| |
| |
| |
‘O the mind, mind has mountains; cliffs of fall
Frightful, sheer, no-man-fathomed. Hold them cheap
May who ne'er hung there...’
| |
| |
| |
Hoofdstuk 1
Lindau
Voorjaar, enkele weken voor Pasen 1979. Het schip vaart noordwaarts door een grijze watermassa, hagelstenen kletteren tegen de ruiten van het vrijwel lege passagiersverblijf. Af en toe maakt de hagel plaats voor sneeuw, in bijna horizontale richting voortgejaagd door een ijskoude noordoostenwind. Mijn reisgenoot bladert in de papieren waarin de vele programma's van de ‘werkweken’, de conferentie waarheen we op weg zijn, staan afgedrukt. De vorige avond waren we met de Holland-Italië-expres uit Amsterdam vertrokken en hadden tot laat in de nacht gepraat. Af en toe drongen hol klinkende geluiden door in de coupé. De aansluitingen op de zo juist binnengereden, onafzienbaar lange D-trein werden afgeroepen op een toon die ietwat sacraal aandeed. Ik heb dit traject door Duitsland talloze malen afgelegd op weg naar Heidelberg om daar onderwijs te geven in het instituut waarvan mijn vriend Alexander Mitscherlich de leiding had. De passen waren afgegeven, wij hoopten te kunnen doorslapen tot Zürich, waar we de trein zouden verlaten. Een bescheiden hoeveelheid valium, een stof die men als slaapmiddel kan gebruiken, voerde me na korte tijd over de grens die het rijk van waken en slapen scheidt. In Basel werd ik wakker. De lucht was gekarteld, loodgrijs, en sloeg de hoop op helder voorjaarsweer de bodem in. Toen we informeerden of de boot die de zuidelijke oever van de Bodensee met de noordelijke verbindt in het te verwachten noodweer zou varen, vernamen we dat zulks wel zeker was. Dit lokte de vraag uit waarom we op deze zinloze onderneming embarkeerden. ‘Een comfortabele trein kan u toch in veel kortere tijd naar de op een schiereiland gelegen stad Lindau brengen dan de overvaart duurt, die naar het zich laat aanzien, koud en naar zal zijn.’ Het intrigeerde de belangstellende man waarom we deze geweldige omweg maakten. ‘Omdat we in Zürich een van de schilderijen die Cézanne in de laatste periode van
zijn leven heeft geschilderd, en waarop de Mont St. Victoire is afgebeeld, willen zien.’ In Winterthur bevindt zich een aquarel, waarop dezelfde berg is afgebeeld, een werk uit de verzameling Reinhart. Deze was de fabrikant der locomotieven, die de Zwitserse treinen door golvend heuvelland en over pashoogten naar de plaats van be- | |
| |
stemming voeren. Ook de trein die ons van Amsterdam naar Basel bracht zal straks over een pas rijden, over de Gotthard, een der meest klassieke overgangen over de Alpen, die twee werelden scheidt en verbindt.
In Amerika heb ik duizenden kilometers afgelegd om schilderijen van genoemde schilder te kunnen bekijken, waarom hier niet enkele honderden kilometers? De jeugdige collega wilde deze schilderijen ook zien. Bovendien leek het hem spannend het oord van bestemming over het water te benaderen. Vanaf de Bodensee kan men bij goed weer stadjes zien aan de oever, bergen in de verte en zelfs de ook in de zomer witte toppen zich zien aftekenen tegen de blauwe hemel. Niets van dit alles, je kunt niet eens zien waar het water ophoudt en de hemel begint. Na geruime tijd varen naderen we de haven, varen tussen een zuil met een beeld van een leeuw erop en de vuurtoren door en staan aan wal in de ijskoude wind.
Toen ik de vorige keer hier was, logeerden mijn vrouw en ik in het duurste hotel en hadden daarin de fraaiste kamer, een en ander geregeld alsmede gefinancierd door de organisatoren van het congres. Het verblijf verschafte ons veel genoegen, niet vanwege de grote luxe, die we eerder schuwen dan zoeken, maar vanwege de aanwezigheid van ‘Weltluft’: boten varen af en aan, reizigers spoeden zich naar de trein. Wanneer het even ophelderde zagen we de bergen boven Bregenz, de ingang van het Rijndal, waardoor een der wegen voert naar ons flatje aan het Comomeer. Het dal waardoor je afdaalt, het Val Bregaglia, zal de achtergrond vormen van een gedeelte van het laatste hoofdstuk van dit boek.
Ditmaal geen grote luxe kamer, ik heb doen weten dat ik aan een klein vertrek genoeg heb. De alternatieven zijn duur wonen en een gering honorarium of andersom, ik prefereer de laatste mogelijkheid. De ‘Lindauer Psychotherapiewochen’ worden gehouden in het stadje wanneer toeristen het oord schuwen, waarom zal wel duidelijk zijn geworden. Hetgeen velen als bezwaar voelen tegen de opzet dezer weken, acht ik een voordeel: alle richtingen in de psychotherapie krijgen hun kans, ook de buitenissigste. Sinds decenniën komen die scholen aan bod, die door bestendigheid worden gekenmerkt, zoals de psychoanalyse, maar men kan tevens een en ander opsteken omtrent snel uitspruitende loten aan de wijdvertakte boom der psychotherapie, waarvan na enkele jaren geldt: ‘Men kent en vindt haar standplaats zelfs niet meer’, de woorden uit een psalm.
Bij aankomst der deelnemers heerst een iets positief gespannen, verwachtingsvolle sfeer. Oude bekenden zal men weer terugzien, men hoopt op ontmoetingen die waarlijk ont-moetingen zijn en bevrijden van dat waarin men te zeer is vastgegroeid, ja vastgeroest. Gelegenheid elkaar te ontmoeten is er overvloedig, ook buiten de officiële
| |
| |
evenementen. Het stadje met het vaste land verbonden door autoweg en spoorwegdam herbergt geen Beierse bierhuizen, doch veel ‘Weinstuben’, waar de voortreffelijke wijnen van de Bodensee worden geschonken. Heeft men niet ergens afgesproken, dan is de kans elkaar tegen te komen toch groot, daar men van het ene etablissement naar het andere kan zwerven en zo per avond heel wat mensen tegen het lijf loopt. De sfeer van een dergelijke ‘Arbeitswoche’ geeft mogelijkheden tot exploratie op velerlei gebied. Psychotherapeuten plegen veel te spreken over het terrein der erotisch-seksuele relaties, daar op dit gebied, waar aanvankelijk vreugdevolle ervaringen worden opgedaan, ook menige remming, menig onvermogen aan de dag treedt. Het is geenszins uitgesloten dat men hier niet slechts ervaringen van theoretische aard opdoet.
Zo vrolijk voor menigeen de aanvang, zo weemoedig het einde, zoals men kan waarnemen, wanneer de grote internationale treinen op het punt van vertrek staan. Er wordt afgesproken elkaar weer te zien, maar zelfs West-Europa is groot, wanneer het er om gaat afstanden te overbruggen. Thuisgekomen ontdekt men dat de nissen in het leven zijn gevuld en dat men zich had voorgenomen iemand een plaats te verlenen die al lang niet meer beschikbaar is. De briefwisseling komt ten einde, voor een enkele blijft de herinnering pijnlijk. Het zal zelfs wel eens gebeuren dat de slotregel van een studentenlied een late toepassing vindt: ‘En je denkt eraan als een zwarte bladzij in 't bestaan’.
Leerlingen in het vak komen hier hun kennis verrijken, ook omtrent hen zelf. Er zijn groepstherapieën in kort bestek, zgn. ‘Selbsterfahrungsgruppen’, alsook psychodramasessies. Uit de rollen die men verkiest in dergelijke geïmproviseerde toneelstukjes en de wijze waarop men deze speelt, menen de deskundigen veel te kunnen afleiden over het innerlijk alsmede over optreden en houding in het gewone leven. Door ervarenen worden seminaria gegeven waarin vakliteratuur wordt besproken; door wijd en zijd erkende autoriteiten worden voordrachten gehouden. De openingsvoordracht, plaatsvindend in een zogenaamde plenaire zitting - dat is een bijeenkomst voor alle congresgangers - pleegt te worden gehouden door degene die de hoogste top in het vak bereikt heeft en geldt als onaangevochten autoriteit, dat wil zeggen - de oplettende lezer verwacht het reeds - door mij.
Op de avond van de dag van aankomst ontmoeten de sprekers en seminarieleiders elkaar, handen worden geschud, enthousiasme getoond bij herontmoetingen, over het uitblijven waarvan men geen seconde zou hebben getreurd, wijn vloeit rijkelijk, schalen worden rondgedragen zo rijk beladen dat geen zinnig mens geld uitgeeft aan
| |
| |
een maaltijd voordat hij zich naar deze bijeenkomst spoedt. De sfeer is ontspannen. Zoals ik mij in een museum gedraag, zo ook hier. Ik kies enkele schilderijen uit die mij treffen en die ik terug wil zien. Wel sta ik ieder van de velen die van gedachten met mij willen wisselen te woord tot de vermoeidheid mij dwingt de lokaliteit te verlaten en mij ter ruste te begeven. Wanneer iemand mij langer wil spreken en wanneer deze wens wederzijds is, laten wij ons door een taxi over de Oostenrijkse grens brengen, zodat ons even enige rust gegund wordt. Als deelnemer aan een niet gering aantal congressen, heb ik enige handigheid verworven in het vermijden van vaklieden die niet van mij iets te weten willen komen, doch mij als ontvangstation van hun opvattingen gebruiken, geen rekening houdend met het feit dat men zich in een dergelijke hoogst roezige omgeving niet kan concentreren. Nooit sla ik een uitnodiging af van iemand die werkelijk met mij van gedachten wil wisselen.
Ook benaderen mij jonge collegae met hun persoonlijke moeilijkheden. Ik sta buiten de Duitse vakkringen en geniet enig vertrouwen. In een lang gesprek, over de grens gehouden om even van aandacht bevrijd te zijn, worden de vragen opgeworpen waarmee velen worden geconfronteerd, en die telkens in dit boek weer aan de orde komen. Ook voor hen rijst de vraag: hoeveel geneugten kan de mens ervaren, in hoeveel avonturen van hart en zinnen zich storten, zonder zijn bestaande situatie te desequilibreren, uit de hengsels te lichten en degene verdriet te doen van wie hij uiteindelijk het allermeeste blijkt te houden? Al zeg je niet met de woorden uit de Rosenkavalier: ‘Mein Gott, es war nur eine Farce,’ het was niet meer dan een klucht, je kunt je toch afvragen: had ik me die hele omweg niet kunnen besparen?
De morgen waarop ik mijn voordracht zal houden is aangebroken, de Stadsgehoorzaal is vol tot aan de nok. Pers aanwezig. Organisatoren op de eerste rijen. Ik ga hier nu een van de ongeloofwaardigheden vertellen waarvan dit geschrift vol zal blijken: ik spreek vol vertrouwen in de toekomst over de ziekte die me later zal vellen, naar het zich een tijdlang liet aanzien definitief: depressie. Mijn mond is droog, mijn handen trillen. Voor ieder college aan een groep mij vertrouwde studenten was ik altijd gespannen. De ‘zenuwen gieren ook nu door mijn lijf’. Nochtans vergeet ik niet de maatregelen te nemen die ik altijd neem. Ik kijk of de microfoon niet zo opgesteld staat dat het contact met toehoorders wordt bemoeilijkt, of er genoeg water aanwezig is om mijn droge mond te bevochtigen, of ik mijn papieren zo kan neerleggen dat ik niet een al te zeer lezende in plaats van sprekende indruk maak. Hoeveel internationale spreekbeurten ik ook achter de rug heb, ik ben altijd zenuwachtig.
| |
| |
De zaal is vol, nog een enkele laatkomer wordt binnengelaten, de deuren gaan als bij de eerste akte van een opera dicht. De voorzitter neemt het woord, spreekt enkele hoffelijke en naar het mij voorkomt welgemeende woorden. Naast mij zie ik enkele coryfeeën, zoals dat heet, der Duitse psychiatrie zitten. Op de derde rij zie ik de vrouw van een collega uit München die ik zeer kort na de oorlog heb ontmoet gedurende de eerste bijeenkomst der Deutschsprechende Analytiker in Anif bij Salzburg, waar ik de eerste keer Mozarts Don Giovanni zag en hoorde. Met haar voelde ik me zeer verbonden, ook al spraken we elkaar soms in geen jaren. Ik krijg het woord, bestijg het trapje, vestig mij achter het kathedertje en open mijn papieren. Applaus, lang applaus. Ik hef de hand op want ik wil beginnen. Ik kijk de zaal rond, tot in de verste uithoeken, waar ik extra aandacht aan pleeg te besteden. Ik zoek enkele vaste punten op, kijk of ik luisteraars zie met een markant, makkelijk herkenbaar gezicht. Tot hen kan ik mij richten zodat mijn blik niet over de mensen zweeft en niet aan het papier blijft kleven, de grondfout van alle slechte sprekers. Ik heb geen natuurlijk spreektalent, evenmin als natuurtalent op enig ander gebied. Waartoe ik in staat ben, is verworven door geploeter en eindeloze moeite.
Ergens rechts achterin is nog geroezemoes en wordt een gesprekje voortgezet. Ik kijk strak in die richting wat tot gevolg heeft dat steeds meer mensen in de zaal die richting uitkijken tot het zich in drukke conversatie bevindende tweetal het opeens bemerkt, de een de ander een stomp geeft en beiden zich wel in een zeer opvallend luisterend postuur zetten.
‘Mijnheer de voorzitter, dames en heren.’ Nu wordt het ernst. Ik begin te vertellen wat het hoofdkenmerk is van iedere depressie: in plaats van levensvreugde komt een kwellende somberheid zoals men ervaart wanneer men iemand van wie men houdt, heeft verloren. De impuls iets te doen verdwijnt. De wereld verliest zijn kleur, alles wordt grauw en als het erg wordt, vervloekt men het bestaan en de dag van zijn geboorte. Niet zelden voegt zich bij deze ellende een kwellende angst die tot een paniek kan escaleren en dikwijls eenvoudigweg niet te verdragen valt. Bij een ernstige depressie raakt de slaap gestoord, eetlust verdwijnt. Hoe ellendig men zich voelt, men kan geen traan laten. Bij het tot niets kunnen komen, door het gebrek aan lust, voegt zich een symptoom, aangeduid als ‘remming’. Ook al wil je, je kunt niet. Het is of je wordt tegengehouden.
Ik beschrijf de schuldgevoelens en de gedachte niets te kunnen, een ziek lichaam te hebben, verarmd te zijn, niet gewaardeerd door de medemensen. Wordt deze angstige, sombere preoccupatie tot een vaste overtuiging, dan spreekt men van een waan. Een depressie met wanen heet melancholie of psychotische depressie. Men kan een
| |
| |
grove indeling maken omtrent het beloop. Er bestaan chronische vormen van depressiviteit, met de karakterstructuur verweven, en depressieve aanvallen die geheel en al als ziekte imponeren.
In mijn voordracht laat ik de psychotische depressies buiten beschouwing, en concentreer me op die vormen van somberheid die het leven begeleiden en verduisteren en die menigeen tot de dood door suïcide voeren, familieleden achterlatend met de nooit tot rust komende vraag of ze iets hadden moeten doen of laten, waardoor de onherstelbare ramp te voorkomen zou zijn geweest. Psychoanalytisch jargon vermijdend spreek ik over de mechanismen. Het op jezelf richten van woede ontbreekt bij geen depressie. Men denke aan het kind dat iets verboden wordt, niet boos mag worden en dan in het eigen handje bijt of haar dierbaarste pop stukmaakt.
Opvoeding en levensgeschiedenis zijn bij het ontstaan van depressies van wezenlijk belang. Sommige vormen van opvoeding kunnen nauwelijks in iets anders resulteren dan het ontstaan van grote hoeveelheden zelfverwijt en schuldgevoel. Wanneer moeders niet ronduit verbieden en zeggen: ‘Ik wil het niet hebben’, maar het kind bestoken met uitingen van de volgende aard: ‘Daar doe je je moeder verdriet mee, moeder is niet boos maar wel treurig en ik had dat van mijn lieve dochter nooit verwacht, ik had van jou verwacht dat je een licht zou zijn in mijn toch al donkere leven, maar je hebt het nog donkerder gemaakt’. Men kan begrijpen wat er dan gaat gebeuren: wat buiten was, gaat van binnen zitten en het verwijt van de ander wordt tot zelfverwijt. Ik wijs op het verband tussen rouw en depressie. Ook bij rouw komt naar binnen gerichte woede voor, zich uitend in zelfverwijt en bij het verdriet voegt zich een somberheid waardoor alles grauw wordt.
Ik leg het publiek de vraag voor of wij geen reden hebben somber of zelfs wanhopig te zijn. Is het zo verbazingwekkend dat jonge mensen niet veel in het leven zien? Zijn wij niet met z'n allen in Europa bezig voort te hollen in de verkeerde richting? Het milieu wordt geplunderd niettegenstaande alle waarschuwende geluiden, we schaffen ons kernraketten aan, we stellen ons vertrouwen in wapenen die niet slechts de vijand maar ieder doden zullen.
Wanneer wij psychotherapeuten niet trachten de mens met de realiteit te confronteren, ontkennen en loochenen wij de maatschappelijke werkelijkheid. Wat heeft de bemoeienis met een individu voor betekenis als de maatschappij steeds verder verziekt? Al hebben wij geen oplossingen, we kunnen toch de vragen signaleren?
Ik kom tot de slotwoorden. Wij achten somberheid een ziekte, wij en onze kinderen moeten vrolijk zijn. Waarover eigenlijk? Ik heb geprobeerd wat ik te beweren heb duidelijk over het voetlicht te krijgen en pas alle mij ten dienste staande middelen toe als daar zijn: tempover- | |
| |
traging, het gebruik van zo pakkend mogelijke beelden. Wie een krachtig forte wil, moet de tijd ervoor nemen. Ik hoop te laten merken dat ik aan velerlei in het leven niet bijster zwaar til, maar dat dit mij bloedige ernst is. Het publiek is ademloos, de aandacht ten uiterste gespannen. Ik formuleer hun eigen uitgesproken en onuitgesproken zorgen. Ik vertolk hun verlangen om zonder onnodige angst zo gelukkig mogelijk te kunnen leven. Ik merk, dat mijn toehoorders zich begrepen voelen en dit verleent mij een spreekvaardigheid waarover ik veelal niet beschik. Zij zijn het, de jonge mensen die daar zitten die ervoor zorgen dat ik hier mijn woordje op gepaste wijze kan doen. ‘U bent psychotherapeut, arts, psycholoog of sociaal werker, laat u niet afhouden van bemoeienissen met de politiek. Zijn we dan niet ontrouw aan ons vak? Voorwaarde voor een enigermate opgewekte stemming is een gevoel van veiligheid. Doch hoe kan iemand zich veilig voelen in een wereld waarin de bedreigingen toenemen? Vernietiging op een zo grote schaal als nu mogelijk is hebben wij vroeger niet gekend. Ik hoef niet uiteen te zetten wat men in iedere behoorlijke krant kan lezen. Wij psychotherapeuten kunnen het verband leggen tussen ontmoediging en ontwikkeling van het kind. De baby kan zich veilig voelen bij zijn of haar moeder. Later kan hij deze “bevinding” overbrengen op moeder aarde. Veiligheid boden vroeger ook idealen om voor te leven, religie, de waarden geldig in een cultuur. Maar deze normen bieden geen houvast meer, religie lijkt een overblijfsel uit vervlogen tijden. Treuren wij? Neen, we doen alsof er niets aan de hand is. We leven voort. We ontkennen, want wanneer we niet de
ogen zouden sluiten voor wat ons bedreigt, zouden we ons te weer stellen. Alexander en Margarethe Mitscherlich spreken over het onvermogen om te treuren. Hebben ze niet gelijk? Hebben onze kinderen, hebben wij niet alle reden om ons onveilig en somber te voelen?
Ik sta hier niet om de waarheid te verdoezelen en de werkelijkheid mooier voor te stellen dan zij is. Wij ouderen kunnen onze kinderen, onze leerlingen, de jongere generatie niet een wereld bieden waarin ze zich enigszins veilig voelen, waarin ze een zinvolle plaats kunnen innemen. Hoe valt er te leven wanneer je niet weet dat er voor de aarde een toekomst is? Waarvoor zal je je inzetten als morgen de wereld in vuur en rook kan opgaan? Onze opdracht kan niet daarin bestaan bezorgdheid en verdriet achter ons te laten en anderen gerust te stellen, onze taak is bezorgdheid te wekken. Durven wij de realiteit onder ogen te zien, dan kunnen we langzaam beginnen hetgeen ons leven vernietigen kan te bestrijden en te verwerven hetgeen werkelijk veiligheid bieden kan. Onze taak is niet elkaar aan te moedigen het rouwproces af te sluiten doch elkaar aan te moedigen om er mee aan te vangen, geen licht kan ooit dagen wanneer we niet de waarheid
| |
| |
onder ogen zien dat we door de diepste duisternis worden bedreigd. Dames en heren, ik dank u voor uw aandacht.’
Na een korte stilte waarin ik denk: dat is niet zo slecht gegaan, kijk ik een goede vriendin aan, die tranen uit haar ogen wegveegt en mij laat merken hoe blij ze is met mijn optreden. Het applaus barst los, een enkel ogenblik zitten de mensen nog, de voorzitter staat op en het applaus gaat over in een staande ovatie die niet tot bedaren is te brengen. Ik ga om een eind te maken aan dit alles het trapje af, hetgeen het applaus verdubbelt. Uiteindelijk neemt de voorzitter met enige moeite het woord, zegt dat hij waarlijk geen dankwoord uit hoeft te spreken. De voornaamste figuur uit de organisatie dezer weken komt op me toe, schudt me ontroerd de hand en zegt: ‘Dat is wat mijn vader heeft bedoeld toen hij het initiatief nam tot de organisatie van deze weken en dit is wat ik gehoopt heb.’ Een groep jongeren stuurt een telegram naar de Bondskanselier waarin ze hun bezorgdheid uitdrukken.
Wanneer ik een aantal jaren later Lindau in de verte zie liggen op weg naar het Zuiden, is de herinnering aan het verblijf daar en aan het niet onsuccesvolle optreden vaag en schimmig. Ik bestuur een kampeerbusje. Ik heb koorts en barstende hoofdpijn en vraag me ongerust af: wat gebeurt er met mij, wat is er in mijn hoofd? Ik voel me ellendig - het was nog maar het begin.
|
|