziek was, want dat was wel zo. Ik maakte me verwijten. Cocksure, hanig heb ik hier gestaan in het bewustzijn dat velen van mijn leeftijd dit pad niet meer kunnen bewandelen. Allan houdt niet van deze wandeling. ‘Zo lang door dat bos, dat zie ik niet zo zitten. Laten we toch hogerop beginnen, dan zie je tenminste wat. Maar als jij gaat, ga ik mee, dan draag ik je rugzak en het is leuk voor de hondjes.’ De aarde was me aan het uitbraken, ik hoorde er niet meer bij. Een van mijn twee honden, Bliss, moet iets gemerkt hebben. Ze dollen altijd rond op de vlakke top, het is daar blijkbaar opwindend voor ze. Bliss maakte het gebaar dat hij altijd maakt wanneer hij denkt dat er iets niet goed is met me, legde een poot op mijn knie nadat hij zich naast me had opgesteld. Het voelen van zijn vacht deed me meer dan het hele uitzicht. Ik hoefde geen prikkels, ik zocht veiligheid. De auto stond bij de kapel van het dorp, waar het pad omhoog begint en bij de kapel rijzen hoge cipressen, voor iedere gesneuvelde één. Je kunt lezen op bordjes waar de jongens uit het dorp gestorven zijn. Ze zijn ongeveer in hetzelfde jaar als ik geboren, maar allang verteerd op een slagveld ver weg, in Rusland, Francoforte sul Oder, of verdwenen. Wat hadden die jongens in Francoforte sul Oder te zoeken? Het zijn de machtige heren die hen uit dit stille dorp met het steeds wisselende uitzicht over het meer hebben weggehaald, na hun eerst te hebben gesuggereerd dat ze het zelf wilden. Misschien is hun lichaam wel door een granaat in stukken gerukt, voordat ze hadden beleefd wat het betekent een lichaam te hebben. Dat leer je niet op je eentje en ze waren nog zo jong, net zo jong als ik toen de Duitsers op die heldere meidag zich present meldden. Wat heb ik eigenlijk gedaan, met die tijd van toen naar nu? ‘Vond je het niet fijn,’ zei Noortje toen ik over de drempel stapte, ‘dat je de top weer
bereikt hebt?’ Mijn vriend, eigenaar van het restaurantje waar we eten en verwend worden, had toen hij me tegenkwam gekeken met de blik van: wat een dwaasheid als je ziek bent, de Palanzone op te lopen.
Weer een week van rust en vooral slaap. Ik vond dat ik terug moest, naar de kliniek. Noortje zorgde voor me en was bezorgd. Ik voelde dat de draad was geknapt. We vertrokken op een vroege morgen terug naar Amsterdam. Toen ik voor de laatste bocht, die het flatje
| |
| |
aan het oog onttrekt, omkeek, dacht ik: kom ik hier ooit terug? Wat me destijds te wachten stond, hoe zou ik het hebben kunnen weten? Ik wist het eigenlijk wel, want ik voelde naderend onheil, een grote hand die langzaam mijn keel dichtkneep. Zodra ik in Amsterdam was raadpleegde ik de internist.
|
|