| |
| |
| |
Van Zeeland naar oneindig
An einem anderen Abend spielte ihm Wagner den ‘Holländer’ vor; Bakunin hörte entzückt zu und sagte schlieβlich: ‘Das ist ungeheuer schön.’
Guy de Pourtalès, Richard Wagner (1962)
Zeeland is een gewest van allure in de maritieme folklore, daar hebben zeelui in ruste en erudieten op drift wel voor gezorgd. Odysseus zwierf hier rond en Circe resideerde op Schouwen. Vanuit Westkapelle vertrekken 's nachts stille barken met de zielen van overledenen naar het westen. Zierikzee werd gesticht door een Eskimo, wiens kajak ter plaatse door Victor Hugo nog werd bewonderd en beschreven. Verder beschikken we over het verhaal van Westenschouwens zeemeermin, dat internationaal bekend is. De kroon echter wordt gespannen door de geschiedenis van De Vliegende Hollander, die is doorgedrongen tot de uithoeken van de aarde. Hoewel het opduiken van dit beruchte spookschip onveranderlijk met angst en beven werd begroet, heeft men in Terneuzen gemeend het onheilsvaartuig met een monument te moeten vereren. In de afgesloten oostelijke kanaalarm, tussen de Heren- en de Rosegracht, liet men het het in plaatstalen uitvoering uit de getemde wateren verrijzen. Dit gedenkteken, een ontwerp van de Terneuzense kunstenaar P. Griep, werd in 1972 onthuld onder begeleiding van onder andere het ‘Lied van De Vliegende Hollander’, gezongen door Marie- | |
| |
Cecile Moerdijk en geschreven door de volks- en letterkundige homo universalis Tjaard W.R. de Haan.
Waarom Terneuzen? Omdat deze Zeeuws-Vlaamse stad de thuishaven was van het schip en zijn vervloekte kapitein Willem van der Decken. Volgens de Terneuzenaars althans.
Het verhaal van de onfortuinlijke Van der Decken zou stammen uit de zeventiende eeuw. Bij een reis naar Oost-Indië kwam zijn schip in de omgeving van Kaap de Goede Hoop in stormen terecht die negen weken aanhielden. Al die tijd probeerde de kapitein hardnekkig de Kaap te ronden, maar tevergeefs. De volledig uitgeputte bemanning smeekte hem tenslotte de strijd op te geven en terug te koersen naar de Tafelbaai, om daar beter weer af te wachten. Maar Willem van der Decken weigerde en sloeg in wilde drift de stuurman, woordvoerder van de bemanning, overboord. Terwijl de ongelukkige in de golven verzonk moet Van der Decken geroepen hebben: ‘God of de Duivel, de kaap vaar ik om, al moet ik varen tot het laatste oordeel!’
Dat was uiterst onverstandig. Tot de jongste dag moet de Vliegende Hollander nu over de zeven zeeën zwalken, met een bemanning die zwijgend haar taken verricht en op geen enkele aanroep antwoord geeft. Want allen zijn dood. Allen behalve de kapitein; Van der Decken moet blijven leven, tot ongeluk van de zeelui die het ‘Terneuzense’ schip met volle zeilen langs zien | |
| |
scheren of er zelfs mee in aanvaring komen. Weinigen vertellen dat na, want het ontwaren van spookschepen is nu eenmaal een voorteken van verschrikkelijk onheil.
Hoe ziet kapitein Van der Decken er ongeveer uit? De verbeelding moet helpen waar de ooggetuigeverslagen tekortschieten: ‘Alleen op de kampanje, recht onder de sterlantaren, staat een oude man en houdt met knokelige hand het roer op een eeuwig doel: het zuiden. Zijn rechterarm hangt krachteloos en verdord, maar hij mist hem niet. [...] Zijn brede baard stroomt omlaag als een witte waterval en schijnt dwars door het kampanjedek gegroeid. Zijn gezicht is vaal, star als bij een dode, maar in zijn ogen, waarover verwarde wenkbrauwen waaien als bundels zeewier, glinstert een plotseling, klaarhelder herinneren, want in een nieuwe vlaag maanlicht doemt de kustlijn op, die hij van duizend reizen herkent.’ (Ben van Eysselstein, Tussen zuiderkruis en poolster, 1937).
Een betekenisvol detail is dat De Vliegende Hollander gewoonlijk tegen de wind in zeilt, en zich ook van windstilten niets aantrekt: typerend voor vervloekte schepen.
Een merkwaardig getuigenis van een ontmoeting met De Vliegende Hollander dateert van 11 juli 1881 en is te vinden in een journaal van twee zoons van de Prins van Wales, de latere Engelse koning Edward VII. Ze waren aan boord van het oorlogs- | |
| |
schip Bacchante, dat zich ergens tussen Melbourne en Sydney bevond. 's Ochtends vroeg zag een matroos recht over de boeg het bovennatuurlijke schip. Het vorstelijk dagboek meldt: ‘Om vier uur in de morgen passeerde ons De Vliegende Hollander. Een vreemd, rood licht als van een spookschip in volle gloed. Temidden daarvan zagen wij de masten, rondhouten en zeilen van een vaartuig op tweehonderd ellen van ons verwijderd, zich scherp aftekenend tegen de lucht. Dertien personen waren getuige van dit schouwspel.’
Het zo nadrukkelijk genoemde ongeluksgetal dertien doet me toch een beetje twijfelen aan de journalistieke integriteit van de Britse vorstenzonen, en ook aan wat er verder omtrent het voorval is overgeleverd: de matroos die het spookschip 't eerst zag viel dezelfde dag uit het want en was op slag dood; de admiraal die het bevel over het eskader voerde werd in de volgende haven doodziek en de Duke of Clarence die ook aan boord was, stierf kort daarop. Ook als dit allemaal waar is, kwamen ze er nóg met een koopje vanaf, wanneer we afgaan op het gros van de verhalen omtrent ontmoetingen met Van der Deckens noodlotsvaartuig. Meestal voer het spookschip dwars door de schepen die het ontmoette heen, waarna men zonder schrammetje of welke averij ook verder voer - echter een wisse ondergang tegemoet.
| |
| |
Pas in 1821 dook De Vliegende Hollander in de literatuur op (Blackwoods Edinburgh Magazine). Het verband met Terneuzen dateert van 1837 en werd gelegd in de roman The Phantom Ship van de destijds bekende auteur en zee-officier Frederick Marryat (1792-1848).
In de jaren dertig van de twintigste eeuw was nog bekend dat het in een oud huis aan de Terneuzense Noordstraat flink had gespookt. Het pand diende nu tot winkel, maar werd voordien door officieren bewoond. Het was er toen 's nachts zo'n hels lawaai in de kelders en op zolder, dat de mensen er vaak naar gingen luisteren. Men zei dat in dit huis de kapitein van De Vliegende Hollander was geboren (J.R.W. en M. Sinninghe, Zeeuwsch Sagenboek, 1933).
Nogmaals: waarom juist Terneuzen? Waarschijnlijk omdat Marryat en zijn dochter in de jaren dertig van de negentiende eeuw een tijdje in dit vestingstadje zouden hebben gewoond en in elk geval goed bekend waren met de omgeving. Met die verklaring bestempelen we de Terneuzense origine van De Vliegende Hollander tot een literair verdichtsel, dat door de volksmond van lieverlede tot ‘echte’ Terneuzense sage is gemaakt. Maar misschien heeft Marryat een bestaande sage over een Terneuzens spookschip gekoppeld aan het uit de literatuur inmiddels bekende verhaal van De Vliegende Hollander, dat weer ontleend zal zijn aan een Engelse maritieme sage. Een aan verschillende | |
| |
plaatsen verbonden verhaal met overeenkomstig hoofdmotief of dito verhaallijn wordt ‘zwerfsage’ genoemd.
De transformatie van de geschiedenis van De Vliegende Hollander tot ‘authentiek’ Terneuzens volksverhaal komt op rekening van een van die schrijvende predikanten aan wie ons land in de negentiende eeuw zo rijk was. R.C.H. Römer plaatste een dichterlijke bewerking van Marryats verhaal in de Zeeuwsche Volksalmanak van 1846 (‘Het vliegend schip’), en meldde dat het volksverhaal de kapitein Van der Deeken (sic) noemde ‘uit het gebied van de stad Ter Neuse omstreeks het begin der zeventiende eeuw’. Römer, kind van de Romantiek, maakte dus met enkele pennenstreken van de roman een in de boezem der lokale bevolking ontstane sage. Afgezien van deze taxonomische verschrijving maakte hij De Vliegende Hollander ook werkelijk tot volksverhaal, juist door zijn populariserende almanakversie.
Het heeft op de wereldzeeën altijd van spookschepen gewemeld. Langs de noordoostelijke kusten van de Verenigde Staten waren er al zo'n vijftien bekend. Ook Ierland, het Oostzeegebied en de Finse Golf kennen ze. Het Baltische fantoomschip heet Carmilhan en wat de Finnen betreft: die zijn door hun naburen altijd al om hun vreemde kunsten gewantrouwd. Ook Nederland kan als zeevarende natie vanouds bogen op bovennatuurlijk maritiem verkeer. De godslasterlijke Fries Barend Fokkes, bekend als snel zeiler, vertrok rond 1678 op een reis naar de | |
| |
Oost en kwam nooit weerom. Hij moet eeuwig varen tussen Kaap Hoorn en Kaap de Goede Hoop, terwijl hij met de duivel dobbelt om zijn ziel. Wat erger is: de Friezen noemden hem soms abusievelijk schipper van De Vliegende Hollander. Een zeiler die wel bijzonder in het oog moet lopen is verder ‘het schip van Ternuten’, De Almacht, dat een lengte heeft van Texel tot Amsterdam en waarop tussen kampanje en bakdek boodschappen en bevelen worden overgebracht door mannen te paard. Dit schip is zo immens dat alle verzopen matrozen van de zeilvaart er werk op hebben gevonden. En dat is goed, want Christus zelf staat aan het roer en op de schouder van de kapitein zitten Wodans raven, die hem alles vertellen.
De roman van Marryat biedt minder buitensporige fantastiek, en houdt zich keurig aan de literaire conventies van de periode waarin hij ontstond en het genre waartoe hij behoort. Het is een typisch romantisch epos, dat door genadeloze bewerkingen tegen wil en dank ‘jongensboeken’-literatuur is geworden. Marryat laat kapitein Willem van der Decken zweven tussen deze wereld en de wereld der geesten; maar zijn zoon Philip weet hem uiteindelijk te verlossen met behulp van een stukje van het H. Kruis. Aan die verlossing gaan vele vruchteloze ontmoetingen met het spookschip vooraf, veel schipbreuken, zee- en landgevechten, verraad en vriendschap. En er is liefde uiteraard. Liefde tussen Philip en Amina, de half-Arabische dochter van | |
| |
dokter Poots in Terneuzen. Zij beheerst de zwarte kunst en wordt daarvoor uiteindelijk door de inquisitie verbrand, een werelddeel ver van haar veilige en knusse huisje in Terneuzen. Ook ontmoet de lezer een perfide Portugese commandant, strijdlustige Teratanen, storm, wanhoop, barre gouddorst en verbazende opofferingsgezindheid.
Van der Deckens tegenhanger Schriften, de loods die door hem overboord werd geslagen, is een minstens zo boeiend personage als de spookkapitein zelf. Ook Schriften zweeft tussen het leven en de dood, en hij is het die Philip steeds dwarsboomt, omdat dit zijn lot is en opdat het verhaal tot fatsoenlijke lengte zou uitdijen. Aan het eind van The Phantom Ship knielen vader en zoon devoot neer, en lossen biddend en de relikwie van het H. Kruis kussend met schip en bemanning op.
Het valt me op dat het verhaal van Marryat aan het spookschip de doodsteek geeft, en tegelijk bron werd van een sage waarin datzelfde schip juist eeuwig moet blijven zwerven. Maar hier treffen we natuurlijk een essentieel kenmerk van de sagevorming: onnauwkeurigheid en onverschilligheid voor de ‘ware’ toedracht van gebeurtenissen. Kritische zin is de dood van de overlevering. Waarmee ik overigens niet alle vrijheden verdedig die men zich ten opzichte van Van der Decken en zijn schip heeft veroorloofd. Zo kreeg ik het jongensboek De Vliegende Hollander door P. Visser ter inzage, dat dateert uit de jaren dertig. | |
| |
Visser, auteur van destijds bekende vaderlands-historische verhalen als De laatsten der Arkels, Taco de minstreel en Het beleg van Alkmaar, leverde met De Vliegende Hollander een overwegend slecht geschreven verhaal waarin aan Marryats Vliegende Hollander alleen 't personage en enkele lotgevallen van een hebzuchtige en gierige dokter herinneren. Vissers Vliegende Hollander heet De vlugge Christina, een rare naam voor een zeventiende-eeuws koopvaardijschip als je 't mij vraagt. Terneuzen is Vlissingen geworden - en het schip is geen spookschip, maar een proto-Verniaans vaartuig: door het technische vernuft van zijn kapitein en ontwerper Pieter van Halen zeilt het zo snel, dat het door bijgelovige zeelui De Vliegende Hollander wordt genoemd. (Die snelheid is mogelijk een echo van de verhalen over de bovengenoemde Barend Fokkes.) Van Halen, teleurgesteld in de medemens, wordt steeds eenzelviger, verdoet zijn schip aan de boekanier Lolonais en komt later om. Na een vreselijke, fatale slag vlucht het gehavende schip uiteindelijk weg uit het Caribisch gebied, en wordt nadien nog in de Stille Zuidzee gezien.
Erg bevredigend vind ik Marryats happy end intussen niet. Dan bevalt mij kapitein Ahab van de Pequod beter. Herman Melville's sinistere held uit Moby Dick, or the White Whale (1851) kostte de auteur voor de rest van diens leven zijn populariteit; de bressen die de bezeten zeevaarder sloeg in de gemoedsrust van Melville's lezers bleken na decennia nog niet gedicht. Ahab immers | |
| |
had geen boodschap aan splinters van het H. Kruis; hij was overtuigd van de boosheid van het Opperwezen en zag in de afzichtelijke witte walvis het symbool van het fundamentele kosmische kwaad. Hij joeg dat kwaad na tot het hem voor eeuwig in de diepte trok. Je hoort daar als het ware de muziek bij, niet die van Wagners Der Fliegende Holländer waarin 't ook verlossing is wat de klok slaat, al wordt hier de klepel gehanteerd door de aanbiddelijke Senta, maar de helse muziek die soms overwoei van spookschepen, of de obscene horlepiep van orkestjes die de boekaniers vaak aan boord hadden, en die aan het werk werden gezet wanneer een ‘prijs’ werd aangevallen.
Walter Scott, Heinrich Heine, Slauerhoff, Vestdijk, Van het Reve - het is weinig aanlokkelijk om een logboek te produceren van Van der Deckens reis door de vaderlandse en wereldliteratuur sinds 1821. De figuur van de rusteloos dolende kapitein is door velen op verschillende wijze geïnterpreteerd, en soms op een koers gezet die wel nooit naar Oost-Indië zal voeren, en zelfs niet naar de Tafelbaai. Om weer naar Zeeland te keren: in het aan de Vliegende Hollander gewijde themanummer van het literair periodiek Ballustrada bijvoorbeeld (1993 nr. 3/4) zet Laurens Geerse de fantoomschipper in bij een jacht op enkele particuliere spoken, voor eeuwig gebannen binnen de hermetische grachtengordel van Zeelands in onbruik geraakte hoofdstad. Wat vaart daar in de verslibde vesten? Brigantijnen, fluiten en | |
| |
karvelen, boordevol geladen met oude en nieuwe grieven jegens doden en levenden. Zo is het altijd geweest en zo zal het altijd zijn. Wat niet wegneemt dat de traditionele spookschepen met hun al te ouderwetse snit geen angst meer inboezemen; alleen nog antiquarische deernis.
Een varensgast van papier is Van der Decken geworden, een spook ten prooi aan verzuring. Nooit praait hij nog een passerend schip om brieven mee te geven voor mensen die al eeuwen rusten in hun graf. Men zou hem trouwens niet horen; men heeft de walkman op de kop. Nieuwe tijden brachten nieuwe kapiteins: al even duistere helden van het technologische tijdperk als Jules Verne's kapitein Nemo, die op hun beurt zijn vergeeld en omgekruld. Zelfs de twintigste-eeuwse stomer Titanic, vaak gezien op de verjaardag van zijn ondergang, wordt nooit meer gesignaleerd.
We zien nu UFO's.
| |
Aantekeningen
Het standaardwerk over De Vliegende Hollander is nog altijd G. Kalff, De Sage van den Vliegenden Hollander (1923). De relatie met Terneuzen is doorgelicht door P.J. Meertens in zijn artikel ‘Zwerfsagen in Zeeland’ (1940), opgenomen in Meertens over de Zeeuwen (1979). Wim Geldof citeerde Meertens en vulde hem aan in zijn Volksverhalen uit Zeeland en de Zuidhollandse eilanden (1979). Een nog jonge bewerking van Marryats The Phantom Ship verscheen in 1979 in de reeks ‘Beroemde Avonturen’: Het Spookschip De Vliegende Hollander. De hier afgedruk- | |
| |
te bijdrage is een bewerking van beknopte stukken die ik publiceerde in o.a. Dwaallichten in de Delta (1988) en het tijdschrift De Blauwe Wimpel (1991 nr. 12). Over mijn latere avonturen met De Vliegende Hollander schreef ik o.m. in Jan J.B. Kuipers en Robbert Jan Swiers, Het verhaal van Zeeland (Hilversum 2005), hoofdstuk 6 (pag. 231-264): ‘Ridderspel en boerenpret - Zeeuwse ontmoetingen van elite- en volkscultuur’.
|
|