van requisitie door de Duitsche bezettingsmacht. Het was ondoenlijk daar rekening mee te houden, omdat de omvang van de requisitie niet van tevoren vaststond, en het aantal klokken dat voor versmelting is bestemd, voortdurend zal stijgen naarmate oorlog en bezettingstoestand voortduren. Alle klokken, die de schrijver vóór de requisitie aantrof, zijn derhalve in den tekst gehandhaafd. Ook met de gedeeltelijke slooping door de Duitsche bezetting van den toren der oude Hervormde kerk te Katwijk aan Zee is geen rekening meer gehouden.
Alvorens het werk ter perse ging, heeft Dr. J. Kalf, secretaris van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, de geheele kopij doorgenomen. Dit had tengevolge, dat de tekst op verschillende punten werd herzien en daarbij ongetwijfeld heeft gewonnen. De belangrijkste onderwerpen van gedachtenwisseling tusschen den heer Kalf en den schrijver waren de vraag, of te Rijnsburg abdijkerk en parochiekerk al of niet afzonderlijke gebouwen zijn geweest, en de dateering van Teilingen en van de Burcht te Leiden. Ten aanzien van het Rijnsburgsche vraagstuk liepen de inzichten tenslotte niet zoo ver meer uiteen. Wat de ronde burchten betreft, handhaafde ieder zijn standpunt zooals dat al eerder was uiteengezet. De tekst vermeldt beider zienswijze.
Tenslotte wenscht de schrijver een woord van dank te richten tot de vele ongenoemden, wier voorlichting hij mocht genieten. Wie beseft, hoe op het onderhavige terrein een enkele opmerking van bijzonder nut kan zijn, zal begrijpen, dat pogingen hen allen te gedenken slechts tot onrechtvaardigheden zou leiden. Het vervult den schrijver met weemoed, dat verschillende belangstellenden zijn overleden, die ongetwijfeld gaarne de verschijning van dit werk hadden beleefd. Hij denkt daarbij aan een verdienstelijk beoefenaar van de plaatselijke geschiedenis als wijlen de heer J. Kloos te Noordwijk, aan den architect H.J. Jesse te Leiden, aan den heer O.C. van Hemessen te Woubrugge, aan den heer W.M.C. Regt te Alfen a.d. Rijn. In het bijzonder dient de schrijver echter wijlen Mr. Dr. J.C. Overvoorde te herdenken, den Leidschen archivaris, lid van de Rijkscommissie voor de Monumentenzorg, die indertijd was begonnen met het samenstellen van een monumentenbeschrijving van Leiden en Westelijk Rijnland. Schrijver dezes heeft geen pogingen gedaan op Overvoorde's werk voort te bouwen. Het kan nu eenmaal overwegende bezwaren hebben in te vallen, waar een ander zijn werk onvoltooid moest achterlaten, en hij is overtuigd goed te hebben gedaan door geheel opnieuw te beginnen. Overvoorde zou het werk in veel opzichten anders hebben gedaan, maar dat het gedaan is, zou hem hebben verheugd.
's-Gravenhage, 29 Juli 1943.
E.H. TER KUILE.