gestreefd naar geluk, maar naar zielsvrede. Zijn verbreiders waren de levensvijandige christenen, in de woorden van Ibsens Iulianus allen ‘hologig, bleekwangig, plat van borst’. Het Derde Rijk, waarop Ibsen in zijn eigen eeuw nog vergeefs wachtte, had zijn bronnen zowel in de Hof van Eden als onder Golgotha. In Keizer en Galileeër werd de drie-rijkentheorie aan Iulianus uiteengezet door de - overigens feilbare - mysticus Maximos (eveneens een historische figuur), die ook aankondigde dat hij, Iulianus, het Derde Rijk zou stichten met zijn opstand tegen Christus, de Galileeër. Zowel keizer als Galileeer zouden ondergaan, ‘ofwel in onze tijden, of na honderden jaren’, aldus Ibsens spreekbuis Maximos, wanneer ‘de Rechte’ komt: ‘hij, die zowel de keizer als de Galileeër zal verslinden’ en de argeloze levensvreugde van het Eerste aan het denken van het Tweede Rijk zal paren. Deze Messiaanse figuur, zinnebeeld van de zichzelf realiserende mens, zou god zijn in het rijk van het vlees en keizer in het rijk van de geest; hij zou de blik niet meer uitsluitend richten op de regionen van het transcendente, maar vooral op de aarde.
Via de Hegeliaanse dialectiek kunnen de wortels van Ibsens theorie van de drie rijken worden gevolgd tot ze oplossen in een trichotome dieptestructuur, die een van de kenmerkende patronen lijkt te zijn van de westerse cultuur. Van de christelijke drieëenheid tot liberté, égalité, fraternité; van de hoofdma-