Zuid-Salland
(1964)–A.C.F. Koch, E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdBoerhaarTot de inventaris van de R.K. kerk van de H. Willebrord behoren de volgende voorwerpen:Ga naar margenoot+ Een verguld-zilveren monstrans, hoog 72 cm, waarvan alleen de top boven de glascilinder en een deel van de contrefort-steunpunten aan weerszijden van de glascilinder oorspronkelijk laatgotisch werk zijn, en al het andere, te weten voet, stam, bodem van de lunula, de vatting van de glascilinder alsmede een groot deel van genoemde contrefortarchitecturen in de vorige eeuw is bijgemaakt. In de top staan twee gegoten beeldjes: een mantelmadonna en St. Augustinus (afb. 335); Een zilveren ampullenblad van 28 cm middellijn met gegraveerde rand, xvii. In het midden is een wapen gegraveerd: gedeeld, in 1 een runderkop tussen drie sterren, in ii een kroon waardoor een pijl is gestoken. Merken: schrijfletters e en a en...?; In hout gesneden en gekleurd relief van Abrahams Offer, 36 × 45 cm, omstr. 1600 (afb. 338); In de toren een klok van 55 cm middellijn, versierd met laatgotische bladfries en voorzien van het opschrift: S. Katerina S. Margareta S. Lucia S. Barbara S. Gertrut. | |||||||||||||||||||
WechterholtHET NIJENHUIS is een voormalige havezate op 2½ km zw van Heino. Het omgrachte herenhuis en de bouwhuizen die het voorplein flankeren dagtekenen in hoofdzaak uit het eind van de xvii eeuw (fig. 32, afb. 317-325). Fig. 31. Het Nijenhuis, plattegrond van het herenhuis en situatie
| |||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Litteratuur: Zie het hiervoor aangehaalde artikel van F.A. Hoefer over de gemeente Wije. Ga naar margenoot+ Geschiedenis: De oudste vermelding van het Nijenhuis waarvan men weet is een stuk van 1457 waarbij de bisschop Evert van Wijtmen (Wijtman) beleent met het Nijenhuis. Een dochter van deze Evert bracht de bezitting in het geslacht Van Ittersum door haar huwelijk met Robert van Ittersum. De vijfde Robert van Ittersum die het Nijenhuis bezat, 1645-1705, kolonel van de cavallerie, gehuwd met Eleonora Sofia Bentinck, moet het oude huis eind xvii grondig hebben verbouwd en het in de vorm hebben gebracht die het in hoofdzaak nog heeft, daargelaten uitbreidingen aan de achterzijde uit de jaren omstreeks 1890. Bijna anderhalve eeuw (1705-1851) behoorde het Nijenhuis aan leden van het geslacht Bentinck, in 1851 kwam het door koop in de familie Von Knobelsdorff, en vervolgens door vererving in het geslacht Van Pallandt. In het laatst van de vorige eeuw werd het huis vergroot met aanbouwsels aan de linker-achterhoek en de rechterzijkant. In 1934 werd de bezitting op een openbare veiling gekocht door Ankersmits Beleggingsmaatschappij te Deventer die er nog eigenares van is. In de jaren 1958/'59 is het huis ingrijpend hersteld en ingericht om de kunstverzameling van de stichting ‘Hannema-De Stuers-Fundatie’ te herbergen. Vervolgens zijn de beide bouwhuizen uitwendig gerestaureerd. Ga naar margenoot+ Het oude deel van het huis omsluit drie zijden van een binnenplein. Van de beide zijvleugels onderscheidt de linkse zich door een metselwerk van grove en helderrode baksteen dat veel ouder moet zijn dan het metselwerk van grauwe kleine baksteen van rechtervleugel en ingangsgevel. Ook de achtervleugel tussen de beide aanbouwsels van eind xix bevat kennelijk metselwerk dat ouder is dan eind xvii. In deze gevel bevinden zich vlak naast de achtkante toren twee smalle tweelichtsvensters. De vormen ervan zijn laatgotisch, wat in ieder geval aangeeft dat zij vóór xvii moeten zijn gemaakt. Uit midden-xvi zullen de vier zandstenen consoles dagtekenen die in de linkerzijgevel boven de gracht uitsteken en die een arkel van baksteen en hout dragen. Oorspronkelijk is er ongetwijfeld een zandstenen arkel geweest zoals er nog aan de voorgevel van Twikkel bij Delden voorkomen. Het muurwerk van de achtervleugel reikt minder hoog dan dat van de zijvleugels, hoewel alle daken gelijke nokhoogte hebben. Bij de verbouwingen eind xvii heeft men in de zijvleugels nog overal vensters met stenen kozijnen gemaakt, hoewel die toen allang uit de tijd waren. Klaarblijkelijk vond men het raadzaam een aantal bestaande stenen vensterkozijnen te behouden en wenste men bovendien een indruk van éénheid te maken. Met alle mogelijke middelen werd trouwens ernaar gestreefd symmetrie te bereiken ook als dit tot gevolg had dat verschillende vensters voor de helft schijnvensters zijn. Alleen bij het ontwerpen van een vestibule en bovengang tegen het oude middenlichaam week men af van het ouderwetse venstertype en aanvaardde men het destijds moderne met vrij diep terugliggende houten ramen in de vensteropeningen. De ingangspartij aan het binnenplein springt met drie zijden naar voren en is uitwendig bekleed met groefwerk in zandsteen en gepleisterde baksteen. Van de bouwhuizen aan weerszijden van het voorplein draagt het rechtse het jaartal 1687 en het linkse 1694. Bij de brug naar het voorplein staat een ingangshek met twee statige zandstenen hekpijlers, eind xvii.
Ga naar margenoot+ Door de ingangsdeur komt men in een dwarsliggende gang waarvan de rechterarm is geopend naar de trap. De trap heeft treden van zandsteen. Bij het opgaan van de trap draait men om een eikehouten post die met snijwerk is versierd, kennelijk xvii. Thans volgen de bijzonderheden van de verschillende kamers gelijkvloers met het voorplein, beginnende in de linkervleugel naar de nummering van fig. 32.
| |||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||
Op de verdieping heeft de kamer boven de zojuist onder 3 genoemde een houten zoldering waarop engeltjes zijn geschilderd, midden-xvii, en een eenvoudige schouw, laat-xvii (afb. 321, 324). Enkele kelderruimten in de achtervleugel hebben tongewelven, andere in de rechtervleugel troggewelven tussen houten balken. | |||||||||||||||||||
WijeDE HERVORMDE KERK, vóór de Hervorming gewijd aan St. Nikolaas (H.J. Kok, Proeve van een onderzoek van de patrocinia in het middeleeuwse bisdom Utrecht blz. 178), vertoont zowel de kenmerken van het pseudobasilikale type als door verbouwingen dat van de hallekerk (fig. 33, 34, afb. 328-334). De eigenlijke kerk is eigendom van de kerkelijke, de toren van de burgerlijke gemeente. Geschiedenis: De parochie ‘Wie’ wordt herhaaldelijk vermeld in een lijst van bisschoppelijke hoevenGa naar margenoot+ die naar men aanneemt omstreeks 1310 is samengesteld (S. Muller F.zn., De registers en rekeningen van het bisdom Utrecht 1325-1336, deel 11 blz. 571 vlgg.). De kerk stond ter begeving aan het kapittel van Deventer. In 1336 legateerde de Deventer kanunnik Johannes de Wije drie ponden voor het bouwen van of aan de toren (Dumbar 1 blz. 269 noot linkerkolom: ecclesiae de Wije ad structuram turris tres libras). De kerk is een ingewikkeld samenstel van delen uit verschillende bouwperioden. DeGa naar margenoot+ drie eerste geledingen van de toren, geheel van baksteen, zijn als enige romaanse deel ongetwijfeld het oudst. Van een verdwenen kerkschip dat lager was dan het huidige middenschip is een dakmoet met helling van ongeveer 45o aanwezig tegen de oostelijke torenmuur. Dit vroegere kerkdak liet het dichtgemetselde galmgat in de derde torengeleding vrij. | |||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||
De oudste kern van de bestaande kerk wordt gevormd door het middenschip, de bijbehorende lagere noorderzijbeuk en het koor in het verlengde van het middenschip. Van de latere delen onderscheiden zij zich door een buitenbekleding van tufsteen, zulks behoudens de westelijke eindgevel van de noorderzijbeuk en de bogen van de koorvensters. Dat het middenschip een bekleding met tufsteen heeft gehad is te zien boven de gewelven van het later aangebouwde zuiderzijschip. In deze tufsteenbekleding aan de zuidzijde van het middenschip zijn voorts aanhechtingsplaatsen te zien van weggebroken steunberen. Hieruit volgt dat het huidige middenschip aanvankelijk alleen aan de noordzijde door een zijbeuk werd begeleid. Fig. 32. Wije, Hervormde kerk, plattegrond en dwarsdoorsnede
Fig. 33. Wije, Hervormde kerk, plattegrond boven de gewelven
| |||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||
In verloop van tijd zijn tegen deze kern de navolgende uitbreidingen opgetrokken: een zuiderzijschip van dezelfde hoogte als het hoofdschip, vervolgens een zuiderzijkoor in het verlengde van juistgemeld zuiderzijschip en waarschijnlijk als laatste deel een aanbouwsel tegen het oostelijke eind van de lage noorderzijbeuk, bevattende een smalle dwarskapel en daarvan gescheiden door een muur die van de aanvang heeft bestaan een ruimte die met haar driezijdige sluiting op het eerste gezicht van buiten een nevenkoor lijkt maar ongetwijfeld de sacristie is geweest. Een vertanding op de n.w. hoek van de dwarskapel wijst er op dat men de bedoeling heeft gehad de smalle noorderzijbeuk te vervangen door een bredere en hogere, waardoor de kerk een volledige hallekerk zou zijn geworden. De formaten van de baksteen zijn:Ga naar margenoot+
De eerste geleding van de toren is uitwendig geheel vlak. Aan de westkant bevindtGa naar margenoot+ zich een ingang met keperboog, overspannen door een zeer spitse toog. De tweede torengeleding heeft aan elke zijde twee vakken, omzoomd door lisenen en friezen van ronde boogjes die op kraagstenen van tuf zijn overgebouwd. De derde geleding heeft aan elke kant maar één veld, omsloten door lisenen en friezen van ronde boogjes op kraagstenen van tuf. De vakken van de tweede geleding zijn voorzien van smalle vensters met ronde bogen, die van de derde bevatten gekoppelde galmgaten met ronde bogen welke galmgaten naderhand bijna geheel zijn dichtgemetseld. In de gotische vierde geleding bevinden zich gekoppelde galmgaten met spitse bogen, telkens geflankeerd door een stel van twee smalle nissen. De toren wordt gedekt door een hoge achtkante, met leien beklede spits. Van de vensters in de noorderzijbeuk is alleen het meest oostelijke nog vrijwel ongereptGa naar margenoot+ in zijn oorspronkelijke gedaante aanwezig, niet breder dan 70 cm. De andere zijn min of meer ernstig verminkt. De vensters van het hoofdkoor vertonen de eigenaardigheid dat hun kanten volkomen recht ingesneden zijn. Op de muren van dit hoofdkoor liggen overblijfselen van de oorspronkelijke daklijst: een bolle band en daarop een hol. Alle vensters behalve wellicht die van de noorderzijbeuk zullen oorspronkelijk stenen harnassen hebben bezeten, maar die zijn alle verloren gegaan. Aan de zuidzijde heeft de kerk twee ingangen, één in het eerste en één in het vierde vak, beide xix. Boven de eerstgenoemde ingang maakt de waterlijst een sprong omhoog zodat daar van ouds een ingang moet zijn geweest. In het tweede vak van de noorderzijbeuk is een naderhand ingebroken toegang aanwezig naar het berghok dat in de eerste vakken van deze zijbeuk is afgeschoten. Een ingang in het derde vak noordzijde is eveneens later ingebroken. De toreningang wordt tegenwoordig niet voor de kerkgang gebruikt. De benedenruimte van de toren wordt overdekt door een kruisribgewelf waarin menGa naar margenoot+ een groot gat heeft gemaakt om met een houten trap boven te komen. De oorspronkelijke trap naar de eerste verdieping bevindt zich in de noordermuur van de toren en is alleen uit de kerk toegankelijk. Toen deze oorspronkelijke torentrap als zodanig buiten gebruik werd gesteld heeft men er een nieuwe bestemming aan gegeven door een doorgang te maken naar de kapruimte van de noorderzijbeuk. In de zijwanden van het torenportaal bevinden zich nissen met ronde bogen. Ook de rechtstanden van de diepe boog tussen toren en schip hebben rondbogige nissen. | |||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ De muurschilden van het middenschip boven de scheibogen van de noorderzijbeuk hebben vroeger spitsbogige openingen gehad die uitkwamen op de zolder van de zijbeuk. Thans zijn daarvan in het middenschip niet dan flauwe moeten te zien, maar onder de kap van de zijbeuk zijn ze duidelijk te onderscheiden achter de dunne vulmuurtjes. De dagkanten zijn gepleisterd (zie fig. 34 bij A). De gewelven van het middenschip en het aansluitende koor zijn voorzien van bijzonder bewerkte sluitstenen. De eerste sluitsteen is onzichtbaar geworden door de orgelkas die er juist onder staat, de tweede vertoont in relief een adelaar, de derde een bisschop (Bouvy blz. 52, waar deze sluitsteen gedateerd wordt omstreeks 1420-1430). De eerste sluitsteen van het koor is met een bladerkrans voorzien, de volgende heeft een grove kop met uitgestoken tong en die van de sluiting draagt het Lam Gods. Ga naar margenoot+ De eerste drie geledingen van de toren kunnen dagtekenen uit eind-xii of begin xiii. De verhoging van de toren, waarop het legaat van 1336 betrekking moet hebben zal ongetwijfeld gevolg zijn geweest van het bouwen van de kern van de bestaande kerk: middenschip, het aansluitende koor en de noorderzijbeuk die uit het begin xiv moeten dagtekenen. De latere vergrotingen zal men in xv en misschien xva hebben ondernomen. Ga naar margenoot+ Tegen de wanden van de kerk staan drie graftomben, te weten: In de dwarskapel aan de noordzijde van het hoofdkoor het monument van wit en zwart marmer ter nagedachtenis aan Robert van Ittersum tot Nijenhuis, † 1705. Het bestaat in hoofdzaak uit een opschriftplaat die wordt geflankeerd door 16 kwartierwapens. Vóór het monument staat een bijbehorend ijzeren hekwerk, dat getekend is: Hendrick van Gronouw fecit; In het hoofdkoor aan de noordzijde de tombe voor Transislanus Adolf van Voorst tot Hagenvoorde, † 1707 (afb. 324), met 's mans borstbeeld op een soort altaar, omgeven door een viertal figuren van treurende kindertjes. De achtergrond wordt gevormd door een wijde draperie waarin wapens zijn opgenomen. Getekend onder het borstbeeld: J. Mast fecit; In het zuiderzijkoor een monument van wit en bont marmer ter gedachtenis aan Koenraad Willem van Dedem tot de Gelder, † 1714 (afb. 333). Het voetstuk heeft aan de voorzijde een relief van wit marmer, voorstellende de slag bij Malplaquet. Daarop rust een blok in de gedaante van een tombe waarop een zeer langademig latijns gedicht is gebeiteld. Twee naakte vrouwen, gezeten op de tombe, houden een medaillon met portretkop van de overledene. Daarachter rijst een obelisk op, beladen met zijn wapens. Links en rechts bevinden zich krijgstropeeën. Getekend op een vuurmond aan de linkerkant: J. Mast inventor et fecit a Ultrajecti. Litteratuur: Versl. en Meded. o.r.g. 1916 blz. 257 en 1917 blz. 6.
Ga naar margenoot+ Voorts bevat de kerk een aantal oude meubelen, waarvan vermeldenswaardig: De preekstoel, waarvan de achtzijdige kuip is versierd met gewrongen jonische zuiltjes op de hoeken (afb. 331). Aan de preekstoel zijn bevestigd een koperen lezenaar en twee koperen blakers. Midden xvii; Het doophek, beneden uitgevoerd in paneelwerk en daarboven opengewerkt met gedraaide spijlen. Eveneens midden xvii. Op het doophek is een koperen voorzangerslezenaar bevestigd; Het orgel, staande op een Dorische zuilstelling, volgens opschrift in 1821 geschonken door Johan Lubbert Umbgrove. | |||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||
De kerkelijke gemeente bezit twee zilveren avondmaalsbekers uit de xvii eeuw, (afb. 337)Ga naar margenoot+ te weten: Een beker van 13 cm hoogte, versierd met een gegraveerde rand van arabesken waarin het opschrift is gegrift: Anno 1627 is dese beker gemakt voer de kerke toe Wye Ioannis ecce agnus dei qui tollit peccata mundi. Geen merken te onderscheiden. Een beker van 15 cm hoogte versierd met gegraveerde arabesken en lofwerk. Volgens opschrift is deze beker in 1644 door Derck Costen aan de kerk vereerd. Op de onderzijde is een gevierdendeeld wapen gegraveerd met het jaartal 1628. Geen merken te bespeuren. In de toren hangt een klok met een middellijn van 126 cm, hergoten in 1681 doorGa naar margenoot+ Gerhard Schimmel zoals blijkt uit het opschrift dat luidt: Als Sallands opperhooft drost Bentinck was
Van Laar ter Wyssche vierschaar 't vonnis las
Kemnerus hier vertolkte 's hemels taal
Gaf Schimmel mij mijn wezen andermaal
Ik brom nu met een schel geluyt
Aant Wysche volk mijn uyrtall uyt
Ik roep Godts scharen tempelwaart
En tot der lijken gravewaart
De klok is versierd met een jachtfries en daaronder met een tweede fries waarin vogels voorkomen die het Deventer wapen houden.
DE GELDER was een havezate aan de oostzijde van het dorp, waarvan het herenhuis in of omstreeks 1913 is afgebroken met de bedoeling er een nieuw herenhuis voor in de plaats te bouwen. Het nieuwe huis op de oude plaats is er evenwel nooit gekomen. Vóór de omgrachte huisplaats staan achtereenvolgens een stel zandstenen leeuwen die vlakgekapte wapenschilden houden, een fraai rococo inrijhek met hardstenen hekpijlers (afb. 327) en twee bronzen vuurmonden welke onderscheidenlijk in 1787 en 1788 in den Haag zijn gegoten door Johan Maritz. Aan de zuidwestelijke toegang tot het park vlak bij de spoorwegovergang bevindt zich een tweede rococo inrijhek met hardstenen hekpijlers, veel eenvoudiger dan het eerstgemelde hek.
ST. CECILIACONVENT. Bij het slopen van het gebouw van de Hogere Burgerschool aan de Pontsteeg in 1963/'64 kwamen de overblijfselen tevoorschijn van de kapel van het Ceciliaconvent van de Zusters des Gemenen Levens. Dit convent werd gesticht in 1388. Eerst in 1495 kregen de zusters verlof een kapel te bouwen (Schoengen, Monast. Bat. II blz. 50; Dumbar I blz. 596). Van de éénbeukige kapel die geen steunberen had zijn de drie sluitingszijden op het n-o en de lange muur op het n-w tot grote hoogte bewaard. Lengte inwendig 15,80 m, breedte 7,08 m. Dichtgemetselde vensters in de lange muur en middenvak van de sluiting. Onder de vloer van de kapel, die zich ongeveer een m boven het omliggende terrein bevindt, strekt zich over de volle lengte en breedte een overwelfde kelder uit met een rij van 5 zandstenen achtkante gotische pijlers die gordelbogen in dwarse richting dragen. Tussen de gordelbogen zijn gedrukte tongewelven geslagen. Het is tot dusverre niet duidelijk of kelder en kapel tot één en dezelfde bouwperiode behoren. |
|