Noord- en Oost-Salland
(1974)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ZwolleIttersumGa naar margenoot+ Op de buitenplaats Ittersum, Deventerweg 129, staat een witgepleisterd huis (afb. 163, 164) dat tegenwoordig als rusthuis is ingericht. Over de geschiedenis zie Van der Pot blz. 49. Het rechthoekige herenhuis, aan de voorzijde voorzien van een uitspringende bogenloggia, vertoont de klassicistische vormen van midden-xix. Een stichtingssteen aan de voorzijde draagt het jaartal 1849 en de naam G. van Davelaar-Cnopius. De buitenplaats behoorde destijds aan C.L. Cnopius, kostschoolhouder te Zwolle.
Ga naar margenoot+ De boerderij Deventerweg 103 is een goed voorbeeld uit de xviiie eeuw van het langsdeel-type van de IJselstreek met een dwars op de deel staand woongedeelte. De voorgevel draagt in ankers het jaartal 1757. De deel, vijf vakken lang, is wat het muurwerk aangaat een weinig jonger dan het woongedeelte. Afb. 165. | |||||||||||||||||||||||||||||||
WindesheimKloosterHET KLOOSTER WINDESHEIM van de Reguliere Kanunniken van St. Augustinus, moederklooster van de Windesheimer Congregatie, is lang geleden gesloopt met uitzondering van één fors rechthoekig gebouw, dat men o.i. terecht meestal heeft gehouden voor de kloosterbrouwerij. Dit gebouw is sinds xvii a bij de Hervormde gemeente in gebruik als kerk. Fig. 19, afb. 166. Ga naar margenoot+ Litteratuur: J.G.R. Acquoy, Het klooster Windesheim en zijn invloed, 1 blz. 59 vlgg; Schoengen, Monast Bat. ii blz. 206. Ga naar margenoot+ Geschiedenis: In 1387 maakte men op het goed De Hof te Windesheim, geschonken door Bertold ten Hove, een aanvang met het bouwen van het klooster. Nog in hetzelfde jaar voltooide men de kerk, het refectorium, de brouwerij en de bakkerij tevens keuken, alles van baksteen en met pannen gedekt. In 1467 begon men met het vervangen van de eerste kerk door een nieuwe, die in 1485 werd overwelfd. Omstreeks 1580 is het klooster te gronde gegaan. Over de sloping zijn geen bijzonderheden bekend. In 1632 werd de eerste predikant beroepen, waaruit men de gevolgtrekking kan maken dat men niet lang tevoren het brouwhuis tot kerk zal hebben ingericht. Ga naar margenoot+ Het voormalige brouwhuis, nu kerk, is opgetrokken van baksteen, formaat 28 × 13 × 7. Het vormt een rechthoek, buitenwerks gemeten 21 × 9 m. Alleen de lange gevels staan vrij: tegen de korte gevel op het o staat een kerkeraadskamer en tegen de andere korte zijde de kosterswoning. Het gebouw heeft oorspronkelijk tot de kap twee verdiepingen gehad boven de gelijkvloerse ruimte, hetgeen duidelijk is af te lezen uit de drie rijen dichtgemetselde vensters. De vensters van de benedenrij zijn om de ander verdwenen bij het inbreken van grotere kerkvensters, die in hun tegenwoordige staat uit xix a moeten dagtekenen. De vensters van de derde rij hebben dubbele lichtopeningen in tegenstelling tot de overige die enkel zijn. De dubbele vensters van de bovenrij hebben, naar op de zolder boven de kerkzaal is te zien, geen andere sluiting bezeten dan houten luiken. Elk van de beide topgevels bevat een rookkanaal. Terwille van de bestemming tot kerk is de eerste balklaag verwijderd en heeft men een plafond aangebracht tegen de tweede balklaag. De wanden van de kerkruimte zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 19. Windesheim, Hervormde Kerk, overblijfsel van het klooster Windesheim, plattegrond en dwarsdoorsnede
gepleisterd en vertonen geen zichtbare sporen meer van de oorspronkelijke vensters. Het komt ons weinig aannemelijk voor dat een zo groot brouwhuis als het bestaande tot de stichtingstijd van het klooster teruggaat.
Tot de inventaris van de kerk behoren: een eikehouten preekstoel, waarvan de kuip toogpanelen vertoont en rust op een balustervormigeGa naar margenoot+ post, alles xvii. De preekstoel is voorzien van een geelkoperen lezenaar in rococo-vormen en van een geelkoperen arm met blaker. De lezenaar bevat een vlakgemaakt wapenschild en het devies: Altissima peto; twee fragmenten van grafzerken, die in de omgeving van de kerk lagen, en die in 1870 of '71 door de zorgen van een commissie uit de Koninklijke Akademie van Wetenschappen in de kerkeraadskamer zijn ingemetseld. Het oudste fragment vertoont de omtrekken van een priesterfiguur en gedeelten van een randschrift met de naam Theodoricus de Herxen (Dirk van Herxen † 1457). Op het andere brokstuk komt fijn Renaissance-ornament voor, xvi. Voor litteratuur zie: Verslagen v.d. Commissie uit de Kon. Akademie tot het opsporen enz. van de overblijfselen der Vaderlandsche Kunst 1867 blz. 38, 1868 blz. 38, 1869 blz. 55, 1870 blz. 36 en 1871 blz. 43. Afb. 167, 168; twee geelkoperen kaarsekronen, elk met 2 × 6 armen, waarschijnlijk xvii; een stel van twee zilveren avondmaalsbekers, beide hoog 16 cm, voorzien van gegraveerd ornament over de hele hoogte. Op de ene komen een cartouche voor met de namen van de kerkeraad in 1690 en de personificaties van Recht en Omzichtigheid, op de andere die van Geloof, Hoop en Liefde. Merken: Zwolle, jaarletter z (1691?), meesterteken: gekroonde letter k. Afb. 169, 170. Voorts is van het klooster overgebleven een kelder, gedekt door 6 ribloze kruisgewelven,Ga naar margenoot+ rustend op twee vierkante middenpijlers. Van deze kelder bevinden zich vier gewelfvakken onder de bijkeuken en de garage van de Hervormde pastorie, Pastorieweg 4, en de twee andere, door een later aangebrachte muur afgescheiden, onder het belendende huis. Volgens Schoengen zou deze kelder overblijfsel zijn van de infirmerie (Monast. Bat. II blz. 207). Het woongedeelte van de boerderij Veldweg 12 ten z van het kloosterterreinGa naar margenoot+ omvat een kelder en opkamer in metselwerk van middeleeuwse baksteen. De kelder wordt overdekt door drie tongewelven op dwarse bogen. Wellicht is dit een overblijfsel van een kloosterboerderij. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
HavezateVan het HUIS WINDESHEIM, eertijds een havezate, is op 20 oktober 1944 het herenhuis, waar kort tevoren Duitse officieren verblijf hadden gehouden, doel geweest van een Engelse luchtaanval, in brand geraakt en geheel verwoest. De beide bouwhuizen aan het voorplein zijn gespaard gebleven. De bouwval van het herenhuis is tot de kelders afgebroken. Afb. 171 t/m 176. Ga naar margenoot+ Litteratuur: A. Haga in Versl. en Med. o.r.g. 1959 blz. 47; A. Loosjes in ‘Buiten’ 1922 blz. 4 en 16 m. afb. Ga naar margenoot+ Geschiedenis: Als havezate is Windesheim waarschijnlijk ontstaan omstreeks 1600, toen jonker Reinier Schaep zich op zijn bezittingen onder Windesheim, lenen van de proosdij van St. Lebuïnus te Deventer, ging vestigen. De havezate bleef in zijn geslacht tot zij in 1730 werd verkocht aan Gijsbert van Dedem. In 1744 werd de Amsterdamse avonturier Paulus Benelle jr. door koop eigenaar van Windesheim, dat hij eerst als huurder had bewoond. Vóór 1750, toen Benelle genoodzaakt was de havezate zwaar met hypotheek te belasten, moet hij het huis ingrijpend hebben verbouwd en met stucwerk en anderszins hebben uitgemonsterd. Als stucwerker wordt een zekere Manoli genoemd. In 1752 werden de bezittingen van Benelle executoriaal verkocht. In 1813 werd Hendrik Anton Zwier de Vos van Steenwijk door koop eigenaar. Sindsdien is de bezitting in zijn geslacht gebleven. Ga naar margenoot+ Van het herenhuis, dat uit een brede gracht oprees en de gedaante had van een vierkant met een torenvormig zijpaviljoen links van de voorgevel, is niet meer over dan de muren van het vierkant tot de eerste verdieping en de gemetselde boogbrug vóór de ingangsdeur. Volgens oude foto's waren de buitenmuren van de westelijke helft van het vierkant en die van het zijpaviljoen voor een groot deel 17-de-eeuws. De beide bouwhuizen die het voorplein flankeren (afb. 171) vertonen de eigenaardigheid dat de naar elkander toegewende voorgevels tussen vlakke einden een flauw naar binnen gebogen beloop hebben. Deze buiging binnenwaarts is doorgezet in de bekapping. Het is mogelijk dat de bouwhuizen nog uit de tijd van Benelle dagtekenen, maar het karakter van het metselwerk wijst o.i. meer op xviii b. In het midden van het gebogen deel van de beide bouwhuisgevels is een nis aanwezig. In deze nissen staan zandstenen beelden, een Juno en een Diana, xviii, die in 1934 zijn aangekocht op de veiling van de inboedel van Het Nijenhuis bij Heino (gem. Raalte). In de ‘formal garden’ aan de oostzijde staat een zandstenen tuinvaas in kantharusvorm met reliëfvoorstelling van zeegoden en -godinnen, xviii (afb. 176).
Ga naar margenoot+ Op ongeveer 250 m ten n van de Hervormde Kerk staat aan de oostzijde van de straatweg naar Zwolle een windkorenmolen, een achtkante stellingmolen met een lage gemetselde voet, die verder met riet is gedekt. Op de baard zijn het stichtingsjaar 1748 en het jaar van een herstelling 1952 geschilderd. Afb. 177. | |||||||||||||||||||||||||||||||
ZwolleGeschiedenisDat bisschop Bernold (1027-1054) zijn kerk in Zwolle aan de broeders van het kapittel van Deventer schonk is het oudste bewijs van het bestaan van de plaats. Of dat nu in 1040 geschiedde of in een ander jaar laten wij in het midden; de tekst die wij van de schenkingsoorkonde bezitten is vervalst, maar het feit van de schenking door Bernold staat vast door een onverdachte bevestiging uit 1129. De middeleeuwse parochiekerk en de kern van het oude Zwolle zijn gelegen op een terrein van zand- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
grond in een wijd moerassig gebied, en wel aan de zuidelijke oever van de Grote A. Deze Grote A en de Kleine A ten n daarvan, die beide in de vorige eeuw zijn overwelfd, vormden de gesplitste benedenloop van een van de Sallandse weteringen die samenkomen in het Zwartewater. (Afb. 178, 179). De gunstige ligging van Zwolle zal oorzaak zijn geweest van een zekere ontwikkeling en bloei van het dorp in het begin van de 13-de eeuw. Hiervan getuigen de bewoordingen van de oorkonde waarbij bisschop Wilbrand in 1230 het dorp (villa) verhief tot stad (oppidum). De bisschop werd daartoe bewogen door de belangrijke diensten die de ministerialen, de schepenen en het volk van Zwolle hem hadden bewezen in de oorlogen tegen de Drenten en door de aanmerkelijke financiële hulp die zij hadden verleend voor het bouwen van het bisschoppelijke kasteel Hardenberg. De Zwollenaars, begiftigd met het recht van Deventer, kregen toestemming de stad te versterken met grachten en met muren of houten verdedigingswerken. Het is niet onmogelijk dat deze acte een al bestaande feitelijke toestand legaliseerde. Wij vermoeden dit op grond hiervan dat onder de drie categorieën begunstigden schepenen worden genoemd, zodat Zwolle vóór 1230 al een bijzonder rechtsstatuut moet hebben gehad. Wat de economisch gunstige ligging aangaat, geheel onverdeeld gunstig was die zeker niet. In tegenstelling tot Deventer en Kampen is Zwolle geen IJselstad. Men heeft in 1480 getracht een vaarwater van de stad naar de IJsel te graven, maar door de tegenstand van vooral Kampen mislukte dit plan, en het duurde tot 1819 eer de Willemsvaart Zwolle met de IJsel verbond. Ook lag Zwolle niet onmiddellijk aan de Vecht, die de verbinding met het voornaamste achterland van de middeleeuwse stad vormde. Dat men op den duur de omweg over het Zwartewater in bepaalde opzichten bezwaarlijk vond blijkt hieruit dat men in het begin van de 17-de eeuw de Nieuwe Vecht groef. Als vaarwater waardoor Zwolle handelsbetrekkingen kon onderhouden met Munsterland via het graafschap Bentheim leverde de Vecht zeker veel moeilijkheden op, zodat men al vroeg er naar streefde ook over een verbinding te land te beschikken. Dit blijkt uit een oorkonde van 1276, waarbij de elect Jan van Nassau aan Zwolle verlof gaf een weg aan te leggen van de stad naar Lente (2 km ten o van Wytmen), en verklaarde vrijgeleide te verlenen aan alle kooplieden met hun handelswaar die reisden tussen Zwolle en Venebrugge, de plaats ten o van Hardenberg waar men het graafschap Bentheim bereikte. In hetzelfde jaar schonk graaf Floris v van Holland voorrechten aan de kooplieden van Kampen, Zwolle, Deventer en Wilsum die tot dusverre voeren op het Zwin in Vlaanderen en die voortaan zouden willen varen op Dordrecht en andere plaatsen in Holland. Fockema Andreae heeft in Duizend Jaar Bouwen betoogd (i blz. 81) dat het beloop van straten en stegen ten z van het Grotekerksplein teruggaat tot de tijd van de oudste vestiging. Het gebied van de Kamperstraat meer westelijk, dat op kleigrond is aangelegd, houdt hij voor een eerste uitbreiding. Het haakse beloop van Sassenstraat en Bloemendalstraat geeft hem aanleiding te vermoeden dat men na de stadsbrand van 1324 ten w van de Bethlehemse kloosterkerk een opzettelijke regulering tot stand heeft gebracht. Deze stadsbrand moet grote verwoesting teweeg hebben gebracht: volgens de kroniek van Gerardus Coccius bleven er maar negen huizen ongedeerd en van het klooster Bethlehem alleen de kapel. Na deze stadsbrand zoniet wat eerder moet men het gebied tussen de beide armen van de A bij de stad hebben getrokken. De oudste Diezerpoort aan de Kleine A wordt al in 1328 genoemd. Met uitzondering van de Diezerstraat, die Fockema Andreae een ‘gegroeide’ straat noemt, vormen de straten van het nieuwe kwartier, de Nieuwstraat en de Bitterstraat in de lengterichting en een aantal straten dwars daarop, een patroon dat met opzet ontworpen moet zijn. Daarmee had Zwolle een omvang gekregen die eerst in de tweede helft van de 15-de eeuw een volgende uitleg noodzakelijk maakte. In 1404 registreerde men in de stadsrekeningen 666 haardsteden (De Vries 1 blz. 46). Dit betekent dat het aantal inwoners van Zwolle toen op 3200 kan worden geschat (Slicher van Bath in Gesch. Ov. blz. 102). Fockema Andreae (a.w. blz. 100) merkte op dat men in Zwolle, zulks in tegenstelling met wat meestal is geschied, niet van het kerkhof op den duur een markt heeft gemaakt, maar omgekeerd van de markt een kerkhof. Aan het Grotekerksplein, dat op alle oude plattegronden Kerkhof heet, werd nog in 1448 de nieuwe Raadhuistoren gebouwd, voorzien van een ‘loive’, een bordes of galerij, vanwaar openbare afkondigingen werden gedaan, en aan weerszijden van de Raadhuistoren bevonden zich het Wijnhuis en de stadsschool. Het plein ten z van de Grote Kerk was toen kennelijk nog (in hoofdzaak?) als markt in gebruik. Later, waarschijnlijk tegen 1500, werd het plein ten z van de kerk definitief kerkhof en maakte men een nieuw marktplein aan de noordzijde van de kerk door een stuk van de Grote A te overkluizen. Dit moet weer aanleiding zijn geweest om aan de noordzijde van de Grote Kerk het laatgotische pronkportaal toe te voegen dat bewijst hoezeer die zijde nu als hoofdingangszijde werd gezien. Mogelijk omtrent diezelfde tijd of wat later overkluisde men nog een stuk van de Grote A, en | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
wel tegenover de uitmonding van de Steenstraat. Op deze ‘pijp’ werd de oudst bekende Waag gebouwd. Het is duidelijk dat de Grote A voor de scheepvaart sindsdien niet dan van ondergeschikte betekenis is geweest. De 14-de en de 15-de eeuw zijn tijden van bloei en voorspoed geweest. In 1407 werd Zwolle als Hanze-stad erkend. In de 2-de helft van de 14-de eeuw begon men, na eerst een nieuwe toren te hebben gebouwd, met het vervangen van de oude St. Michaelskerk door de bestaande hallekerk. In 1409 werd een nieuwe, de nog bestaande Sassenpoort gebouwd, in 1445 een nieuwe stadsschool en kort daarna het complex van het nieuwe stadhuis met wijnhuis en raadhuistoren. Sinds Johan Cele in 1377 rector was geworden werd de Zwolse stadsschool befaamd, zodat zij veel leerlingen van buiten trok. De Broeders des Gemenen Levens stichtten de fraterhuizen waarin de leerlingen huisvesting werd geboden. Sinds de aanvang van de 15-de eeuw blijken er wol- en linnenneringen in de stad te bestaan die door de overheid sterk werden gesteund (S. Elte in Versl. en Med. o.r.g. 1949 blz. 54). Wel deden zich in het begin van de 15-de eeuw sterke inwendige woelingen voor toen de aanvoerders van de gilden een overheersende positie in de bestuurscolleges van de stad gingen innemen, hetgeen in 1417 tot een conflict met de bisschop en een dramatische overval op de gildelieden leidde, van wie er verscheiden ter dood werden gebracht. Deze woelingen hebben evenwel een verdere bloei van de stad niet in de weg gestaan. In de loop van de 15-de eeuw werd de strook ‘het Eiland’ tussen de Kleine A die stadsgracht was geworden, en een waterloop ten n daarvan die sinds de vorige eeuw de Thorbeckegracht heet, bebouwd. In het verlengde van de Diezerstraat vestigden zich de smeden; het brede straatgedeelte tussen de Kleine A en de Thorbeckegracht heette tot 1916 Smeden. Wat meer westelijk vestigden zich sinds 1465 de Dominicanen. In het laatst van de 15-de eeuw werd een nieuwe verdedigingsgordel aangelegd langs de noordzijde van het Eiland. Men schijnt te zijn begonnen met het bouwen van een nieuwe Diezerpoort aan het eind van de Smeden, en vervolgens de muur met zijn torens en poorten te hebben doorgetrokken tot de monding van de Kleine A (zie blz. 77). In diezelfde jaren verrees vóór de Kamperpoort, die de gedaante had van een rechthoekige toren, de Buitenkamperpoort met twee forse ronde hoektorens (1488), niet ongelijk de pas gebouwde Nieuwe Diezerpoort. Op de proef gesteld is de ommuring van Zwolle bij ons weten niet vóór 1524, toen hertog Karel van Gelder het beleg sloeg voor de stad. Bij de beschieting werd één vestingtoren tussen de Sassen- en de Diezerpoort omver geschoten. De Zwollenaren boden behoorlijk tegenweer, en na 24 dagen brak de hertog het beleg op. De Luttikepoort werd in 1531 gesloten, en daarvóór richtte men toen de zware ronde Kruittoren of Gelderse Toren op. De 16-de eeuw met de Gelderse oorlogen, de godsdiensttroebelen en de opstand tegen het vorstelijke gezag moet zeer ongunstig zijn geweest voor de welvaart van Zwolle. In 1566 namen de Hervormden de o.l. Vrouwekerk voor enige tijd in beslag, naar het schijnt zonder vernielingen aan te richten. In 1580 kwam het tot een beeldenstorm. Pogingen door Rennenberg in dat jaar aangewend om Zwolle weer aan de zijde van de Koning te brengen mislukten, en de stad bleef staats. In het begin van de 17-de eeuw werd Zwolle in samenwerking van het stadsbestuur en de Generaliteit omringd door een moderne aarden vestinggordel met bastions. Een strook lands ten n van de Thorbeckegracht, bekend als de Dijk, kwam binnen de nieuwe omwalling te liggen. De Dijk bleef lange tijd maar vrij schaars bebouwd, teken dat er niet veel schot zat in de economische ontwikkeling. Het westelijke eind van de Thorbeckegracht voorbij de Vispoort, waar buiten de oude stadsmuur een soort kade was ontstaan, schijnt nu als haven te hebben gediend. Aan de noordzijde van de monding van de Grote A was buiten de poort die de naam droeg van de Rode Toren een handelsterrein ontstaan waar de stadskraan stond en in of na het midden van de 17-de eeuw het factorijgebouw werd gesticht dat nu bekend staat als het Hopmanshuis (zie blz. 92). De eerste helft van de 19-de eeuw bracht het slopen van bijna de hele middeleeuwse vestinggordel en het vergraven van de wallen en bolwerken tot plantsoenen, een werk dat voor een groot deel ondernomen moet zijn met de bedoeling van werkverschaffing. Aan de westzijde bleef de voornaamste bedrijvigheid van scheepvaart en handel geconcentreerd. De oude factorij buiten de Rodepoortstoren werd stadsherberg. Scheepvaart bleef een belangrijke factor in de Zwolse economie. Een Zwolse rederijmaatschappij, opgericht in 1839, opende een dienst op Hull, later kwam er een stoomvaartlijn op Amsterdam. Ook de markten van de stad bleven als van ouds bedrijvigheid brengen. Buiten de Kamperpoort, aan het eind van de Willemsvaart van 1819, werd een nieuwe Beestenmarkt aangelegd. Een hevige cholera-epidemie was aanleiding om tussen 1857 en 1861 zowel de Grote A als de Kleine A volledig te overkluizen. Een belangrijke gebeurtenis was het opnemen van Zwolle in het spoorwegnet sinds 1865. Zwolle werd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zelfs een voornaam knooppunt van spoorwegen. Dit bracht mee dat de stad vestigingsplaats werd van de Centrale Werkplaatsen van de Staatsspoor, hetgeen de werkgelegenheid aanzienlijk verruimde en inwoners van elders aanbracht. De voorsteden buiten de vestinggracht groeiden. Inmiddels bleef de industriële ontwikkeling tot het eind van de Tweede Wereldoorlog sterk geremd. Zwolle kreeg in de 19-de eeuw vooral het karakter van een provinciale hoofdstad. Sinds de opening van het spoorwegstation verrezen langs de zuidzijde van de stadsgracht en langs de Stationsweg deftige villa-achtige woonhuizen. Na de Tweede Wereldoorlog is op den duur een belangrijke economische ontwikkeling van Zwolle op gang gekomen. Aansluitend aanvankelijk op de stalen brug over de IJsel die sinds 1929 de pont van het Katerveer heeft vervangen en vervolgens op een tweede brug beneden deze eerste is een nieuwe Rijksweg om de noord-westzijde van de oude stad naar een nieuwe Berkumerbrug over de Vecht tot stand gekomen als schakel in de verbinding van het westen des lands met de noordelijke provinciën. In de hoek tussen deze nieuwe weg en het Zwartewater is een industrieterrein aangelegd, verbonden met de IJsel door een scheepvaartkanaal dat de Willemsvaart is komen te vervangen. Aan de noordzijde en de oostzijde vooral zijn uitgestrekte nieuwe woonwijken verrezen. Wat de oude stad aangaat, in het kwartier ten n van de Nieuwstraat is men tot een omvangrijke sanering overgegaan waarbij een groot deel van de vervallen woningen is gesloopt, en aanmerkelijke stukken van de laatmiddeleeuwse stadsmuur tevoorschijn zijn gekomen. Plannen om de vestinggracht aan de zuidzijde ten behoeve van het verkeer langs het Wezenland te versmallen zijn gelukkig ter zijde gelegd. Plannen om te komen tot een revalidatie van het samenstel van gebouwen tussen de Papenstraat, de Papendwarsstraat en de Praubstraat die overblijfselen zijn van het convict van de Broeders des Gemenen Levens (het ‘Celecomplex’) zijn wel voorbereid maar nog niet tot uitvoering gekomen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VerdedigingswerkenVan de middeleeuwse verdedigingswerken zijn bewaard gebleven één poort, te weten de Sassenpoort aan de zuidzijde, een stuk van de oostelijke ommuring achter de Spoelstraat, en voorts belangrijke delen van de muur aan de noordzijde tussen de Waterstraat en de Thorbeckegracht met twee vrijwel volledige halfronde torens en een restant van de halfronde Zwanentoren ter plaatse waar de Kleine Aa in de stadsgracht uitmondde. Fig. 20 t/m 28, 178 179 180 181 182 183 184 185 186 187 188 189 190. Van de vestinggordel die xvii a om de middeleeuwse werd aangelegd is de omgrachting in hoofdzaak nog voorhanden. Van de wal met bastions uit deze tijd is niet meer over dan enige zachtglooiende terreinverheffingen aan de Eekwal en in de plantsoenen van de Potgietersingel en de Wilhelminasingel. Litteratuur: Van Hattum v blz. 16-36; F.A. Hoefer, De vesting Zwolle, in Versl. en Med. o.r.g.Ga naar margenoot+ 1911 blz. 37; Elberts blz. 12-19. Men kan aannemen dat de burgerij van Zwolle niet heeft nagelaten ten spoedigste gebruik te maken vanGa naar margenoot+ het verlof, gegeven bij de stadsbrief van 1230, om de stad te omringen met grachten, planken verdedigingswerken of muren. Het is zelfs niet ondenkbaar dat dit verlof slechts een wettiging was van een bestaande toestand. Wij kennen evenwel geen vermelding van versterkingen vóór xiv b. In 1328 wordt de ‘Deserpoerte’ genoemd (Oork. Ov. iv no. 862). In 1329 besluit het stadsbestuur om onder zekere voorwaarden ‘den groten toern te Visschendes haevene’ (de zware vierkante Kruitmaker- of Houttoren achter de Spoelstraat bij het binnenkomen van de Kleine Aa) te verkopen (Van Hattum v blz. 9, Oork. Ov. iv no. 889). In 1334 wordt de stadstoren aan het eind van de Waterstraat vermeld. In 1374 viel het besluit om zes jaar lang telkens niet minder dan 500.000 stenen aan de ommuring te verwerken (De Vries i blz. 31). Gerekend dat het baksteenformaat ongeveer overeenkwam met dat van het fragment achter de Spoelstraat (blz. 81) is dat per jaar naar schatting 1.500 m3, hetgeen betekent 200 m muurlengte bij een zwaarte van 1 m en een hoogte van 7,5 m. Aan welke gedeelten van de vesting men die 3 miljoen stenen dacht te verwerken is onbekend. In het eind van de 15-de eeuw werd het stadsgedeelte buiten de Kleine Aa ommuurd. Over het bouwen van de Nieuwe Diezerpoort zijn berichten voorhanden uit 1472 en 1476 (Versl. en Med. o.r.g. 1911 blz. 68), de (nieuwe) Steenpoort en Vispoort dagtekenden volgens opschriften onderscheidenlijk uit | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 20. Zwolle, plattegrond
1488 en 1498. Aan de oost- en zuidzijde bevond zich volgens de plattegrond van Jacob van Deventer en andere plattegronden vóór de hoofdmuur en -gracht nog een buitenmuur met buitengracht, die zich uitstrekte van de bovengenoemde Kruitmaker- of Houttoren tot de ronde Kruit- of Gelderse Toren van 1531 of zelfs tot de Kamperpoort. Tussen 1615 en 1629 werd buiten de middeleeuwse ommuring een omwalling aangelegd met elf bastions, die aan de noordzijde buiten de stadsgracht, nu de Thorbeckegracht, een uitleg omvatte. Met vrij geringe veranderingen bleven de middeleeuwse en de 17-de-eeuwse verdedigingswerken gehandhaafd tot Zwolle in 1790 voor een open stad werd verklaard. Daarna begon de ontmanteling. De middeleeuwse poorten werden voor en na gesloopt met uitzondering van de Sassenpoort, en de muren en torens verdwenen behoudens de hierboven genoemde uitzonderingen. In 1830 maakte men een aanvang met het vergraven van de wallen en de bastions terwille van het aanleggen van plantsoenen. In 1842 kwam men daarmee klaar. Ga naar margenoot+ Aangezien de 17-de-eeuwse omwalling alleen in de omlijning door de bijbehorende stadsgracht en in terreinverheffingen van onbestemd profiel kenbaar is, vereist zij geen nadere beschrijving. Wel dient te worden vermeld dat het plantsoen, waarin een deel | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van deze vestinggordel xix b werd herschapen, een zeer karakteristiek voorbeeld is van een parkaanleg uit die tijd en een belangrijke stedebouwkundige betekenis heeft. In tegenstelling tot de 17-de-eeuwse versterkingen verdienen de overblijfselen van de middeleeuwse wel een gedetailleerde beschrijving die hier volgt.
DE SASSENPOORT verheft zich aan de uitmonding van de Sassenstraat. Zij is aan deGa naar margenoot+ o-zijde ingebouwd en ter wille van het verkeer aan w-zijde vrijgelegd. Fig. 21, afb. 183, 184. Volgens Van Hattum v blz. 29 droeg de poort eertijds aan de veldzijde het opschrift: m c quater tria ter haec fracta fuit atque refacta (in 1409 werd deze afgebroken en herbouwd). Dit opschrift is sinds lang verdwenen. In 1893 droeg de gemeente de poort over aan het Rijk, dat het gebouw in 1894-'97 restaureerde en inrichtte ten behoeve van het Rijksarchief in Overijsel. De poort is opgetrokken van baksteen, formaat 28/29 × 14 × 7, met gebruikmaking van natuursteen, in hoofdzaak tufsteen en trachiet, voor de bewerkelijke onderdelen. Het rechthoekige hoofdlichaam is aan de veldzijde voorzien van torens die rond beginnen en door middel van een overkraging een achtzijdige vorm krijgen. Aan de stadszijde zijn op de hoeken onregelmatig-veelhoekige torens op steunberen uitgekraagd. Om het middendak en de spitsen van de torens aan de veldzijde loopt een weergang, waarvan de borstwering aansluit tegen de hoektorens aan de stadszijde. De borstwering is op een 18-de-eeuwse tekening gekanteeld weergegeven. Later is de kanteling verloren gegaan en bij de restauratie van 1894-'97 is zij opnieuw aangebracht. Oorspronkelijk bevond zich geen klokketorentje op de nok van het hoofddak. Een vierkant klokketorentje dat op juistgenoemde tekening voorkomt zal wel zijn gemaakt omstreeks 1731-1732, toen de hieronder genoemde klokken werden gegoten. Bij de restauratie is het vierkante klokketorentje vervangen door het bestaande neo-gotische. Aan de o-zijde is tegen het hoofdlichaam een rechthoekige trapkoker uitgebouwd, die na de geboorte van de n-o hoektoren daarmee verbonden omhooggaat. De beide poortbogen vertonen aan hun binnenzijden de aanslagen en de duimen van vleugeldeuren die zijn verdwenen. In de boog aan de veldkant bevindt zich de gleuf voor een valhek of valdeur. De ruimte van de doorrit wordt overdekt door een kruisribgewelf. De ribben rusten op kraagstenen met beeldhouwwerk: figuren van mensen en dieren. Op de zware sluitsteen is in hoog reliëf de stadspatroon St.-Michael uitgebeeld. Wat de details van het uitwendige aangaat, de kraagstenen onder de hoeken van de torens zijn versierd met mens- en diermaskers. Ter hoogte van de tweede verdieping zijn de torens aan de veldzijde onderling verbonden door een boog die een overdekte weergang draagt met werpgaten in de vloer welke door de dagzijde van de boog naar beneden voeren (mâchicoulis). De rechthoekige werpgaten in het bovendeel van de borstwering waren oorspronkelijk gesloten met luiken, hangend aan duimen die nog voorhanden zijn. Deze en nog een aantal andere luiken zijn later vervangen door kleine glasramen. De benedenruimten van de torens aan de veldzijde zijn geheel blind en overdekt met bakstenen koepelgewelven. Alle bestaande balklagen zijn bij de restauratie nieuw aangebracht. De kapconstructies van het hoofddak en van de torenspitsen zijn voor een groot deel nog middeleeuws. In het klokketorentje op het middendak hangen twee klokken. De ene draagt het op- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 21. Zwolle, Sassenpoort, plattegronden en dwarsdoorsneden
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schrift: Me fecerunt De Grave et N. Muller Amsterdam anno 1731, de andere: Me fecit N. Muller Amsterdam anno 1732.
In een smalle gang tussen de huizen Spoelstraat 26-32 en de Vrijgemaakt-GereformeerdeGa naar margenoot+ Plantagekerk is de buitenzijde van de stadsmuur te zien die de achterwanden vormt van gemelde huizen. Het formaat van de baksteen is 27/29 × 13,5/14 × 6,5. Dit stuk weermuur heeft niet meer de volle hoogte en van een weergang is niets meer te bespeuren.
Van de laat-15-de-eeuwse ommuring aan de noordzijde zijn belangrijke overblijfselenGa naar margenoot+ voorhanden tussen de Buitenkant en de Waterstraat, en oostwaarts van het einde van de Buitenkant tot voorbij het blok van het Broerenklooster. Tot 1962 waren deze overblijfselen nagenoeg volledig ingekapseld in een bebouwing aan weerszijden met kleine huizen en ook met bedrijfsgebouwen. Alleen twee muurtorens ten o van de Vispoortenplas waren aan de grachtzijde vrijgebleven en staken boven hun belendingen uit. Sinds 1962, toen de sanering van het stadsdeel ten n van de Nieuwstraat met sloping op grote schaal ter hand werd genomen, is men bezig met het uitpellen van de muren en torens en met het restaureren van hetgeen er tevoorschijn komt. De beschrijving die wij zullen geven gaat uit van de toestand in oktober van 1971. Fig. 22 t/m 28, afb. 185 186 187 188 189 190. Tot goed begrip diene dat in de verdedigingsgordel tussen de monding van de Kleine A op het w en de Diezerpoort op het o twee poorten voorkwamen: de Steenpoort aan het eind van de Steenstraat en de Vispoort aan het eind van de Roggenstraat. Bij de monding van de Kleine A stond de ronde Zwanentoren. De verdedigingsmuur tussen Zwanentoren en Steenpoort was niet voorzien van torens, die tussen Steenpoort en Vispoort evenmin. Het muurgedeelte tussen Vispoort en Diezerpoort was voorzien van vier zware, aan de grachtzijde halfronde muurtorens, waarvan, gerekend van de Vispoort, de eerste en de derde nog overeind staan (hier aangeduid als de torens a en c). Van de verdedigingsmuur zijn boven de grond de navolgende gedeelten over;
Een kenmerk van heel de muur tussen de Zwanentoren en de Diezerpoort isGa naar margenoot+ volgens alle gegevens dat de zwaarte van het massieve metselwerk voldoende | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 22. Zwolle, Stadsmuur ten o. van fragment Zwanentoren
Fig. 23. Zwolle, Stadsmuur ten w. van fragment Steenpoort
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
was om met behulp van overgekraagde bogen aan de binnenzijde te kunnen beschikken over een brede weergang. De zwaarte van de muur schijnt in het algemeen ongeveer 170 cm te zijn geweest, hoewel wij menen dat het onder 7o genoemde deel ten o van toren a niet zwaarder is geweest dan ongeveer 140 cm. De bogen van baksteen onder de weergang rusten op zware kraagstenen van zandsteen. Van de borstwering zijn bij het uitpellen belangrijke delen gaaf tevoorschijn gekomen. De borstwering was niet gekanteeld maar vlak afgedekt en voorzien van schietspleten die in blokken zandsteen waren uitgevoerd. Om de ander zijn de gevonden schietspleten in het midden rond uitgehaald om een gat te vormen voor het uitsteken van kleine vuurmonden. Hier en daar is tussen de zandstenen schietspleten een rechthoekig, in baksteen uitgevoerd werp- of kijkgat aanwezig. De borstwering is aan de grachtzijde lichtelijk overgekraagd op een uittanding van baksteen. De overkraging van het onder 8o vermelde stuk ten o van toren c wijkt af van die elders (fig. 28). Bij de restauratie van het onder 1o genoemde deel heeft men de weergang opnieuw voorzien van de houten, met rode pannen gedekte overkapping, die bekend was door verschillende oude schilderijen en andere afbeeldingen, en waarvoor bij het uitpellen merkwaardige gegevens werden gevonden. Aan de grachtzijde rust de kap op de borstwering, aan de stadszijde op houten stijlen die gevat zijn in ijzeren beugels welke in de kraagstenen onder de bogen zijn bevestigd, en wel om de andere kraagsteen. Waar deze beugels zijn verdwenen is hun plaats gemakkelijk te vinden: het roestend ijzer deed de stenen scheuren. Zelfs bleken niet alle houten stijlen geheel te zijn verdwenen. Met zijn regels tussen de stijlen komt de gerestaureerde weergang treffend overeen met die van de voormalige Buiten-Kamperpoort, afgebeeld in het Schetsboek - Terborch in het Rijksprentenkabinet in Amsterdam. Wat de baksteen betreft waarin de muur is opgetrokken, deze is van sterk uiteenlopende soort en formaat. De formaten wisselen tussen 23 × 11 × 5/6 en 28/29 × 14 × 6. Aan de grachtzijde is de voet van het baksteenmetselwerk bekleed met grote blokken natuursteen, meest zandsteen maar ook wel grauwe kalksteen. Op de kraagstenen die aan de stadszijde de bogen onder de weergang dragen komen de volgende steenhouwerstekens voor:
Van de Steenpoort was tot voor kort niets over dan een vormeloos brok metselwerkGa naar margenoot+ aan het westelijke eind van het onder 2o vermelde stuk weermuur. Bij ontgraving van de fundering is gebleken (fig. 23) dat de poort een cylindrische of ovale vorm heeft gehad. (Verg. afb. 217). In de restauratie van het aansluitende stuk weermuur is ook die van het vormeloze restant van de poort begrepen.
Van de Zwanentoren aan de noordzijde van de uitmonding van de Kleine A zijnGa naar margenoot+ stukken metselwerk over in het café Buitenkant 8 (afb. 188). De toren had aan de grachtzijde een ronde gedaante en was aan de stadszijde vlak. Het deel van de ronding dat aansluit bij het onder 1ogenoemde stuk van de weermuur is gerestaureerd, bij welke gelegenheid een eind van de zandstenen overkraging met bogen onder de weergang dat verdwenen was en lager een schietspleet die ook verloren was gegaan opnieuw zijn aangebracht. Voor de toren in welstand zie afb. De toren a (fig. 24, 25, afb. 185, 187) is kennelijk tegen en gedeeltelijk over de wat oudere weermuur opgetrokken. Om de weergang voorbij de stadszijde van de toren te door voeren heeft men de muur moeten verzwaren. Langs deze verzwaring was de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 24. Zwolle, Muurtoren A, plattegrond
Fig. 25. Zwolle, Muurtoren A, opstand veldzijde
Fig. 26. Muurtoren B, plattegrond bij ontgraving in 1970
Fig. 27. Muurtoren C en gedeelte muur ten o. daarvan
Fig. 28. Overkraging stadsmuur aan de veldzijde: links normaal voorkomend type, rechts alleen ten o. van toren C
overkraging onder de weergang ook doorgezet, naar blijkt uit de aanwezigheid van de afgekapte kraagstenen die goed te onderscheiden zijn. De muurzwaarte van het uitspringende deel van de toren bedraagt 118 tot 123 cm, het baksteenformaat 24 × 12 × 5,5/6. In de z-w-hoek bevindt zich een trapkoker die boven de vloer van de weergang een weinig uitspringt, en met een poortje op de weergang uitkomt. De spiltrap zelf is uitgebroken. De uitspringende muurvoet aan de grachtzijde is afgedekt met een zandstenen band. Inwendig is gelijkstraats nog één schietgat te zien. Ter hoogte van de verdieping zijn uitwendig twee geschutopeningen te onderscheiden en dichtmetselde kijkgaten daarboven. Nog iets hoger zijn overblijfselen voorhanden van een overkraging met bakstenen bogen voor de borstwering van een weergang. De toren is inwendig nog gevuld met allerlei houtwerk van de veevoederfabriek waarvan hij deel heeft uitgemaakt. Van een toren B, gelegen tussen de torens a en c, zijn in 1970 de funderingen ontdekt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
onder het pakhuis Waterstraat 79 (fig. 26), toen men dit pakhuis, dat ongeveer 1700 zal zijn gebouwd, ging restaureren. De toren c is, voor zover wij konden nagaan, in tegenstelling tot toren a tegelijk met de muur opgetrokken. Hij is minder goed bewaard dan toren a, en evenals toren a nog vol met de fabrieksinstallaties van het veevoederbedrijf. De muurzwaarte bedraagt ongeveer 112 cm, het baksteenformaat 25/29 × 13/14 × 6. Op de verdieping zijn twee geschutgaten aanwezig met zandstenen mondingen. Daarboven is het metselwerk uitwendig niet meer oorspronkelijk. Fig. 27, afb. 186. | |||||||||||||||||||||||||||||||
StraatmeubilairOp de Blijmarkt staat een hardstenen pomp in rococo vormen, voorzien van twee waterpijpen. Afb. 191. De pomp kan niet meer werken. Op de Grote Markt in de hoek tussen het noorderkoor van de Grote Kerk en de voormalige Hoofdwacht staat een hardstenen pomp in rococo vormen, voorzien van twee waterpijpen. Afb. 192. De pomp kan niet meer werken. In de Sassenstraat bij de oostelijke gevel van het Reventer staat een hardstenen pomp in rococo vormen. Afb. 193. Ook deze pomp kan niet meer werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Wereldlijke openbare gebouwenHET PALEIS VAN JUSTITIE, Blijmarkt 20, is een rechthoekig gebouw met een zuilenporticus aan de voorzijde en een aan de achterzijde, opgetrokken in 1840-'41 naar ontwerp van de Haagse architect E.L. de Coninck (Elberts blz. 267). Het gebouw, uitwendig geheel geschilderd, is in hoofdzaak in gepleisterde baksteen uitgevoerd. De voet van de muren en de zuilen zijn van natuursteen, de lijstwerken en de frontons van hout. Afb. 195. De porticus aan de zijde van de Blijmarkt omvat zes zuilen op één rij. De porticus aan de achterzijde is dieper en omvat zes zuilen benevens een zuil achter elk van de hoekzuilen. De zuilen zijn vrij naar de Korintische orde gevormd en bezitten geen basementen. Het inwendige, dat in verloop van tijd veranderingen heeft ondergaan, is van de uiterste nuchterheid. De trap in de grote middenhal is niet meer de oorspronkelijke. Rechts van deze hal ligt de zittingzaal, een kale, vrijwel kubische ruimte met een wijde apsis.
HET HUIS VAN BEWARING, M. van Coehoornsingel 19, werd in 1739 als Provinciaal Tuchthuis gebouwd naar ontwerp van Isaäc van den Heuvel. Afb. 194. In de verzameling oude ontwerptekeningen van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg bevinden zich tekeningen voor het provinciale tuchthuis te Zwolle, getekend door Isaäc van den Heuvel, ongetwijfeld dezelfde als J. van den Heuvel, ordinaris landmeter van Gelderland en architect, die in 1710 de ontwerpen maakte voor het tuchthuis in Arnhem na bestudering van de tuchthuizen in Amsterdam, den Haag en Utrecht (Geldersche Volksalmanak 1870 blz. 41). Een eerste ontwerp voor de voorgevel, eenvoudiger dan het uitgevoerde, heeft een breedte van 91 Rijnlandse voeten en draagt het jaartal 1733. Een tweede ontwerp voor de voorgevel uit hetzelfde jaar, dat in hoofdzaak met de uitgevoerde gevel overeenstemt, heeft een breedte van 98 voet. Van het definitieve ontwerp met een frontbreedte van 99 voet, die naderhand werd vergroot tot 100 voet zijn plattegronden, gevelopstanden aan de buitenzijden en aan de binnenplaats alsmede detailtekeningen aanwezig die 1738 zijn gedateerd. Eén tekening van details draagt het jaartal 1739, dat ook op de ingangspartij te zien is. Onder de detailtekeningen is er één van een pilaster met fes- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
toenen van tuchtigingswerktuigen, waarbij staat geschreven: ‘voor ieder feston gepretendeerd mr. Gerlach 40 gld. 1738 den 30 Octob. aanbesteed voor 40 gld. ieder of techtig gld. de twee’. Hetzelfde blad bevat een opgaaf van de maten van het beeldhouwwerk van de ingangspartij met de ondertekening: ‘Gottfried Gerlach’. Waarschijnlijk is het de bedoeling geweest dat de pilasters van de ingangspartij zouden worden versierd met de festoenen volgens gemelde tekening, maar heeft men deze decoratie, hoewel al met Gerlach was geaccordeerd, tenslotte toch achterwege gelaten en op de pilasters alleen rozetten met een oog in het midden laten aanbrengen. Volgens alle ontwerpen zouden op de vier hoeken van de bekapping schoorstenen oprijzen, die ongetwijfeld voor een deel loos zouden zijn geweest. De oorspronkelijke bekapping is xix vervangen door de bestaande, die steilere dakschilden heeft en eindigt met smalle platten inplaats van de nokken die op de ontwerptekeningen voorkomen. Het gebouw beslaat een vierkant met zijden van 100 voet Rijnlands (31,40 m). De vleugels langs de zijden omsluiten een binnenplaats. Om deze binnenplaats zijn de cellen en andere ruimten voor de veroordeelden gerangschikt, de gangen lopen langs de buitengevels. Het midden van de voorgevel, die ongeveer op het oosten ligt, is voorzien van een monumentale zandstenen ingangspartij met een gebogen fronton in welks veld het wapen van Overijsel is uitgehouwen. Op het fronton staan drie figuren: een beeld van De Gerechtigheid geflankeerd door beelden van boetelingen. De voorgevel heeft zandstenen pilasters aan de einden, de overige gevels hebben bakstenen hoekpilasters. Hoewel de indeling van het gebouw op verschillende punten wijzigingen heeft ondergaan is zij in hoofdzaak in de oorspronkelijke toestand gebleven. Het ligt thans (1968) in de bedoeling een nieuw Huis van Bewaring elders te bouwen.
De voormalige HOOFDWACHT is een ondiep rechthoekig gebouw dat met zijn rug tegen de noordzijde van het koor van de Grote Kerk en met een van de zijkanten tegen het noorderportaal van de kerk is gebouwd. Afb. 230, 233, 234. Ga naar margenoot+ Litteratuur: Van Hattum v blz. 46; Bijdr. Gesch. Ov. x (1890) blz. 366; F.A. Hoefer in Versl. en Med. o.r.g. 1911 blz. 77-79. Ga naar margenoot+ Geschiedenis: Op 27 april 1614 besloten Schepenen en Raden dat er een wachthuis zou worden gebouwd tussen het noorderportaal van de Grote Kerk en de gerfkamer (de sacristie), welke zou worden gesloopt. Te oordelen naar het jaartal 1614 dat altoos in de fries onder de geveltop heeft gestaan is dit besluit nog hetzelfde jaar tot uitvoering gekomen. De stadsrekening over 1616, twee jaar later, bevat een post: ‘betaelt Jan Berentz kistemaccker voir het maecken van verscheiden patroenen vant wachthuis, vleishuis en ander werck...’. Het is dus zeer waarschijnlijk dat de Hoofdwacht is uitgevoerd naar het ontwerp van deze Jan Berentz. Het gebouwtje, dat nogal verzakt was en waarvan de oorspronkelijke kruiskozijnen xviii door schuifkozijnen waren vervangen, onderging in 1887 een restauratie onder leiding van P.J.H. Cuypers. Ga naar margenoot+ Het wachthuis, dat eigendom is van de Hervormde gemeente en tegenwoordig wordt verhuurd als winkel, is een stuk pronkarchitectuur, opgetrokken van baksteen met rijkelijke toepassing van Bentheimer zandsteen voor het ornamentale werk. Volgens Van Hattum bevatte het twee ruimten, namelijk één wachtruimte voor het garnizoen en één voor de burgerwacht. Het driedelige venster in de geveltop diende voor kerkespraken na afloop van de hoofdgodsdienstoefeningen. Uit foto's gemaakt vóór de restauratie blijkt dat de enige verandering die toen totstand kwam de vervanging van de 18-de-eeuwse vensterkozijnen door zandstenen kruiskozijnen is geweest. In hoever men daarbij kon beschikken over gegevens aangaande de detaillering van die stenen kruiskozijnen is ons niet bekend. Dat er twee ingangen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
zijn wordt verklaard door de indeling in twee wachtruimten. Gemelde oude foto's geven het uitwendige geheel met witte verf geschilderd weer. De verf heeft het steenhouwwerk waarschijnlijk behoed voor al te sterke verwering, zodat er niet veel zandsteen te vernieuwen zal zijn geweest.
HET STADHUIS is gelegen op de hoek van de Sassenstraat en het Grotekerksplein, en heeft zijn ingangszijde aan de Sassenstraat. Het bestaat in hoofdzaak uit drie middeleeuwse bouwlichamen, waarvan dat op de hoek het eigenlijke oude Raadhuis was, en de volgende langs de Sassenstraat vroeger de namen Meentehuis en Dirk Mostertshuis droegen. Deze drie delen hebben xix een gemeenschappelijke brede voorgevel aan de Sassenstraat gekregen nadat men het Wijnhuis, dat met zijn lange zijde aan het Grotekerksplein was gelegen en de Raadhuistoren daarachter had gesloopt. Afb. 196 197 198 199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 201 215 216. Litteratuur: P. Le Clercq in: David van Hoogstraten, Groot Algemeen Woordenboek v (1733) onderGa naar margenoot+ ‘Zwolle’; Van Hattum v blz. 42; Th.H.F. van Riemsdijk, Het Zwolsche Stadhuis, in Bijdr. Gesch. Ov. iii (1876) blz. 33; F.A. Hoefer, Wandelingen door Oud-Zwolle blz. 72; dez. in Het Huis Oud en Nieuw 1912 blz. 280; Elberts blz. 176; De Vries I blz. 121. Geschiedenis: Nadat de stad in 1445 een nieuwe school had gebouwd aan de tegenwoordige LombardstraatGa naar margenoot+ achter het tegenwoordige stadhuis moet men al spoedig het besluit hebben genomen tot het bouwen van een nieuw raadhuis, meentehuis en wijnhuis ter vervanging van de oude gebouwen die langs het Grotekerkplein waren gelegen. Men was al begonnen daartoe huizen aan te kopen in de Sassenstraat, o.a. in 1444 het huis van Johan Tiel. In 1447 nam men het sloopwerk ter hand van de gebouwen die vervangen zouden worden. In het midden van hetzelfde jaar legde men de eerste steen voor het raadhuis dat snel vorderde: in het eind van 1447 gaf men opdracht aan de ‘muurmeester’ Berend van Covelens (Koblenz) om ‘die Raetkamer te wulven ende te floeren’, waarmee ongetwijfeld is bedoeld het maken van de keldergewelven en de vloer over die gewelven. Voorts droeg men hem op het stellen van de schouw van Drachenfels-trachiet, die Herman van Colne (Keulen) had geleverd. Op 24 januari 1448 werd de Raadzaal met een mis gewijd. Hoewel men in 1447 al twintig kruiskozijnen van bentheimersteen had gekocht voor het wijnhuis, schijnt men niet vóór 1448 te zijn begonnen met het bouwen daarvan. Het strekt zich uit langs de o-zijde van het Grotekerksplein, en zijn korte gevel aan de n-zijde vormde een voortzetting van de gevel van het raadhuis. Zuidwaarts schoot het wijnhuis een eind voorbij het raadhuis tot het aansloot tegen de raadhuistoren, waaraan men ook in 1448 begon te bouwen. Met zijn zuidelijke muur sloot de toren tegen de stadsschool van 1445. Het werk aan de toren vergde nogal wat tijd, immers pas in 1452 welfde mr. Berend de bovenste torenverdieping. Voor raadhuis, wijnhuis en raadhuistoren werden grote hoeveelheden bentheimersteen geleverd, maar ook wel munstersteen (baumbergersteen uit de Baumberge bij Münster) en trachiet van de Drachenfels. Intussen was men in 1448 ook bezig met het verbouwen van het huis van Johan Tiel aan de o-zijde van het raadhuis. Dit werd bestemd voor de vergaderingen van de Gezworen Gemeente, en draagt dan ook voortaan de naam Meentehuis. Het moet bij een niet al te ingrijpende verbouwing zijn gebleven, want het huis hield zijn kenmerkende bakstenen woonhuisgevel aan de Sassenstraat, die een sterke tegenstelling vormde ten opzichte van de gemeenschappelijke natuurstenen gevel van raadhuis en wijnhuis. Nog beschikte het stadsbestuur niet over voldoende ruimte, immers in 1459 kocht men het huis aan van Dirk Mostert, dat naast het meentehuis was gelegen. Sinds de publikatie van Van Riemsdijk heeft men algemeen ondersteld dat mr. Berend van Covelens, die als ‘muurmeester’ herhaaldelijk wordt genoemd, in de volledige moderne zin van het woord de architect van Raadhuis, Wijnhuis en Raadhuistoren, en dus de ontwerper is geweest. Wij zijn daar allerminst zeker van, te meer omdat naast mr. Berend ook een zekere mr. Arent als muurmeester aan het stadhuiscomplex werkte (De Vries 1 blz. 122), waarschijnlijk dezelfde als Arndt van Kalcker (Kalkar) die in 1445 naast mr. Berend voor de nieuwe stadsschool had gewerkt: eerstgenoemde leverde daarvoor vijf beelden, de tweede kapitelen en ander steenhouwwerk (Hoefer, Wandelingen blz. 76/77.) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Er bestaan enige afbeeldingen van het stadhuis-complex in zijn 15-de-eeuwse gedaante. De volledigste afbeelding van het geheel aan de zijde van de Sassenstraat is de tekening in het Zwolse Museum die men terecht aan Cornelis Pronk heeft toegeschreven (afb. 197). Voorts is een deel van het stadhuis aan deze zijde in het verschiet te zien op de tekening van de Grote Kerk door A. Beerstraten (afb. 233), namelijk de gevel van het wijnhuis met de stadhuistoren die erbovenuit steekt. Het wijnhuis en de raadhuistoren gezien van het Grotekerksplein komen ook voor op de schilderij van Jan Grasdorp die ten stadhuize hangt (blz. 90 no. 3, afb. 221). Uit een en ander blijkt dat het wijnhuis en het raadhuis aan de Sassenstraat prijkten met één doorgaande gekanteelde voorgevel, waarboven op de tekening die aan Pronk wordt toegeschreven twee schilddaken zijn te ontwaren. Het Meentehuis en het Mostertshuis, welk laatstgenoemde door Pronk wordt afgebeeld met een walvisrib boven de gelijkstraatse vensters, hadden elk hun oude woonhuisgevel behouden. De Raadhuistoren met zijn gekanteelde weergang om het dak moet 98 voet hoog zijn geweest. De gevels van Raadhuis, Wijnhuis en Raadhuistoren waren geheel in bentheimersteen uitgevoerd. In 1658 werd de raadzaal gemoderniseerd. Er kwam een nieuwe vloer, de wandbetimmering werd verwijderd, en de muren werden gepleisterd wat ongetwijfeld wil zeggen dat een oude bepleistering werd hersteld of vernieuwd. Volgens een kleine gedenksteen naast de ingang werd in 1821 een nieuwe gevel aan de Sassenstraat opgetrokken. Wij vermoeden dat deze nieuwe gevel dezelfde breedte had als de bestaande voorgevel, en zich dus uitstrekte voor het Mostertshuis, het Meentehuis en het Raadhuis, maar niet meer voor het Wijnhuis. In 1840 onderging de toren een herstelling en werd het Wijnhuis aan de zijde van de Sassenstraat ingekort. In 1844 werd het Wijnhuis verbouwd tot een Beurs, en tezelfder tijd sloopte men het bovenstuk van de toren en bracht men het restant van de toren met de Beurs onder één gevel. In 1863 werd de voorgevel aan de Sassenstraat ‘vernieuwd’ en sloopte men de Beurs en het restant van de toren om op deze plaats een schoolgebouw op te richten. De school is in 1937 gesloopt, waarna het vrijgekomen terrein bij het Grotekerksplein is getrokken. Hierdoor is het binnenplein achter het Raadhuis en een deel van het Meentehuis aan de westzijde open komen te liggen. Ga naar margenoot+ De pleistergevel aan de Sassenstraat, waarschijnlijk de gevel die men in 1821 optrok en die men in 1863 zal hebben gemoderniseerd door bepleistering, bedekt drie middeleeuwse bouwlichamen, te weten van w naar o het eigenlijke oude Raadhuis, het Meentehuis en het Mostertshuis. De westelijke gevel is de zijmuur van het oude Raadhuis die door sloping van het Wijnhuis bloot is gekomen. De topgevel die de achterzijde van het oude Raadhuis vormt is geschonden door het afbreken van het bovendeel van de geveltop en door het uitbreken van de gotische vensterkruisen. Ondanks de bepleistering die wel uit xix zal dagtekenen kan men opmerken dat de achtergevel in baksteen is gemetseld en dat de vensterkanten, die een fijne profilering vertonen, van natuursteen zijn. Van de bakstenen nissen waarmee de geveltop was versierd is alleen het benedendeel overgebleven. Overigens is er uitwendig geen enkel opmerkelijk kenmerk van oude architectuur meer te bespeuren.
Ga naar margenoot+ De afzonderlijke kelders van Raadhuis, Meentehuis en Mostertshuis zijn bewaard gebleven. De kelder van het Raadhuis wordt door een dwarsmuur verdeeld in een ruimte onder de burgemeesterskamer aan de zijde van de Sassenstraat en een ruimte daarachter onder de voormalige Raadzaal of Schepenzaal, nu Trouwzaal. De kelder onder de burgemeesterskamer is door een gordelboog gescheiden in twee vakken, waarvan het westelijke is gedekt door een ribloos kruisgewelf en het oostelijke door een tongewelf evenwijdig aan de straat. De kelder onder de voormalige Raadzaal wordt door dwarsgerichte gordelbogen verdeeld in vier vakken, elk gedekt door een troggewelf. Onder het Meentehuis bevindt zich een hoofdkelder aan de noordzijde en een betrekkelijk ondiepe kelder daarachter. De hoofdkelder wordt overdekt door vier | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ribloze kruisgewelven, die aan de zijden rusten op muurverzwaringen. De achterkelder heeft twee ribloze kruisgewelven. In het midden van de kelder van het Mostertshuis staan vier pijlers op een rij, welke bogen in de dwarsrichting dragen. Elk van de vijf aldus gevormde vakken heeft een troggewelf. Op verschillende punten zijn aanwijzingen voorhanden dat de kelders al in de middeleeuwen verbouwingen hebben ondergaan.
De enige ruimte in het stadhuis die overigens nog een historisch karakter heeft behoudenGa naar margenoot+ is de voormalige Raadzaal, nu Trouwzaal. Deze zaal, waarvan de wanden niet volkomen evenwijdig zijn, heeft een lengte van ongeveer 12,50 m en een breedte van ongeveer 9 m. Zeven moerbalken, waarvan er twee strijkbalken zijn, dragen de kinderbalken. Afb. 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 201 215 216. De moerbalken rusten op sleutelstukken met burleske figuren die in 1447 zijn gesneden door mr. Johan uit Kampen. De lovers aan de zijden zijn gesneden door Hendrik Claessoen. De sleutelstukken, die in de rekeningen steeds ‘bassen’ worden genoemd, werden in 1448 ‘gestoffeerd’ (geschilderd). De moerbalken werden in 1451 ‘gestoffeerd’ nadat zij in dat jaar waren versierd met de nog steeds aanwezige reliëfvoorstellingen van zonnen en manen.
Tegen de westelijke wand bevindt zich de schouw die Herman van Colne in 1447Ga naar margenoot+ leverde. De plaat die op de wangen rust en de voorzijde van de boezem draagt vertoont drie maal in reliëf het Zwolse wapen. Deze plaat is een kopie van de oorspronkelijke, die gebroken is en zich in het Museum bevindt. Aan de plaat zijn twee ijzeren drielichts blakers bevestigd die Herman van Kampen in 1449 leverde.
In het Gemeente-archief van Zwolle berust een getekend onderwerp, gedateerd 1560, voor een omkleding van de gotische schoorsteenboezem met een rijke decoratie (afb. 203). In het midden zou een reliëf komen met voorstelling van het Laatste Oordeel, geflankeerd door figuren van Justitia en Prudentia, en op de top een figuur van St. Michael tussen figuren met wapens en standaards (zie artikel van Erwin Panofsky in Gazette des Beaux Arts 1959 blz. 257 over de Keulse schilder Benignus Campus, aan wie hij tekeningen toeschrijft voor figuren aan pronkschouwen). Dit ontwerp, waarvan de maker onbekend is, kwam kennelijk niet tot uitvoering. Instede daarvan werd in 1606 tegen de boezem, die zijn gotische vorm hield, een rijk omlijst schilderstuk met voorstelling van het Laatste Oordeel aangebracht (jaartal op de lijst). De naam van de schilder is niet bekend, wel weten wij dat Sweer Kistemaker de lijst heeft geleverd. Tegen de achterwand van de stookplaats staan vier kachelplaten van gegoten ijzer, midden xvi, met voorstellingen van Fortitudo, Justitia, een figuur met een kelk en een krijgsman.
Tot de oorspronkelijke uitmonstering van de zaal behoren voorts vier wandkasten waarvan de eikehouten kastdeuren elk zijn versierd met twee cirkelronde velden van uitgesneden flamboyant traceerwerk. Deze ‘compassen’ werden in 1449 gemaakt door mr. Berend. De lijsten om de kastdeuren zijn van grenehout en niet oorspronkelijk. Waarschijnlijk waren de kasten opgenomen in de oorspronkelijke wandbetimmering. Twee van deze ‘spinden’ bevinden zich in de westelijke wand aan weerszijden van de schouw, de twee andere in de wand daartegenover. Oorspronkelijk moeten er zes spinden zijn geweest, die in rood en blauw waren geschilderd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De vier deuren zijn in de zaal omvat door geschilderde houten omlijstingen die het karakter dragen van midden-xvii, en die dus wel gemaakt zullen zijn bij de modernisering van de zaal in 1658. Aan de zoldering van de zaal hangen twee eendere gotische kaarsekronen van geelkoperen gietwerk. Zij hebben elk twee rijen van acht blakers en worden allebeide bekroond door een figuur van Maria met het Kind Jezus, gekroond en omgeven door een stralenkrans staande op de maansikkel. Afb. 204. In de wand tegenover de vensters bevindt zich een ingelaten kast met rijk gesneden en verguld front, waarvan de glazen deur drie stadszwaarden laat zien. Tegen de wand onder de vensters staat een 17-de-eeuwse balie met zitbank, die vroeger in de zaal heeft gestaan. In de wand tegenover de schouw bevindt zich een klok, die volgens opschrift in 1728 is gemaakt door W. Bramer sr.
Ga naar margenoot+ Alleen boven het oorspronkelijke Raadhuis, dat de voormalige Raadzaal en daarboven het Oud-Archief van de gemeente bevat, is de middeleeuwse bekapping met twee rijen spanten bewaard gebleven.
Ga naar margenoot+ In de voormalige Raadzaal, nu Trouwzaal, hangt een serie van 6 portretten van Oranjevorsten, alle op doek en gevat in gelijksoortige gesneden en vergulde lijsten, xvii B. Het zijn portretten van Willem i, Filips-Willem, Maurits, Frederik-Hendrik, Willem ii en Willem iii. Voorts hangen in deze zaal twee portretten die een paar vormen van prins Willem v en zijn gemalin Anna in vergulde rococo lijsten. Verspreid hangen in het stadhuis de navolgende schilderstukken:
Ga naar margenoot+ Van de zilveren magistraatsbekers, die in 1672 onder de Munsterse bezetting wegens de financiële benauwenis bijna alle te gelde werden gemaakt, zijn er acht eigendom geworden van de Hervormde Gemeente die ze als avondmaalsbekers gebruikt. Van deze acht bekers worden er vier bewaard in de moderne Hervormde Jeruzalemkerk aan de Windesheimstraat en de overige in de Gereformeerde Andreaskerk aan de Geert-Grotestraat waar ook diensten vanwege de Hervormde gemeente worden gehouden. Afb. 224 225 226 227 228 229. Volgens een register van de magistraatsbekers, opgemaakt tussen 1660 en 1672, bezat | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de stad 106 bekers, die alle bekostigd waren uit tractementen van schepenen en raden die vóór afloop van hun ambtstermijn door dood of anderszins waren afgevallen (J.I. van Doorninck, Stadszilverwerk van Zwolle, in Bijdr. Gesch. Ov. 1 blz. 336). Aan het eind van de afzonderlijke beschrijvingen wordt telkens naar de nummers van dit register verwezen. Wij behandelen eerst het viertal in de Jeruzalemkerk en vervolgens die in de Andreaskerk. Met uitzondering van no. 7 zijn op geen van alle merken te zien.
Van deze acht bekers zijn de nrs. 1-4 behandeld in Frederiks iv blz. 25-27 en nr. 7 in Frederiks iii blz. 61 no. 184. Frederiks hield de nrs. 1-4 voor het werk van één meester, en achtte de kwaliteit van deze stukken zo hoog dat hij de maker tot de beste Nederlandse zilversmeden van zijn tijd rekende.
De voormalige WAAG, Luttikestraat hoek Voorstraat. De waag werd hier in 1616 gevestigd ter plaatse van het voormalige Vleeshuis, in 1743 herbouwd, en in 1880 door de gemeente verkocht om te worden ingericht tot dubbel woonhuis (Elberts blz. 31). Nu winkelhuis. Het vierkante, thans gepleisterde gebouw, voorzien van een tentdak, is nogal verminkt. Aan de zijde van de Voorstraat zware zandstenen hoekpilasters. De consoles van de kroonlijst zijn 19-de-eeuws. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het HOPMANSHUIS is een vrijstaand rechthoekig gebouw op het Rodetorenplein, nu ingericht o.a. voor het houden van tentoonstellingen. Afb. 232. Ga naar margenoot+ Geschiedenis: Het gebouw moet omtrent midden xvii zijn gesticht als een factorij of handelsetablissement. Oorspronkelijk rees de achterzijde op uit het water van de binnengracht (Thorbeckegracht). Begin xix was het bekend als (Nieuwe) Stadsherberg. Deze naam duidt een bestemming aan die het gebouw zal hebben gekregen na een vrij ingrijpende verbouwing in begin xviii. Ongetwijfeld bleef het na de verbouwing voor het grootste deel als handelsmagzijn in gebruik; inwendig wijst alles er op dat het te nauwernood als logement kan hebben gediend. De naam Hopmanshuis is eerst omtrent 1950 in zwang gekomen als herinnering aan de burgerhopman die het gebouw in de xviii bezat. In 1937 kocht de gemeente Zwolle het vervallen gebouw aan met de bedoeling het te slopen om meer handelsterrein aan het water vrij te krijgen. Groeiend inzicht dat het gebouw een historisch monument is had tot gevolg dat sloping werd voorkomen. Sinds verscheiden jaren hebben kunstenaarsverenigingen er hun atelier en worden er tentoonstellingen gehouden. Plannen tot restauratie zijn al lang in voorbereiding. Het gebouw bestaat uit twee gedeelten, een voorhelft en een achterhelft. De voorhelft op het zuiden is het oudste stuk en draagt alle kenmerken van midden xvii. De achterhelft, die oorspronkelijk als gezegd uit het water oprees, was aanvankelijk in hout uitgevoerd gelijk een tekening van A. Beerstraten (afb. 181) aantoont. Ga naar margenoot+ Het oudste deel heeft op straathoogte getoogde keldervensters. Daarboven waren de gevels van smalle verticale verdiepte vakken voorzien, die elk vier lichtopeningen bevatten, de ene boven de andere, welke lichtopeningen behoorden tot vier magazijnverdiepingen. Bij de verbouwing xviii A werden de beide eerste verdiepingen van de voorhelft met elkander verenigd tot één ruime hoofdverdieping die hoge vensters met schuiframen kreeg. In het midden van de voorgevel maakte men een ingang met een decoratieve houten omvatting. Deze wijzigingen brachten mee dat het benedendeel van de verticale verdiepte velden werd volgemetseld. In het gehandhaafde bovendeel bleven de oorspronkelijke lichtopeningen met hun dorpels en lateien van zandsteen bewaard. Tegelijkertijd werd de houten achterhelft in steen herbouwd. Ga naar margenoot+ Van de hoofdingang strekt zich een gang uit tot de scheidingsmuur tussen voor- en achterhelft. De muren van die gang zijn bijna geheel weggebroken, maar het rijke stucplafond, xviii A, is nog volledig voorhanden. Aan het eind van de gang bevindt zich een trap, die op een letterlijk gewrongen manier naar de tweede verdieping leidt. De trap heeft een sierlijk gesneden leuning en stucwerk op wanden en plafond overeenkomstig het stucwerk van de gang. Overigens bevat het inwendige, dat verschillende veranderingen heeft ondergaan, niets opmerkelijks.
HET SPOORWEGSTATION is een bijzonder gaaf en volledig staal van voorname spoorwegarchitectuur uit de eerste tien jaren volgend op het aannemen van de spoorwegwet van Van Hall in 1860. De totstandkoming van het station, dat in 1868 in gebruik werd genomen, was het sluitstuk op de voltooiing van vier spoorlijnen die in Zwolle samenkomen: de lijnen van de Centraalspoorweg ondersch. van Utrecht en van Kampen naar Zwolle, beide in 1865, de Staatsspoorweg naar Meppel in 1866 en die naar Deventer in 1867. Het gepleisterd-bakstenen stationsgebouw met zijn dominerende middenblok en zijn lagere zijvleugels vormt een verdienstelijke afsluiting van het Stationsplein tegenover de uitmonding van de Stationsstraat (afb. 231). De twee sporen die er aanvankelijk waren worden overdekt door een overkapping met een lichte ijzerconstructie, welke aan de ene zijde rust op muurpijlers tussen de bogen in de muur van het eigenlijke stations- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gebouw en aan de andere zijde op gietijzeren kolommen. Hoewel er natuurlijk verschillende wijzigingen hebben plaatsgevonden zijn het stationsgebouw en de overkapping van de twee oudste sporen en perrons vrijwel onveranderd gehandhaafd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Kerkelijke gebouwenDE GROTE OF ST. MICHAELSKERK, in de middeleeuwen de enige parochiekerk van Zwolle, is een gotische hallekerk. Zij is eigendom van de Hervormde Gemeente van Zwolle. Fig. 29 t/m 32, afb. 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242 243 244 245 246 247 248 249 250 251 252 253 254 255 256. Van Hattum iv blz. 48; M. Schoengen, De parochiekerk van St. Michiel te Zwolle en hare altaren,Ga naar margenoot+ in Arch. Aartsbisd. Utr. 1931 blz. 1; F.A. Hoefer in Het Huis Oud en Nieuw 1912 blz. 296, 309-316 en 349-352; dez. in Wandelingen door Oud-Zwolle, 1912, blz. 88-100. De tekst van een oorkonde die als datum 7 december 1040 draagt bevat een verklaring van bisschopGa naar margenoot+ Bernold dat hij de kerk van Zwolle aan het kapittel van Deventer heeft geschonken (Oork. Ov. i no. 29). Hoewel deze oorkonde in de vorm waarin zij bekend is vervalst moet zijn, kan de inhoud wel juist zijn: in ieder geval bevestigt bisschop Andries in 1129 de schenking van de Zwolse kerk aan het kapittel van Deventer door zijn voorganger Bernold (Oork. Ov. i no. 48). Volgens Van Hattum i blz. 157 en De Vries i blz. 25 trof de grote stadsbrand van 1324 ook de parochiekerk, maar het is eigenaardig dat het oudste bericht over die brand, in de Kronijk van Gerardus Coccius (begin xvi, uitgegeven door de Ver. Ov. Regt en Gesch. 1860), op blz. 19 wel zegt dat er te nauwernood negen huizen gespaard bleven, maar niet rept over de parochiekerk. Berichten over bouwbedrijvigheid zijn ons niet bekend vóór midden-xiv. Volgens De Vries i blz. 123 kreeg de kerk in 1356 een toren. De hierboven aangehaalde Kronijk van Gerardus Coccius vertelt dat bisschop Jan van Arkel de steen, die afkomstig was van de sloop van het kasteel De Voorst na de verovering in 1362, aan de Zwollenaren schonk die er gebruik van maakten om de kerktoren te voltooien (blz. 21). Van Hattum (v blz. 51) deelt mee dat in verscheiden brieven van omstreeks 1370 sprake is van het bouwen van een nieuwe kerk, en Schoengen (Arch. Aartsbisd. Utr. 1931 blz. 51) drukt een schenkingsbrief van 1375 af waarbij de schenking in een bepaalde omstandigheid ten goede zou komen ‘tot sinte Micheels behoef ter timmeringhen’. In 1404 wordt een pacht gelegateerd ‘an sante Michiels kerkcke binnen Swolle toe volleste (het totstandbrengen, het voltooien) der tymeringe’ (Van Hattum v blz. 51). In 1406 begon men met het bouwen van een nieuwe kerktoren. Dit blijkt uit een post in de stadsrekening over dat jaar voor het leggen van een geldstuk onder de dorpel van de toren (De Vries (i blz. 123), en wordt bevestigd door een inscriptie die in de toren was uitgehouwen en die Van Hattum (v blz. 53) aldus gebrekkig weergeeft: Mille quater c sex annis Julii quoque deno
Tit templi Swollis primum fundatio terris
Zonder twijfel moet men voor de eerste letter van de tweede regel een F lezen en voor ‘terris’ het woord ‘turris’. De inscriptie wil dus niet zeggen dat in 1406 de fundering van de kerk is begonnen, gelijk Van Hattum meende, maar de fundering van de toren. Intussen was men al eerder aangevangen met een verbouwing en vergroting van de kerk. Kerkmeesters hadden in 1406 daartoe een erfrente verkocht (Van Hattum v blz. 54). Belangrijke inlichtingen geeft een oorkonde van 1406, waarin de pastoor Hendrik Compostelle constateert dat Schepenen en Raad ‘die kerspelkercke voirsz. mitten ghemenen kerspel deels van nijes vertimmert hebben’ en dat men terwille van verdere vergroting al een aantal burgerhuizen heeft aangekocht en afgebroken. De pastoor van zijn kant stemt er nu in toe dat de wedem (pastorie) voor dit doel ook zal worden afgebroken (Schoengen in Arch. Aartsbisd. Utr. 1931 blz. 21). In 1443, na een bouwtijd van 37 jaar, voltooide men de toren door de haan op de spits te plaatsen (Van Hattum v blz. 64). Financieel was de zaak daarmee nog niet afgelopen, immers in 1444 verklaren Schepenen en Raad van Zwolle dat de kerkmeesters een landrente hebben verkocht om het bouwen van de toren te bekostigen (J. Don, De Archieven van de gemeente Kampen ii reg. no. 272). In 1451 verleende de kardinaal-legaat Nicolaas van Kues (Cusanus) nog een aflaat o.a. ‘pro eiusdem ecclesie structura’ (Van Hattum v blz. 59). Het werk aan de kerk moet toen al ver gevorderd zijn, immers in datzelfde jaar verkocht men steigermateriaal van de kerk (De Vries i blz. 129). In 1454 nam men nog geld op om de kerk te overwelven (Mededeelingen van de Rijksadviseurs voor de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Monumenten van Geschiedenis en Kunst, uitg. 1921, notitie bij plaat 25/33; Hoefer, Wandelingen blz. 89). In 1548 sloeg de bliksem in de toren, waardoor zowel de torenspits als de daken van de kerk verloren gingen (Van Hattum v blz. 65). Twee gewelven aan de noordzijde stortten in. De schade aan de kerk was in 1550 weer hersteld, maar het duurde tot 1560 eer men overging tot het aanbesteden van een nieuwe torenspits. Deze kwam in 1563 klaar. Andermaal trof de bliksem de toren in 1606, tengevolge waarvan de toren geheel uitbrandde. De kerk bleef deze keer gespaard. De torenspits werd in 1608 voltooid. Te derden male werd de toren in 1669 door de bliksem getroffen. In 1670 kon men hem afdekken met een lage kap die als voorlopig zal zijn bedoeld. Het muurwerk van de toren ging nu onrustbarende scheuren vertonen. In december 1682 stortte de westzijde van de toren met een deel van de noordzijde omver, vervolgens vielen meer delen ter aarde, en tenslotte blies een felle wind al het muurwerk neer dat men vergeefs had geprobeerd om te trekken (Van Hattum v blz. 67). Wat de eigenlijke kerk aangaat, vóór de Reformatie bevatte zij behalve de altaren van St. Michael in het middenkoor, van o.l. Vrouwe in het noorder- en van St. Pieter in het zuiderkoor op zijn minst nog 13 altaren (Schoengen blz. 28 vlgg.). In 1580 vond een beeldenstorm plaats, waarna de Hervormden de kerk in gebruik namen. Met uitzondering van de jaren 1672-1674, toen de kerk onder de Munsterse bezetting voor de Rooms-Katholieke eredienst was bestemd, is zij sindsdien een Hervormde kerk gebleven. In 1614 werd de sacristie, die gelegen was tegen de noordermuur van het Lieve Vrouwe Koor, gesloopt (Bijdr. Gesch. Ov. 1890 blz. 366; zie ook onder Hoofdwacht blz. 86). Het instorten van de toren in 1682 bracht ernstige schade toe aan de kerk. Het muurwerk aan de westzijde en de bekapping aldaar moesten worden vernieuwd. Dat de kerk bij die gelegenheid is ingekort, gelijk men wel heeft beweerd, is volkomen bezijden de waarheid. Ter plaatse waar de toren had gestaan trok men in 1686-'88 het massale veelhoekige blok op dat als voornaamste ruimte de monumentale consistoriekamer bevat. Foto's, gemaakt vóór de restauratie die in 1882 ter hand werd genomen, tonen aan dat de kerk uitwendig op den duur in een zeer vervallen toestand was geraakt. De bekleding met tufsteen had sterk van verwering geleden, het rijke noorderportaal had zijn spits verloren, en de oorspronkelijke vensterharnassen waren naar het schijnt, behoudens die van één dichtgemetseld venster, alle verdwenen en vervangen door ijzeren vensterramen of door gemetselde harnassen in quasi-gotische vormen. De restauratie die in de jaren 1882-'93 werd uitgevoerd door de Zwolse architect F.C. Koch stond onder toezicht van dr. P.J.H. Cuypers en L.C. Hezenmans. De uitwendige tufsteenbekleding werd nagenoeg volledig vernieuwd. Alleen de westelijke muren van de beide zijschepen, die na het instorten van de toren in baksteen waren hersteld, bleven onbekleed. De vensters kregen opnieuw stenen harnassen met gedeeltelijk nieuw ontworpen traceerwerk (zie blz. 98). Ook de vensters in de westelijke gevels van de beide zijschepen, die bij de herstellingen na 1682 smaller dan de overige vensters waren gemaakt en halfcirkelvormige bogen hadden gekregen, werden hergotiseerd overeenkomstig de andere. Het rijke noorderportaal kreeg opnieuw een spits waarop een beeld van de patroon St. Michael werd geplaatst, zulks overeenkomstig oude afbeeldingen. Ga naar margenoot+ De drie schepen van de gotische hallekerk zijn ongeveer even hoog en min of meer van gelijke wijdte. Elk van de drie schepen eindigt op het o in een driezijdig gesloten koor. Het middenkoor was gewijd aan de kerkpatroon St. Michael, het noorderkoor aan O.L. Vrouwe, het zuiderkoor aan St. Pieter. Het St. Pieterskoor is één vak korter dan de beide overige, ongetwijfeld gevolg van de beperktheid van het beschikbare terrein. De hele kerkruimte is overdekt door gemetselde ribgewelven. De toren die in 1682 is ingestort moet dezelfde breedte hebben gehad als het middenschip. Hij bestond uit een romp van drie geledingen zonder steunberen en een terugspringende vierkante kop met een vlakke voet onder de galmgaten (afb. 233). Men kan aannemen dat het in de bedoeling heeft gelegen dat die vlakke voet door een stenen balustrade van de omgang aan het gezicht onttrokken werd. Het massale bakstenen blok ter plaatse van de verdwenen toren, dat aan de westzijde half-achthoekig van plattegrond is, gaat even hoog op als de eigenlijke kerk en bevat de verhoogd gelegen achtzijdige consistoriekamer. De bedaking van de kerk bestaat uit drie evenwijdige kappen die aan de westzijde met | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dakschilden eindigen. Ook vóór de instorting van de toren in 1682 hadden de zijkappen dakschilden op het westen. Het is intussen niet ondenkbaar dat de oorspronkelijke kappen van de zijschepen, die in 1548 bij de brand van de toren moesten worden vervangen, op het westen tegen topgevels eindigden. Het consistoriekamerblok wordt gedekt door een lage spits. In het vijfde vak van noord- en zuidmuur bevinden zich vanouds hoofdingangen. Voor de noorderingang is naderhand een rijk behandeld gotisch portaalgebouw met verdieping opgetrokken, waarvan de stijlvormen wijzen op de tijd omstreeks 1500. In de portaalruimte is de wijde spitsboog van de oorspronkelijke ingang bewaard gebleven; de waterslag die onder de vensters van de kerkmuren loopt is hoekig om deze ingangsboog omhooggevoerd. Van de oorspronkelijke zuideringang is sedert de modernisering in de xviiie eeuw (zie blz. 100) niet meer overgebleven dan de sprong van de waterslag, waaruit is op te maken dat de zuideringang minder wijd is geweest dan de noordelijke. Het beeld van St. Michael dat omstreeks 1890 op de spits van het noorderportaal werd geplaatst was van lood om een houten kern. In 1931 is dit beeld, dat in staat van verval verkeerde, vervangen door een nieuw van gedreven koper. In de hoek tussen de oostgevel van dit portaal en de kerkmuur rijst een zeszijdige traptoren op die van de portaalruimte leidt naar de ruimte daarboven (wellicht de librie), en vervolgens naar de kap van het noorderzijschip. De kap van het middenschip is bereikbaar door een spiltrap in het consistoriekamerblok. Vóór de zuideringang staat een ondiep zandstenen portaal dat het jaartal 1720 draagt. Tussen het St. Michaelskoor en het St. Pieterskoor strekt zich een laag gotisch aanbouwsel uit waarvan de bestemming onzeker is. Wij zijn geneigd dit aanbouwsel te houden voor een soort hulpsacristie. Deze lage ruimte is overwelfd, maar het gewelf dagtekent eerst van de restauratie, en wij weten niet of dit gewelf een kopie is van een ouder. Op een tekening van C. Pronk in het Provinciaal Overijsselse Museum (afb. 197) staat dit aanbouwsel afgebeeld met een lage verdieping die door een gotische balustrade werd bekroond. Deze verdieping is sedert lang verdwenen. Tegen de zuidzijde van het St. Pieterskoor is nog een laag aanbouwsel voorhanden dat twee gewelfvakken omvat. Het meest oostelijke vak dient, althans sinds de restauratie, als portaal, het westelijke ziet met een venster in de kerk uit. Over de oorspronkelijke bestemming is niets bekend.
De totale lengte buitenwerks bedraagt met inbegrip van het consistoriekamerblokGa naar margenoot+ 78,07 m, de buitenwerkse breedte maximaal 35 m, alles ongerekend de steunberen. Binnenwerks is de kerk 63,50 m lang en de breedte maximaal 33 m. De wijdte van het middenschip varieert van 9,65 m aan de oostzijde tot 9.71 m op het westen. De wijdte van het noorderzijschip varieert van 10,42 m aan de oostzijde tot 10,67 m op het westen. De wijdte van het zuiderzijschip varieert van 9,74 aan de oostzijde tot 10,48 op het westen. De gewelven reiken aan de oostzijde tot ongeveer 19,40 m boven de vloer. Doordat de vloer naderhand naar het westen oplopend is gelegd zijn de gewelven daar schijnbaar lager. De noordermuur vertoont vooral ten w van het portaal een zichtbare helling buitenwaarts en staat tot 32 cm. uit het lood. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 29. Zwolle, Grote of St.-Michaëlskerk, plattegrond
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 30. Zwolle, Grote of St. Michaëlskerk, lengtedoorsnede
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Het voornaamste bouwmateriaal is baksteen. De baksteen is tengevolge van de uitwendige bekleding met tufsteen en de inwendige bepleistering vrijwel nergens zichtbaar. Wij zijn dientengevolge niet in staat een overzicht te geven van de baksteenformaten die aan de kerk voorkomen. Van de oorspronkelijke tufsteenbekleding aan de buitenzijden zijn maar enkele stukken bewaard. Het zijn voornamelijk gedeelten van de noordergevel achter de daken van de bebouwing ten w van het portaal en het stuk kerkgevel dat is te zien op de verdieping boven de portaalruimte. Aan de pijlers en aan de kolonnetten tegen wanden en pijlers is zowel trachiet als zandsteen verwerkt. Wij hebben de indruk dat de gewelfribben geheel of in hoofdzaak van zandsteen zijn. De bewerkelijke onderdelen van het noorderportaal zijn in zandsteen uitgevoerd.
Ga naar margenoot+ Vooral aan de zuidzijde is duidelijk te zien dat de vier westelijke vakken aanmerkelijk minder diep zijn dan de overige. De steunberen van de kerk zijn, voor zover uitwendig zichtbaar, volkomen eender van vorm. Op de nooit afgewerkte ruimte boven het noorderportaal, waar de oudere kerkmuur onbedekt in het zicht is gebleven met de twee steunberen die in de zijmuren van het portaalgebouw zijn opgenomen, is echter wel een verschil te zien. De terugsprong van de westelijke beer is met een afschuining in zandsteen uitgevoerd, die van de oostelijke met een afschuining in tufsteen. Van de vensterharnassen is er maar één oorspronkelijk, namelijk dat van het dichtgemetselde venster achter het noorderportaal, zichtbaar in de kerk. Het traceerwerk van dit dichtgemetselde venster heeft de vormen bepaald van de nieuwe venstertraceringen die men bij de restauratie heeft gemaakt. Afb. 248. In de steunbeer van het St. Pieterskoor, waartegen het aanbouwsel tussen dit koor en het St. Michaelskoor aansluit, bevindt zich een zandstenen lantaarn die bereikbaar is in gemeld aanbouwsel. Tussen de beide vensters van het aanbouwsel springt een andere zandstenen lantaarn naar buiten, die, gelijk zij nu is, dagtekent van de restauratie. Waarschijnlijk is deze laatstgemelde lantaarn gemaakt naar gevonden gegevens, waaromtrent wij evenwel niets weten. Gelijk hiervoor al is opgemerkt (blz. 95) is de verdieping van het kooraanbouwsel, bekend door de tekening van Pronk, verloren gegaan. De stenen balustrade die nu het aanbouwsel bekroont is dus zeker niet oorspronkelijk.
Ga naar margenoot+ Het inwendige, dat vóór de restauratie volledig gewit was, heeft bij de restauratie een heel ander aspect gekregen. De trachiet en de zandsteen aan de pijlers en kolonnetten werd in het zicht gebracht. Voorts heeft men met decoratieve bedoelingen op vrij ruime schaal banden en hoekblokken van natuursteen door kleur geïmiteerd. Ten o van de as door noorder- en zuiderportaal zijn de staande hoekblokken tot ongeveer de halve hoogte van de pijlers werkelijk van trachiet, ten w van deze as zijn ze allemaal imitaties. Voorts heeft men bij de restauratie de kapitelen van de kolonnetten met sterke kleuren en verguldsel uitgemonsterd en muralen, gordelbogen en gewelfribben getint, van schijnvoegen voorzien en in de kruinen met kleur versierd. Alle kolonnetten hebben kapitelen met plantaardig ornament, welk ornament wel enige variaties vertoont maar tenslotte de hele kerk door van een opmerkelijk gelijksoortig karakter is. In de drie koren eindigen de gewelfribben tegen sluitstenen met gehouwen plantaardig ornament, in de drie vakken tussen de portalen eindigen zij tegen sluitringen, en in de vakken ten w daarvan zijn de sluitstenen niet als zodanig gevormd. De oorspronkelijke spitsbogen van de noordelijke en zuidelijke ingang zijn begin xviii | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 31. Zwolle, Grote of St.-Michaëlskerk, dwarsdoorsnede
Fig. 32. Grote of St. Michaëlskerk, détails van pijlers en gewelven
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vervangen door destijds moderne zandstenen doorgangen. Op de rechte bovenlijst van de noordelijke ingang staat het jaartal 1719, op die van de zuidelijke 1720. In de noordelijke wand van het O.L. Vrouwekoor bevindt zich een gotische doorgang, die oorspronkelijk de verbinding is geweest met de sacristie. Deze doorgang is voorzien van een fraai bewerkte 17-de-eeuwse deur. De boogopeningen tussen de drie koren zijn tot ongeveer 2 m hoogte gevuld met gewitte muren die worden afgesloten door lijstwerken in eikehout, versierd met snijwerk van verschillende detaillering, alles xvii. In de scheidingsmuren tussen de koren bevinden zich doorgangen met zandstenen lateien, xvii, gesloten met deuren waarvan het gesneden ornament wijst op begin-xviii. Dat de portaalruimte aan de noordzijde van de kerk bestemd was om te worden overwelfd bewijzen de kolonnetten in de hoeken. Het gewelf, dat de rechthoekige omlijsting van de oorspronkelijke ingangsboog van de kerk had moeten doorsnijden, is kennelijk nooit tot uitvoering gekomen. In de oostelijke portaalwand geeft een laatgotisch poortje toegang tot de spiltrap. Het boogveld boven de latei is gevuld met in hoog reliëf het wapen van Zwolle gehouden door twee engelfiguren (afb. 246). De oorspronkelijke gotische deur met rond uitgehaalde paneelvakken is nog aanwezig. Gelijk al eerder werd opgemerkt is de verdieping boven de portaalruimte nooit afgewerkt. De zoldering dagtekent van de restauratie. Gezien het feit dat de sacristie niet ver van daar aan de noordzijde van het o.l. Vrouwekoor heeft gelegen is het mogelijk dat deze verdieping bestemd is geweest om als librie te worden ingericht. Men zou ook kunnen denken aan een kamer voor de kerkmeesters. De voornaamste reden waarom men boven het eigenlijke portaal een verdieping bouwde zal wel zijn geweest het verlangen aan deze zijde van de kerk een rijzig architectonisch pronkstuk op te richten dat de kerk en de stad tot eer strekte. Onder het orgel tegen de westelijke wand van het middenschip leidt een houten trap met gesneden ornament, in 1687 gemaakt door Gerrit Baver, naar de hooggelegen consistoriekamer. Zandstenen poortjes, die nog de vormen vertonen van midden-xvii, voeren aan weerszijden van de trap naar de benedenruimten van het westelijke blok. De portalen onmiddellijk achter de poortjes zijn overdekt met strekse bakstenen gewelven. In het noordelijke van de beide portalen gaat een gemetselde wenteltrap omhoog. De overige benedenruimten in het westelijk blok zijn sterk gemoderniseerd. De achtzijdige consistorie- of kerkeraadskamer ontleent een monumentaal karakter aan de hoge vensters met ronde bogen, de kloeke toskaanse wandzuilen in de hoeken en de ornamentatie van het plafond. Dit plafond, uitgevoerd in stuc met een verdiept middenvak van hout, is evenals de toegangstrap in 1687 gemaakt door Gerrit Baver. De benedenhelft van de overhoekse wandvakken aan weerszijden van de ingang bevat kasten, waarvan de deuren met snijwerk zijn versierd. Tegenover de ingang bevindt zich een schouw. De wandzuilen zijn geschilderd als geaderd wit marmer, overigens is de zaal in groene tinten geschilderd. Op de oostelijke wandvakken zijn namen van predikanten vermeld. Verder dragen deze vakken het opschrift: Conditum 1688 - Renovatum 1898. Volgens De Vries (ii blz. 86) is het snijwerk van de kerkeraadskamer vervaardigd door Berend Tijler. Ga naar margenoot+ Van de romaanse kerk die aan de bestaande hallekerk voorafging is niets anders bewaard dan het zandstenen boogveld met reliëfvoorstelling dat in de buitenzijde van het St. Michaelskoor is ingemetseld, en dat hieronder nader wordt behandeld (blz. 102). Voor zover nodig merken wij op dat de mening van Ozinga, volgens welke de pijlers tussen de drie kerkschepen ‘als overgebleven penanten van de door- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
geslagen oorspronkelijke (romaanse) schip- en koormuren beschouwd moeten worden’ (M.D. Ozinga, De Gotische kerkelijke bouwkunst, 1953 blz. 33/34), onhoudbaar moet worden geacht. De kerk vertoont een opmerkelijke eenheid in de detaillering van pijlers, kolonnetten, bogen en gewelfribben. Alleen op twee punten kan men een verschil vaststellen tussen de vier westelijke vakken en het oostelijke deel, namelijk het feit dat de westelijke vier vakken aanmerkelijk minder diep zijn dan de overige, en het feit dat de beide steunberen die men kan bestuderen op de verdieping boven het noorderportaal een gering onderscheid te zien geven in de wijze waarop hun versnijding is gevormd (blz. 98). Het is denkbaar dat de stijl van de venstertraceringen in de vier westelijke vakken eertijds in karakter verschilde van de stijl van de oostelijke venstertraceringen, maar dienaangaande zijn geen gegevens meer voorhanden. De vormentaal, in het bijzonder die van het plantaardig ornament aan de kolonnetkapitelen en van het vensterharnas in het dichtgemetselde venster achter het noorderportaal, draagt kenmerken die zeker in het algemeen 14-de-eeuws zijn. Wij nemen dan ook aan dat de bestaande hallekerk tot stand is gekomen in een langdurige bouwperiode, waarop alle berichten over bouwbedrijvigheid in de jaren omstreeks 1370-1452 betrekking hebben. Naar alle waarschijnlijkheid is men begonnen met de koorpartij. Toen men in 1406 de fundering voor een nieuwe toren legde werd daarmee meteen bepaald hoever de kerk zich westwaarts zou uitstrekken. Het komt ons waarschijnlijk voor dat de koorpartij toen klaar was, en dat de drie vakken die zich uitstrekken tussen noorder- en zuiderportaal zoniet voltooid dan toch in aanbouw waren. Van deze vakken tot de toren had men een lengte van ongeveer 27,60 m in te delen. Wanneer men deze lengte in drieën had verdeeld waren er vakken ontstaan van ongeveer 9,20 m diepte, dat is ongeveer een 0,50 m minder dan de diepte van de bijna vierkante oostelijke traveeën (ongeveer 9,70 m). Uitwendig was dan een veel gelijkmatiger gevelindeling verkregen dan nu het geval is. Waarom men er toe overging het schip tussen toren en portalen in vier ondiepe vakken te verdelen, waardoor vooral uitwendig de scheiding in een oostelijk en een westelijk deel werd gemarkeerd, is onzeker. Samenvattend kan men zeggen dat de hallekerk, begonnen omtrent 1370, pas na een jaar of tachtig was voltooid, en dat men steeds heeft doorgebouwd in de stijl van het begin. Zoals wij al eerder opmerkten moet het rijke noorderportaal geruime tijd na de voltooiing van de kerk zijn toegevoegd, waarschijnlijk omtrent 1500, mogelijk nog wat later. In de sluiting van het St. Michaelskoor bevindt zich een piscina van de eenvoudigste soort.Ga naar margenoot+ Van het buitengewoon weelderige sacramentshuis in het St. Michaelskoor, dat in 1468/'69 door Willem Backerweerd werd gemaakt en in 1580 is vernield, is in de kerk niets meer te bespeuren, maar men meent goede gronden te hebben om enige stukken laatgotische sierarchitectuur in het Provinciaal Overijsselse Museum te Zwolle als overblijfselen van het sacramentshuis te beschouwen (zie artikel van Catharina van der Graft in Bulletin k.n.o.b 1961 blz. 15).
Het St. Michaelskoor wordt van het middenschip gescheiden door een rijk gesnedenGa naar margenoot+ eikehouten koorhek (afb. 244). Tot het maken van dit koorhek namen Raad en Gemeente in 1594 een besluit, maar, gelijk het opschrift in het midden aangeeft, kwam het niet eerder dan 1597 klaar. Het houtwerk is uitgevoerd door Swier Kistemaker, de geelkoperen balusters zijn geleverd door Geert Sweelinck. In 1880 is het koorhek ontdaan van verflagen en hersteld (Nederl. Kunstbode 1880 blz. 260). Het koorhek omvat zeven getoogde vakken. De eindvakken en het middenvak zijn blind en bevatten teksten: het Onze Vader op het middenvak en de Tien Geboden op de eindvakken. De vier overige vakken zijn bezet met forse geelkoperen balusters en kunnen of konden worden geopend. De koorzijde is veel vlakker behandeld dan de zijde naar het middenschip met haar serie vrijstaande korintische zuilen op kloeke piedestals en het sterke reliëf van de kroonlijst. Boven de kroonlijst staan opzetstukken in de stijl van Vredeman de Vriese.
In het middenschip staat tegen een van de pijlers van de zuidelijke rij de overdadig rijkGa naar margenoot+ | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met snijwerk versierde preekstoel (afb. 237, 238, 245) die in 1617-'22 werd gemaakt door Adam Straes uit Weilburg in Nassau (De Vries ii blz. 25-27). De kuip van de preekstoel is voorzien van een rococo lezenaar en twee blakers van geelgieterswerk. Aan vier zijden wordt de preekstoel omgeven door het gesneden eiken doophek. Van dit doophek is niet meer dan de helft oorspronkelijk, d.w.z. werk uit xvii A. Het overige is bijgemaakttoen de kerk werd gerestaureerd. Op het doophek is een voorzangerslezenaar van geelkoper, xvii, bevestigd.
Ga naar margenoot+ Tegen de westelijke wand van het middenschip staat een monumentaal orgel met rugpositief, indrukwekkend van afmetingen en weelderig met snijwerk versierd. Dit orgel werd in 1718 ontworpen door Arp Schnitger uit Hamburg, die in 1719 stierf. Na zijn dood werd het verder uitgevoerd door zijn zoons Franz Caspar en Johann Georg, die het werk in 1721 voltooiden. In de jaren 1953-'56 is het gerestaureerd door D.A. Flentrop in Zaandam (H.Th. Timmerman, Roem van een barokorgel, Zwolle z.j.). Afb. 237.
Ga naar margenoot+ Tegenover de preekstoel staan twee blokken banken met sobere siervormen uit begin xviii. Daarachter zijn tegen de noordermuur twee gestoelten opgesteld met luifels. Eén van deze gestoelten vertoont een rococo ornamentering. Beide zullen wel uit xviii B dagtekenen.
Ga naar margenoot+ In de buitenzijde van de sluiting van het St. Michaelskoor is een romaans boogveld van rode zandsteen ingemetseld met een verdiept veld dat door een reliëfvoorstelling wordt gevuld (afb. 247). De breedte van de steen bedraagt 130 cm, de hoogte 66 cm. De rand om het verdiepte veld is versierd met ranken die in het midden samenkomen bij een masker. Het reliëf stelt Abraham voor als borstfiguur met opgeheven handen en voor de borst drie kleine figuren die elk van een nimbus zijn voorzien. Aan weerszijden van de kop van Abraham staat in kapitale letters ingegrift: Abra - ham. Om de reliëfvoorstelling is ingegrift: Pr(e)m(i)a f(e)rt vite locus ut domus ista venite, hetgeen men kan vertalen met: Een plaats gelijk deze kerk schenkt het loon des levens, komt! Zoals Ligtenberg heeft uiteengezet (Die romanische Steinplastik in den nördlichen Niederlanden, 1918, blz. 124) moet men bij het uitbeelden van Abraham hebben teruggegrepen op een voorstelling van God de Vader, en voor de drie ‘zielen’ op een voorstelling van de Christus tronend temidden van de apostelen. Ligtenberg stelt als terminus post quem 1200 en als terminus ante het jaar 1341 dat voorkomt op de steen met het reliëf van de jongeling Eppo, oorspronkelijk in Rinsumageest en nu in het Fries Museum in Leeuwarden. Hij wijst daarbij op de soort primitiviteit van de reliëfvoorstelling, die hij voor een decadentie-primitiviteit houdt. Volgens Bouvy (blz. 15) dagtekent het reliëf uit eind xiii. In het St. Pieterskoor bevat de zuidelijke wand een ingemetselde gedenksteen voor Lubbert Wilhel... † 1425, waarop een gehavende reliëfvoorstelling is te zien van de Kruisiging met hier en daar nog een spoor van kleur. Afb. 249. De pijler waartegen het koorhek aan de zuidzijde aansluit vertoont aan de zijde van het St. Michaelskoor overblijfselen van een laatgotische reliëfvoorstelling, waarvan de figuren onherkenbaar zijn verminkt. Boven de resten van de figuren is een gewelf aangeduid. De noorderwand van het O.L. Vrouwekoor bevat een epitaaf voor Cornelijs van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Meckeren † 1584; voorzien van twee cartouches met opschriften en daartussen een kreeft die een aardbol draagt. Afb. 250.
Verspreid liggen in de kerkvloer verscheiden oude grafzerken en stukken van grafzerken,Ga naar margenoot+ meest sterk afgesleten en zeker in het algemeen niet op hun oorspronkelijke plaats gebleven. Zie Prins blz. 290-305.
In het O.L. Vrouwekoor draagt een van de pijlers waartegen het koorhek aansluit aanGa naar margenoot+ weerszijden van de bundel kolonnetten een geschilderde voorstelling van een heilige: links een bisschop, rechts een martelaar, kenbaar door de palmtak, onder een geschilderde baldakijn. Afb. 252. Beide figuren zijn sterk beschadigd en vervaagd. Waarschijnlijk begin xv. Hoogewerff 1 blz. 299. In de sluiting van het St. Pieterskoor zijn overblijfselen aanwezig van een geschilderde voorstelling van Jezus tussen twee beulsknechten, eveneens waarsch. begin xv. Hoogewerff 1 blz. 301. Afb. 254. Op de oostelijke rechtstand van de boogopening tussen St. Michaelskoor en St. Pieterskoor zijn overblijfselen zichtbaar van een geschilderde figuur van een vrouwelijke heilige (xv?). Afb. 253. In de lage ruimte tussen de sluitingen van juistgenoemde koren dragen de wanden de schaarse resten van twee geschilderde taferelen: aan de noordzijde een min of meer gedrochtelijke figuur met spreukbanden, en boven de doorgang naar het St. Pieterskoor een Kruisdraging (omstr. 1500?). In het schip draagt de derde pijler van de zuiderrij, die waartegen de preekstoel staat, aan de westzijde een vrij schematische voorstelling van de gekruisigde Jezus met Maria en Johannes aan weerszijden, xv. Hoogewerff ii blz. 302. Afb. 251.
De gewelven zijn versierd met geschilderde rank- en bloemmotieven in het karakterGa naar margenoot+ van omstreeks 1500. Het is duidelijk te zien dat men bij de restauratie het gevonden schilderwerk heeft overgeschilderd en aangevuld. In het sluitingsvak van hetGa naar margenoot+ Vrouwekoor komt het wapen van Zwolle voor, gehouden door een kleine vrouwefiguur. Daarbij staat het jaartal 1707, dat ongetwijfeld op een herstelling betrekking heeft. Op het westelijke gewelf van het St. Michaelskoor is St. Michael met het stadswapen afgebeeld. Zie Hoogewerff 1 blz. 299. Afb. 255, 256.
In de kerk hangt een 16-lichts geelkoperen kaarsenkroon met opschrift en jaartal 1636.Ga naar margenoot+ Deze heeft tot voorbeeld gediend voor de andere kronen in de kerk die bij de restauratie zijn gemaakt. Twee oude kronen hangen ondersch. in het noorderportaal en in de kerkvoogdenkamer ten w daarvan. Tegen de pijlers van het schip hangen vijf eendere psalmborden met enig gesneden ornament, xviii. In een nis in de noorderwand van het O.L. Vrouwekoor bevindt zich een uurwerk met jaartal 1688. De toegang tot de uurwerkkast wordt gevormd door een sierlijk gesneden 17-de-eeuwse deur.
In de kerkeraadskamer hangt voor de boezem van de schouw een schilderstuk doorGa naar margenoot+ Hendrik ten Oever, voorstellende de predikanten van de Zwolse gemeente in 1691, doek, gedateerd en gesigneerd links onder. Afb. 243. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ In de kerkeraadskamer hangt voorts een kaarsenkroon van gesneden en verguld hout in de vormen van omstreeks 1700. Afb. 242.
Ga naar margenoot+ Tot het zilverwerk van de Grote Kerk behoren vier eendere kelkvormige avondmaalsbekers, alle hoog 30 cm, en alle voorzien van het gegraveerde stadswapen en het jaartal 1680. Merken: Zwolle jaarletter n, en schrijfletter k. Afb. 282
DE VOORMALIGE PASTORIE VAN DE GROTE- OF ST. MICHAELSKERK, Lombardstraat 4, is een onderdeel van het Bureau van Politie. Fig. 33, afb. 257 258 259. Ga naar margenoot+ Een brief van dr. M. Schoengen (indertijd rijksarchivaris in Overijssel) d.d. 2 mei 1923, welke brief berust in het archief van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, bevat een uitvoerig betoog dat het gebouw, toen bekend als de Bank van Lening, gebouwd is als pastorie van de St. Michaelskerk. Dat zou dan waarschijnlijk zijn gebeurd nadat de oude pastorie terwille van de vergroting van de kerk was afgebroken, waartoe de pastoor in 1406 toestemming gaf (zie blz. 93). In 1490 en in 1497 was men bezig met bouwen aan de pastorie. Begin xvii moet de stedelijke Lommerd in de pastorie zijn gevestigd (Elberts blz. 266). In 1924 kreeg het Bureau van Politie, dat tot dusver aan de noordzijde van de Lombardstraat was gevestigd, een nieuwe behuizing, bestaande uit de voormalige Bank van Lening die werd gerestaureerd en een nieuw gebouw tegen de oostzijde daarvan. Ga naar margenoot+ Het laatgotische gebouw, dat, naar wij met wijlen Schoengen willen aannemen, oorspronkelijke de pastorie van de Grote Kerk is geweest, bestaat uit drie vleugels. De drie vleugels zijn gelegen aan een binnenplaats die open is aan de westzijde. De hoofdvleugel strekt zich uit langs de zuidzijde van de Lombardstraat. De oostvleugel is even hoog als de hoofdvleugel, maar korter en smaller, de zuidvleugel is lager dan de beide andere. Een vierkante traptoren is voor de helft opgenomen in de oostelijke vleugel en springt voor de andere helft uit in de z-o hoek van de binnenplaats. Hoofd- en oostvleugel zijn wel sterk gerestaureerd maar in hoofdzaak laat-middeleeuws, de zuidelijke vleugel maakt de indruk in 1924 vrijwel geheel te zijn herbouwd. Aan de zijde van de Lombardstraat vertoont de hoofdvleugel geen oud metselwerk meer. Vóór de restauratie was deze gevel nagenoeg geheel blind. De baksteen van het oude werk is van het formaat 27 × 14 × 6. De kelder van de hoofdvleugel wordt overdekt door ribloze kruisgewelven, die in het midden van de ruimte rustenFig. 33. Zwolle, voormalige pastorie van de Grote of St. Michaelskerk, kelderplattegrond
op een rij van vier achtkante pijlers van zandsteen. De kelder van de zuidelijke vleugel heeft twee vakken ribloos kruisgewelf. De moerbalken met hun laatgotisch geprofileerde sleutelstukken en de kinderbalken die de verschillende vloeren in het gebouw dragen zijn voor een groot deel oorspronkelijk. De onbeschoten kappen van hoofd- en oostvleugel bezitten nog vrijwel volledig hun oorspronkelijke constructie van spanten, gordingen en schoren. In 1924 bleek dat de noordelijke wand van de zaal op de eerste verdieping van de hoofdvleugel voorzien was geweest van een rij van 6 spitsboognissen die naderhand waren dichtgemetseld. De twee oostelijke nissen bleken bijna geheel vernield te zijn. Bij verwijdering van de opvullingen kwamen op de velden van de nissen voorstellingen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van apostelen aan het licht, geschilderd op de pleisterlaag in grijs en zwart. Elke nis bevatte twee apostelfiguren met tekstbanderollen en daarboven, uit wolken oprijzend, een figuur van een profeet met opschriftbanderol. Deze schilderingen, die zich in een zeer slechte toestand bevonden, werden zo goed mogelijk geconserveerd door Jacob Por. In een brief van 20 juni 1929 (archief Rijksdienst voor de Monumentenzorg) schrijft Por dat de toestand steeds meer achteruitgaat en dat hij de schilderingen voor reddeloos houdt. Voor foto's, gemaakt kort na de ontdekking zie afb. 260 261 262. Litteratuur: J. Por in Oudheidk. Jaarb. 1928 blz. 249-253 en Hoogewerff 1 blz. 302 m. afb. Sinds verscheiden jaren zijn de ontoonbaar geachte schilderingen door een wandbetimmering geheel aan het oog onttrokken. Hoogewerff is van oordeel dat de schilderingen uit xv a dagtekenen.
HET KLOOSTER BETHLEHEM van de Augustijner koorheren, gesticht in 1309, is na de Hervorming opgeheven en gesloopt met uitzondering van de kloosterkerk en van een gebouwengroep ten z-o van de kerk die bekend staat als ‘het Reventer’, en waarin zich dus waarschijnlijk het refectorium heeft bevonden. De kloosterkerk, bekend onder de naam ‘Bethlehemse Kerk’, is in 1963 door de Hervormde Gemeente, die haar in eigendom bezat, overgedragen aan de burgerlijke gemeente. Zij dient tegenwoordig voor het houden van tentoonstellingen. In het Reventer is de Gemeentelijke Handelsschool gevestigd. In 1309 stichtte de Deventer kanunnik en deken Bernard van Vollenho in zijn woning te Zwolle,Ga naar margenoot+ genaamd de Hof van Vollenho, een klooster van Augustijner koorheren dat aan Maria was gewijd en als priorij werd gesteld onder de proosdij Bethlehem bij Doetinchem. In 1311 kreeg de nieuwe stichting de bisschoppelijke goedkeuring (Oork. Ov. iii nos. 543, 551, 552, 553, 558, 586; Schoengen Monast. Bat. ii blz. 221). Bij de grote stadsbrand van 1324 ging een belangrijk deel van de kloostergebouwen te gronde, maar de kapel bleef ongedeerd (Kronijk van Gerardus Coccius, uitg. Ver. Ov. Regt en Gesch. 1860 blz. 19). In 1332 werd een aflaat ingesteld ten behoeve van het door brand geteisterde klooster, en in 1333 een aflaat voor allen die het koor van de kloosterkerk en de drie altaren aldaar bezoeken of anderszins de kerkfabriek bevoordelen (Oork. Ov. iv nos. 1011 en 1027). Van Joannes Smedeken, die 1333-1367 prior was, weet Lindeborn (blz. 304) te vertellen dat onder zijn bewind de vrij kleine kapel werd vergroot. Hij zegt daarbij dat de kapel de grote toeloop van het volk op feestdagen niet kon bevattten, en dat het klooster door veel schenkingen tot welstand was gekomen. Volgens Van Hattum v blz. 179 werd het koor van de kloosterkerk tussen 1391 en 1430 door de prior Joan (de) Wael ‘merkelijk verbetert’. Dit bericht vindt bevestiging in het feit dat Rutger van Zon, die 1411-1451 de eerste rector was van het klooster van de Broeders des Gemenen Levens in Hulsbergen bij Hattum, zijn fraters niet alleen steen liet bakken voor het bouwen van de eigen kloostergebouwen, maar ook steen liet maken die hij verkocht voor het bouwen van het koor van de kerk van Bethlehem in Zwolle (H. van Rijn, Oudheden en Gestichten van het bisdom van Deventer ii blz. 482, Versl. en Med. o.r.g. 1922 blz. 134). In 1430 werd Bethlehem opgenomen als lid van de Windesheimse Congregatie. Bij het zegevieren van de Hervorming naastte de stad het klooster in 1580, en werd de kloostergemeenschap op uitsterven gesteld. De kloosterkerk werd op den duur aan de Hervormden ten gebruike gegeven. Wanneer dat precies is gebeurd is ons niet gebleken. Ingevolge besluiten van 1644-'55 werden de kloostergebouwen afgebroken behalve de kerk en de groep van het Reventer. Op de vrijgekomen terreinen, die zeer uitgestrekt waren, legde men o.a. de Nieuwe Markt aan (De Vries ii blz. 35). Het Reventer werd in 1915-'17 op zeer ingrijpende wijze gerestaureerd. De Vries vermeldt dat het aantal paters altijd klein is geweest en dat het klooster als zeer rijk gold. De kern van het samenstel van de kloostergebouwen moet zich ter plaatse van het Postkantoor hebben bevonden, maar toen dat in 1909 werd gebouwd heeft men nagelaten onderzoekingen in te stellen of zelfs maar aantekeningen te maken van observaties (De Vries ii blz. 119). De Bethlehemse Kerk is een tweeschepige gotische hallekerk, die geheel door gemetseldeGa naar margenoot+ gewelven wordt overdekt. Zij bestaat uit een hoofdkoor van twee rechthoekige | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vakken en een wat smaller driezijdig gesloten eindvak, een zuiderzijkoor van twee rechthoekige vakken, en een tweebeukig schip. De buitenwerkse lengte over de as van hoofdschip en hoofdkoor bedraagt 33 m, de grootste buitenwerkse breedte over een travée-as 13,5 m. Fig. 34, afb. 264 265 266 267 268 269.
Ga naar margenoot+ De kerk is vrijwel uitsluitend van baksteen opgetrokken. De formaten van de baksteen zijn de volgende:
Ga naar margenoot+ De hoofdingang, die met het venster daarboven wordt omlijst door een geprofileerde bakstenen spitsboog, bevindt zich in de westelijke gevel van de noorderbeuk. Een tweede voorname ingang, die geheel in bentheimer zandsteen is uitgevoerd, komt voor onder het meest westelijke venster van de zuidmuur. De zuidermuur van het nevenkoor bevat een kleine toegang die inwendig wordt omvat door een spitsboog. Midden xvii heeft men nog een ingang gemaakt in het n-o muurvak van de sluiting van het hoofdkoor, aan de buitenzijde zich vertonend als een sierlijk poortje dat met het stadswapen is versierd.
Ga naar margenoot+ De kerk heeft twee evenwijdige, met leien belegde kappen. Aan de westzijde eindigen zij tegen geveltoppen, waarvan de noordelijke als de voornaamste wordt gekenmerkt door een wijde geprofileerde spitsboognis. Boven de boog die het zijkoor scheidt van het zijschip zijn overblijfsels voorhanden van hoekkepers, die er op wijzen dat het zijkoor vroeger werd gedekt door een afzonderlijk tentdak. Op oude afbeeldingen komt een klokketorentje voor op de rug van de hoofdkap.
Ga naar margenoot+ Met uitzondering van het venster boven de westelijke hoofdingang bezitten de vensters geen van alle een andere profilering dan een schuine kant aan binnen- en buitenzijde. Het noordelijke en het zuidelijke venster van het sluitingsvak van het hoofdkoor zijn steeds blind geweest. Aan de binnenzijde vertonen deze elk twee bakstenen stijlen waaruit zich spitse bogen ontwikkelen: één hoge tussen twee lage. Waarschijnlijk hebben de drie andere vensters van dit sluitingsvak, welke naderhand zijn dichtgemetseld, vroeger overeenkomstige bakstenen harnassen bezeten. Alle oorspronkelijke harnassen van de open vensters zijn verdwenen; zij zijn in 1846 vervangen door ijzeren ramen. De scheibogen tussen hoofd- en zijkoor zijn de oorspronkelijke zuidervensters van het hoofdkoor, welke men bij toevoeging van het zijkoor benedenwaarts heeft uitgehakt. De twee noordervensters aan de overzijde zijn zeer hoog in de muur geplaatst. Van deze is het oostelijke naderhand dichtgezet. De noordermuur van het schip is altoos blind geweest.
Ga naar margenoot+ Tussen de drie vensters van de sluiting van het hoofdkoor rusten de gewelfribben op wandkolonnetten met profielkapitelen. De overige ribben van de koorsluiting ontspringen zonder opvanging uit de wanden. In het westelijke deel van het hoofdkoor worden zij gedragen door korte uitgekraagde wandkolonnetten met profielkapitelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 34. Zwolle, Bethlehemse Kerk, plattegrond en doorsneden
De drie sluitstenen van de overwelving van het hoofdkoor zijn voorzien van reliefvoorstellingen, en wel van o naar w een Christuskop, een borstbeeld van een bisschop en het Lam Gods. Aan de buitenzijde is duidelijk te zien dat de noordelijke muur van het hoofdkoor is gebouwd met gebruikmaking van een oudere muur met bijbehorende steunbeer, reikend tot ongeveer tweederde van de bestaande muurhoogte. In het westelijke van de beide vakken kan men in het oudste muurwerk een venster onderscheiden, dat met een terugliggende vulling is dichtgezet en bovendien, toen men het bestaande hooggeplaatste venster maakte, is ingekort door middel van een halfronde boog. In de overkragingsbogen aan weerszijden van het bestaande hoge venster zijn overblijfselen bewaard van een bakstenen boogfries, waarmee het oudste muurwerk werd afgesloten (afb. 265). Inwendig verraden lichte scheuren in de bepleistering van het volgende muurvak dat de oudste muur ook daar van een venster is voorzien geweest. Dit tweede | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
venster, uitwendig door een buitenbepleistering onzichtbaar, bevindt zich niet in het midden van de travée gelijk het eerstgenoemde, maar westwaarts daarvan verschoven. Zonder twijfel is het oudere metselwerk, dat in het bestaande hoofdkoor is opgenomen, overblijfsel van een koor dat aan het bestaande voorafging, en dat niet alleen lager maar ook korter is geweest. Dat het tweede van de beide oudste vensters veel dichter bij de scheiding van de vakken is geplaatst dan het eerste wijst er namelijk op dat het niet behoorde tot een rechthoekig koorvak maar tot een veelhoekige koorsluiting. De koorsluiting bevat inwendig aan de noordzijde, vlak bij de hoek met het rechte deel van het koor, een smalle en zeer hoge nis die eindigt met een segmentboog.
Ga naar margenoot+ Op het eind van de zuidermuur van het zijkoor is een vierkante trapkoker uitgebouwd die thans alleen naar de kapruimte leidt, maar oorspronkelijk ook door middel van drie later dichtgemetselde doorgangen de verdiepingen bereikbaar maakte van een verdwenen kloostervleugel die tegen de blinde sluitmuur van het zijkoor heeft gestaan. De gewelfribben van het zijkoor ontspringen òf op kraagstenen met bladornament òf op korte uitgekraagde wandkolonnetten met bladkapitelen. In de sluitwand bevinden zich twee kleine spitsboognissen, waarvan de zuidelijke, die vrij diep is, een nis voor de piscina kan zijn geweest. De andere, die niet zo diep is, schijnt ons voor die bestemming minder in aanmerking te komen.
Ga naar margenoot+ De scheibogen tussen de twee beuken van het schip rusten van w naar o op een ronde zuil en twee geprofileerde pijlers. De scheibogen zijn geprofileerd met dubbele kanthollen, de zuil en de pijlers eindigen met profielkapitelen. De noordwand is geleed door forse muurpijlers die de vormen van de pijlers tussen de beuken herhalen en op hun profielkapitelen muralen en gewelfribben dragen. De ronde zuil heeft een zandstenen voet met schuine bovenkant. De voet van de vrijstaande pijlers en van de wandpijlers is overal onherkenbaar verminkt. In de wandvakken van de noordermuur bevinden zich spitsboognissen met kanthollen overeenkomstig het profiel van de scheibogen. De derde nis van het w is naderhand dieper gemaakt. Ter plaatse van de vierde nis is aan de buitenzijde een spitse boog te zien met even terugliggend vulwerk. De boog vertoont geen spoor van profilering of van een zorgvuldige afwerking. Mogelijk komen westwaarts meer dergelijke bogen voor, maar door bemetseling van de muur en het aangebouwde Karel-V-huis was het niet mogelijk zulks na te gaan. Dat de nissen in de noordermuur dichtgemetselde scheibogen zijn van een achterwege gebleven of gesloopte lage zijbeuk, gelijk o.a. de Voorloopige Lijst (blz. 158) onderstelt, lijkt ons zeer onwaarschijnlijk. Boven de gewelven zijn op de muren overblijfselen van een bepleistering voorhanden, hetgeen er op wijst dat het schip in onoverwelfde staat in gebruik is genomen. De gewelven die men tenslotte heeft aangebracht ontspringen tegen zuid- en noordwand op korte kolonnetten, uitgestoken op kraagstenen met maskers. Deze maskers vertonen duidelijk een renaissancistisch karakter. Volgens Bouvy (blz. 180) zullen zij dagtekenen uit de tijd van omstreeks 1530-'40. Het bladornament van de kolonnetkapitelen en van de wandpijler onder de eerste scheiboog wordt gekenmerkt door eigenaardige vormen die wij niet helemaal vertrouwen; het zou o.i. denkbaar zijn dat deze kapitelen xix zijn bijgewerkt in pleister. In de kruin van het tweede vak van de hoofdbeuk eindigen de ribben tegen een wijde ring, die ongetwijfeld heeft gediend voor het doorlaten van de klok in het klokketorentje, dat op oude afbeeldingen is weergegeven en in 1848 is verbrand. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Dat het schip aan de noordzijde blind is en geen steunberen heeft is ongetwijfeld gevolg van het feit dat het aan die zijde door de behuizing der Van Ittersums (zie blz. 139) was ingesloten. De hoofdingang aan de Westzijde heeft, naar duidelijk is te zien, veranderingen ondergaan: de zandstenen doorgang met zijn latei en het dichtgemetselde boogveld daarboven doorsnijden een geprofileerde segmentboog. Wanneer die verandering heeft plaatsgegrepen blijft onzeker. Het is mogelijk dat men na de Hervorming een van elders afkomstige gotische ingang hier heeft herplaatst. In tegenstelling met de westelijke ingang moet die in het eerste vak van de zuidmuur, getoogd en gevat in een geprofileerde spitsboog, wèl oorspronkelijk zijn. Het stuk muur met steunbeer en sporen van twee vensters, dat in de noordzijde van het hoofdkoorGa naar margenoot+ is opgenomen als overblijfsel van een ouder koor, zal ongetwijfeld uit de stichtingstijd van het klooster dagtekenen. De sterke romaanse traditie welke spreekt uit de afsluitende boogfries maakt het onwaarschijnlijk dat dit fragment veel jonger kan zijn. Wij vermoeden dat de vergroting, die onder het prioraat van Joannes Smedeken (1333-1367) plaats vond omdat de kapel te klein was voor de toeloop van het volk, een westwaartse uitbreiding is geweest, waarvan niets is overgebleven bij de latere verbouwingen. Het bestaande hoofdkoor is naar onze mening ineens gebouwd, en wel tussen 1411 en 1430 met de baksteen die het klooster Hulsbergen leverde. Wat het tweebeukige schip aangaat, dit vertoont zo weinig positieve stijlkenmerken dat wij alleen maar kunnen zeggen dat het na het hoofdkoor is gebouwd, dat het aanvankelijk geen gemetselde gewelven kreeg, en dat de bestaande overwelving niet veel ouder kan zijn dan omstreeks 1535. Het zijkoor is, te oordelen naar het feit dat het aanvankelijk een afzonderlijk tentdak bezat, òf iets eerder òf wat later dan het zijschip gebouwd. In de zuidmuur van het schip en zijn steunberen zijn aan de buitenzijde drie reliëfstenenGa naar margenoot+ ingemetseld (afb. 270 271 272), te weten:
In het cartularium van het klooster Bethlehem, eigendom van de r-k. parochie van St. Michael, is een oorkonde afgeschreven van bisschop Rudolf van Diepholt d.d. 29 oct. 1449 waarin een aflaat wordt ingesteld ‘....omnibus Christifidelibus utriusque sexus vere penitentibus ac genua ante ymaginem domini nostri Jhesu Christi cum armis passionis sue atque ymaginem beate ac gloriose virginis Marie, Onse Vrouw ter Noet vulgariter dictam, in lapidibus sculptas locatas ad murum ecclesie monasterii Regularium in Bethleem Zwollis juxta sepulchrum Johannis de Kempen, devote flectentibus...’ ofwel: voor alle gelovigen van beide geslachten die met waar berouw de knieën devoot buigen voor de afbeelding van onze heer Jezus Christus met de werktuigen van zijn lijden en de afbeelding van de gelukzalige en glorieuze maagd Maria, gezegd ‘Onze Vrouw ter Nood’, gehouwen in steen die in de muur van de kerk van het Regulierenklooster Bethlehem in Zwolle zijn geplaatst (fol. 12, naar vriendelijk opgaaf van de Rijksarchivaris in Overijsel). Ongetwijfeld zijn de beide ‘ymagines’ die in de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
oorkonde worden genoemd dezelfde als die welke wij onder de nummers 3 en 2 hebben vermeld. Bouvy blz. 56. Ga naar margenoot+ In het hoofdkoor bevindt zich een orgel dat volgens een geschilderd opschrift in 1826 is geschonken door Pieter Queysen, en dat gemaakt is door de Oldenzaalse orgelbouwer G.H. Quelhorst (M. Seijbel, Orgels in Overijssel, blz. 58). Afb. 269.
Ga naar margenoot+ Voor de zilveren bekers die vroeger voor de avondmaalsdiensten in de Bethlehemse Kerk werden gebruikt zie blz. 90 onder ‘Magistraatsbekers’.
Ga naar margenoot+ Het overblijfsel van de kloostergebouwen dat nu geïsoleerd staat tussen het Bethlehemsekerkplein, de Sassenstraat en de Nieuwe Markt heeft van ouds de naam ‘Reventer’ gedragen (Teg. Staat iii blz. 520). Afb. 263. Ga naar margenoot+ Na de opheffing van het klooster heeft het Reventer verschillende bestemmingen gehad (F.A. Hoefer in Bulletin k.n.o.b. 1909 blz. 155). In 1846 werd het museum van de Overijsselsche Vereeniging tot ontwikkeling van de provinciale welvaart er gevestigd. Toen er in 1876 sprake was van een verbouwing zonden de Rijksadviseurs voor de Monumenten van Geschiedenis en Kunst een restauratieplan, dat niet werd uitgevoerd (Mededeelingen v.d. Rijksadviseurs uitg. 1921 pl. 38 en 39 en bijbehorende tekst). Toen het gebouw door de opheffing van de vereniging en haar museum in 1906 vrij kwam wilde de gemeente tot sloping overgaan, hetgeen kon worden verhinderd. In 1915-'17 werd het gebouw gerestaureerd en vergroot en verbouwd ten behoeve van de Gemeentelijke Handelsschool die er nog is gevestigd. Ga naar margenoot+ Het gebouw heeft een plattegrond in de gedaante van een letter u met ongelijke benen en met de open zijde op het o. De westelijke muur ter lengte van 26 m vormt één van de wanden van het Bethlehemsekerkplein. Tegen de beide einden van de oostmuur van de hoofdvleugel liggen de korte noordvleugel, overblijfsel van het klooster, en de langere zuidvleugel uit 1915-'17. In de hoek tussen hoofd- en noordvleugel bevindt zich een traptoren die tot het oude werk behoort.
Ga naar margenoot+ Vóór de restauratie was het muurwerk in sterke mate gehavend en verminkt. Uitwendig heeft men de muren voor het grootste deel met nieuwe baksteen beklampt. Moeten van vroegere venster- en deuropeningen zijn in de beklamping herhaald. Oud metselwerk is nog zichtbaar in de topgevel van de noordelijke dwarsvleugel en in de zuidmuur daarvan. Wat deze op het o gerichte topgevel aangaat, wij nemen aan dat de twee eerste vensterrijen vrij getrouw naar het gevonden werk zijn vernieuwd. De geveltop zal, naar wij vermoeden, in hoofdzaak nieuw zijn ontworpen. Op het restauratieontwerp van 1876 is in het bijzonder de middennis van de geveltop met de vensteropeningen die zij bevat heel anders voorgesteld dan zij tenslotte is geworden.
Ga naar margenoot+ De hoofdvleugel en de noorderdwarsvleugel zijn geheel onderkelderd. De kelder van de hoofdvleugel bestaat uit twee gedeelten. De zuidelijke kelder vertoont onregelmatigheden en is kennelijk in zijn samenstelling gewijzigd. Twee rechthoekige bakstenen pijlers, geplaatst volgens de as van de vleugel, dragen de gewelven, te weten twee vakken ribloos kruisgewelf in het midden, twee halve ribloze kruisgewelven die met hun kruinen aansluiten op de scheidingsmuur aan de noordzijde, en een dwars tongewelf over het smalle zuidelijke vak. Het langgerekte noordelijke kelderdeel wordt overspannen door ellipsvormige dwarse gordelbogen waarop troggewelven rusten. De kelder in de oude dwarsvleugel heeft twee gordelbogen in het verlengde | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van de beide uiterste gordelbogen van de hoofdvleugel en eveneens troggewelven. Dat ook hier veranderingen hebben plaatsgevonden blijkt uit de aanzet van een verdwenen ribloos kruisgewelf in de z-w hoek bij de traptoren. De traptoren heeft een stijgend tongewelf waarop de treden rusten. De balklagen van de verdiepingen dagtekenen in hoofdzaak van de restauratie. Enkele gotisch geprofileerde houten balksleutels en kinderbalken zijn oorspronkelijk. In de kappen van hoofd- en noordvleugel zijn overal de oorspronkelijke enkele spantjukken met kromme stijlen en geschoorde gordingen nog voorhanden. Op de n-w hoek staat een oorspronkelijk hoekkeperspant. In het korte stuk kap van de noordervleugel gaan de spantjukken hoger op dan in de kap van de hoofdvleugel, aanwijzing dat beide delen niet gelijktijdig zullen zijn tot stand gekomen.
HET BROERENKLOOSTER van de Dominicanen, gesticht in 1465, is gelegen tussen de Waterstraat en de straat Achter de Broeren. De kloosterkerk is na de Hervorming en de opheffing van het klooster een Hervormde kerk geworden. De kloostervleugels, aan de noordzijde van de kerk gelegen, dienen voor verreweg het grootste deel tot huisvesting van militaire diensten. Litteratuur: B.C. van Benthem e.a., De Dominicanen te Zwolle, 1926.Ga naar margenoot+ Geschiedenis: Het klooster van de Zwolse Dominicanen werd in 1465 opgericht. Het schijnt dat deGa naar margenoot+ stedelijke overheid de oprichting met kracht heeft gesteund (De Vries 1 blz. 126). In 1475 kregen de Dominicanen verlof om op stadsgrond een schutting te plaatsen en in stand te houden zolang zij met het bouwen van de kerk bezig waren (Van Hattum v blz. 207). In 1493 schonk de stad 50.000 bakstenen ten behoeve van de nieuwe Broerenkerk (F.A. Hoefer in Het Huis Oud en Nieuw 1912 blz. 359). Volgens B. de Jonghe, Desolata Batavia Dominicana, Gent 1717, blz. 188 was de kerk voorzien van een opschrift dat luidde: In 1580 werden de Dominicanen uit de stad verdreven. De kloosterkerk werd in 1610 door de Hervormden in gebruik genomen. De overige kloostergebouwen gebruikte of verhuurde de stad voor verschillende bestemmingen (Elberts blz. 99 en 101). In 1641 vond een herstelling van de kerk plaats (Elberts blz. 133, De Vries 11 blz. 38). In 1757 stelde het stadsbestuur een vleugel op de n-w hoek ter beschikking van de Joden om er een synagoge in te vestigen. Deze kloostervleugel wordt wel aangeduid als de oude librie of kloosterbibliotheek (De Vries ii blz. 127). Of deze aanduiding op goede gronden berust laten wij in het midden. Na de revolutie van 1795 richtte men de kloostervleugels aan de noordzijde van de kerk in tot kazerne en de kerk tot paardenstal (Elberts blz. 101-102). In 1809 kon de Hervormde gemeente de Broerenkerk weer in gebruik nemen, maar de kloostergebouwen bleven met uitzondering van de synagoge als kazerne dienen. In 1825 sloopte men het torentje dat op het dak van het hoofdschip van de kloosterkerk stond (Van der Aa). De kloostervleugel langs de oostzijde van de pandhof werd in 1877 door een brand geteisterd en is in 1882 herbouwd (Elberts blz. 101, 102). In 1899, toen de Joodse gemeente een nieuwe synagoge had betrokken, keerde de kloostervleugel waar de synagoge tot dusverre was gevestigd geweest aan de Gemeente Zwolle terug. De Gemeente droeg de oude synagoge in 1901 over aan het Rijk, waarna dit gebouw, dat nogal was verminkt, op vrij radicale wijze werd gerestaureerd en een militaire bestemming kreeg. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Omstreeks 1909 zijn restauratiewerken aan de Broerenkerk uitgevoerd. Voor zover de vensters niet dichtgemetseld waren en bleven werden zij voorzien van zandstenen harnassen met flamboyante traceringen. Voordien waren de vensters gevuld met ijzeren ramen uit de xixe eeuw. In een lange reeks van jaren slaagde men er in de kerk vrij te maken van de huizen en bergplaatsen die er tegenaan waren gebouwd. In 1963 zijn de laatste aanbouwsels tegen het koor opgeruimd. Omstreeks 1909 heeft men het koor door een muur afgescheiden van de overige kerkruimte. Ga naar margenoot+ De Broerenkerk is een tweeschepige laatgotische hallekerk, die in haar geheel door gemetselde gewelven is overdekt. In het verlengde van het hoofdschip strekt zich een driezijdig gesloten koor uit. Het zuiderzijschip is op het oosten vlak gesloten. Fig. 35, afb. 273 274 275 276. De zeer eenvoudig geprofileerde scheibogen rusten op een rij slanke zuilen. De grootste lengte, gemeten buitenwerks over de as van hoofdschip en koor, bedraagt 65,50 m, de grootste breedte, eveneens buitenwerks gemeten, bedraagt 19 m.
Ga naar margenoot+ De kerk is vrijwel uitsluitend van baksteen opgetrokken, formaat 27 × 13 × 6. Natuursteen, voor zover wij kunnen nagaan steeds bentheimersteen, is gebruikt voor zuilen, wandkolonnetten, gewelfribben, vensterdorpels, waterlijsten, afdekkingen van steunberen e.d.
Ga naar margenoot+ De kerk is aan alle zijden voorzien van vensters en steunberen behalve aan de noordzijde die steeds door de kloostervleugels was ingebouwd. Zij wordt gedekt door twee evenwijdige kappen, waarvan de hoofdkap op het westen eindigt tegen een geveltop en de zuiderzijkap zich tussen twee geveltoppen uitstrekt. De kapruimten zijn alleen maar bereikbaar door middel van trappen in de sterk verbouwde kloostervleugel langs de westzijde van de pandhof. Van de vensters zijn er verschillende dichtgemetseld, en wel de beide vensters aan de westzijde, het venster in de oostgevel van het zijschip en het tweede en derde venster in de zuidmuur van het koor. Alleen het dichtgezette venster in de westelijke wand van het zijschip heeft zijn oorspronkelijke laatgotische harnas van baksteen bewaard. Het traceerwerk bestaat uit elkander kruisende cirkelsegmenten die uit de stijlen ontspruiten, en die alle met dezelfde straal als de dagkant van de vensterbogen zijn getrokken. Het bakstenen harnas in het dichtgezette oostelijke venster van het zijschip is bij een restauratie-etappe nieuw gemaakt. De traceringen van de nissen in de drie geveltoppen, die overeenkomen met die van het westelijke venster van het zijschip, zijn alle oorspronkelijk. Inwendig is het harnas van één van de beide dichtgemetselde vensters in de zuidelijke wand van het koor zichtbaar; hoewel in de top geschonden komt ook dit met de juistgenoemde overeen. Met grote waarschijnlijkheid kan men dus stellen dat alle vensters oorspronkelijk van baksteen en van eendere tekening waren, en dat de flamboyante zandstenen harnassen die bij de restauratie werden aangebracht onjuist van vorm en van materiaal zijn. Het grote venster in de westelijke gevel van de hoofdbeuk is naderhand ingekort door hoger leggen van de vensterdorpel. Waarschijnlijk heeft men dat gedaan om onder het venster een ingang aan te brengen die later weer werd dichtgezet. Oorspronkelijke ingangen vindt men in het vijfde en het zevende vak van het zijschip. Dat deze ingangen niet gelijk zijn is te verklaren door het feit dat het zevende vak een latere toevoeging is. Op de toppen van de beide westelijke gevels stonden eertijds beelden, en wel een beeld van de H. Maagd Maria op die van het hoofdschip en dat van St. Dominicus op de top van het zijschip (aldus F.A. Hoefer in Het Huis Oud en Nieuw 1912 blz. 361). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 35. Zwolle, Broerenkerk met aangrenzende overblijfselen van het Broeren- of Dominicanenklooster, plattegrond en dwarsdoorsnede
Aan de voet van elk van de drie geveltoppen zijn overblijfsels aanwezig van overhoekse bakstenen pinakels. De top van de oostelijke gevel van het zijschip eindigt met de voet van zulk een pinakel. In de oostelijke gevel van het zijschip is kennelijk een steunbeer van het koor verwerkt. Dit is het gevolg van het feit dat het uiterste vak van het zijschip, gelijk inwendig duidelijk blijkt (zie hieronder), later is toegevoegd.
De kerk is inwendig geheel gewit met uitzondering van de basementen van de zuilen,Ga naar margenoot+ waarvan de bentheimersteen niet lang geleden is schoongemaakt. Door de witsellagen van de zuilschachten zijn de voegen te onderscheiden van de grote blokken natuur- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
steen, ongetwijfeld zandsteen, waaruit zij zijn opgetrokken. De kapitelen van de zuilen vertonen een eigenaardig ornament van dooreengestrengelde takken, bladwerk en enkele druivetrossen, welk ornament van zuil tot zuil verschilt. Het kapiteel van de meest oostelijke zuil maakt de indruk naderhand te zijn bijgemaakt. Dit klopt met het feit dat boven de gewelven van het zijschip overblijfselen zijn te zien van een sluitmuur van het zijschip aan het eind van het zesde vak. Het zevende vak is dus naderhand toegevoegd. De zuilen hellen zichtbaar zuidwaarts over, zonder twijfel gevolg van de zijdelingse druk van het gewelf van het hoofdschip dat wijder is en lager aangrijpt dan het gewelf over het zijschip. De aanzetten van de gewelven ontspringen tegen de wanden op uitgekraagde kolonnetten. In het koor gaan die kolonnetten op van de lijst langs de onderzijden van de vensters, elders beginnen zij veel hoger tussen de vensters en nissen. Aangezien het gewelf van het zijschip hoger is aangezet dan dat van het hoofdschip zijn aan de kant van het zijschip korte kolonnetten aanwezig boven de zuilkapitelen. De kolonnetten tegen de noorderwand van het schip rusten alle op kraagstenen met maskers; tegen de zuiderwand zijn drie kraagstenen van maskers voorzien en de overige alleen geprofileerd. Wat de kolonnetkapitelen aangaat, de vijf westelijke aan de noorderwand onderscheiden zich door hun plantaardig ornament van alle andere die alleen maar profielwerk vertonen. De blinde noordelijke wand van het schip heeft in elk vak een spitsboognis, tegenspelers van de vensters in de zuiderwand. Zij zijn behandeld als driedelige blinde vensters met traceerwerk van elkander snijdende cirkelsegmenten als hierboven omschreven voor de nissen in de geveltoppen en in één dichtgemetseld venster van het zijschip. Sommige van deze nissen in de noorderwand beginnen pas op veel groter hoogte dan de vensters van het zijschip. Ga naar margenoot+ Daargelaten de verlenging van het zijschip met één vak op het oosten moet de kerk in haar geheel het resultaat zijn van één bouwperiode. Zowel het patroon van de venster- en nistraceringen, gevormd door splitsing van de stijlen in togen van gelijke straal, als het eigenaardige ornament van de zuilkapitelen wijzen op een laatste fase van de Gotiek die na ongeveer 1500 aanvangt. Dit klopt mt ehet verdwenen opschrift aangaande het leggen van de eerste steen in 1511. De verlenging van het zijschip met één vak kan xvi b hebben plaatsgegrepen. Ga naar margenoot+ Tot de kerkinventaris behoren: Een preekstoel met achtkante kuip, die is voorzien van hoekkolommetjes en toogpanelen, waarschijnlijk xvii b, afb. 284; een orgel, volgens opschrift in 1824 geschonken door Petrus Queysen; een eenvoudig eikehouten gestoelte, xviii, tegenover de preekstoel. De vier zilveren avondmaalsbekers die vroeger tot de inventaris van de Broerenkerk werden gerekend zijn hier op blz. 90 onder ‘Magistraatsbekers’ behandeld.
Ga naar margenoot+ De kern van het Broerenklooster wordt gevormd door de overblijfselen van vier vleugels om de kloosterhof aan de noordzijde van de kerk. De westelijke vleugel van het vierkant ligt een eind terug ten opzichte van de westmuur van de kerk: hij loopt met zijn buitenmuur tegen het midden van het derde vak van de kerk. Oostwaarts reikt de ombouwing van de kloosterhof tot de koorsluiting. Het gedeelte van de noordermuur van de kerk dat zich uitstrekt voorbij de westelijke vleugel om de pandhof wordt bedekt door een kloostervleugel met verdieping die het verlengde vormt van de zuidervleugel aan de pandhof. Wij zullen deze vleugel ten w van het hoofdvier- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kant met de letter a aanduiden. Voorts is er nog een vrijstaand kloostergebouw, met b aangeduid, dat zich langs de Waterstraat uitstrekt op geringe afstand van de n - w hoek van de ombouwing van de kloosterhof. Alle kloostervleugels, ook b, bezitten of bezaten een verdieping. Afb. 277, 278.
Van de vier vleugels om de pandhof bevat de zuidelijke, die tegen de kerk is gebouwd,Ga naar margenoot+ gelijkstraats niets meer dan een arm van de kloostergang, overdekt door ribloze kruisgewelven. De vakken van het gewelf worden gescheiden door eenvoudig geprofileerde gordelbogen van halfcirkelvormig beloop, rustend op geprofileerde kraagstenen. Aan de oostzijde is deze vleugel over een korte afstand gesloopt. Van de bakstenen spitsbogen waarmee de kloostergang in deze vleugel op de pandhof uitzag is de meest westelijke nog open, de vijf andere zijn dichtgezet. Het metselwerk van de verdieping maakt de indruk voor een groot deel oorspronkelijk te zijn, maar de nu aanwezige vensters zijn dat zeker niet. De ruimten in deze zuidervleugel zijn thans in verschillende stukken verdeeld. Van de westervleugel zijn de muren tot de tweede, kennelijk later toegevoegde verdieping in hoofdzaak nog wel oorspronkelijk. Aan de pandhof zijn gelijkstraats vijf dichtgemetselde spitsbogen te onderscheiden, aansluitend op de rij bogen in de zuidervleugel. De aansluiting is evenwel onorganisch, en zij onderscheiden zich ook van die in de zuidervleugel door hun veel diepere schuine kanten. De steunberen tussen de bogen in de westervleugel zijn, althans in hun bestaande gedaante, niet oorspronkelijk. In de westelijke buitenmuur zijn overblijfselen voorhanden van twee smalle vensters met segmentboogjes. De poort in het noordelijke eind van deze buitenmuur draagt het jaartal 1821. Van de noordervleugel van het vierkant, die onherkenbaar is verbouwd en waarin een deel van een meelfabriek en een zeepfabriek zijn gevestigd geweest, is slechts hier en daar wat oorspronkelijk muurwerk te onderscheiden. Van de oorspronkelijke oostelijke vleugel is na de brand van 1877 alleen het noordelijke eind blijven staan, en dan nog in zeer verminkte toestand en uitwendig gepleisterd. Terwille van de showroom die er is ingericht heeft men er grote vensters ingebroken. Aan de kant van de Waterstraat zijn in het bovengedeelte van de afgeknotte topgevel overblijfselen aanwezig van een decoratief systeem van ondiepe nissen en kleine vensteropeningen. Tegen de noordmuur van de kerk is duidelijk de moet te ontwaren van het dak van de oostelijke vleugel.
De vleugel a is in 1928 gerestaureerd en beneden ingericht tot kerkelijke vergaderruimte,Ga naar margenoot+ bereikbaar uit de kerk. Deze vleugel is gelijkstraats overwelfd op dezelfde wijze als het stuk kloostergang in de zuidervleugel aan de kloosterhof. In de noordermuur bevinden zich twee vensters met spitsbogen, in de westelijke gevel een ingang met bovenlicht, samengevat in een spitsboog. De zware steunbeer in het midden van de noordermuur is ongetwijfeld een latere toevoeging.
Het afzonderlijke gebouw b bevond zich vóór de radicale restauratie van 1901 of kort daarna in een zeer verminkte toestand. Blijkbaar had men bij de inrichting tot synagoge de eerste balklaag weggebroken om één hoge ruimte te verkrijgen, en ter verlichting van die ruimte nieuwe spitsboogvensters gemaakt met gebruikmaking van geprofileerde bakstenen die afkomstig waren van de boogvensters van de verdieping. De westelijke geveltop was vervangen door een dakschild, en de trapkoker tegen de oostelijke gevel schijnt men vrijwel geheel te hebben gesloopt. Bij de restauratie is de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
oorspronkelijke indeling hersteld door het opnieuw aanbrengen van de gesloopte zoldering, is de westelijke geveltop herbouwd, en heeft men de traptoren aan de oostzijde op zijn oude voet nieuw opgemetseld. Het gebouw b is geheel onderkelderd. Zowel de vierkante bakstenen pijlers op eén rij in het midden van de kelder als de gepleisterde ribloze kruisgewelven dagtekenen van de restauratie, zij het ook dat de gegevens daarvoor wel zullen zijn gevonden. Beide balkzolderingen en ook de beide schouwen in gotische vormen tegen de oostelijke wand zijn voortbrengselen van de restauratie. De kapconstructie met enkele spantjukken en daarop rustende geschoorde gordingen is wel oorspronkelijk. Het gebouw b dient tegenwoordig als militair kledingmagazijn. Op welke gronden Elberts en latere schrijvers het gebouw voor de kloosterlibrie hebben gehouden ontgaat ons. Ga naar margenoot+ Het kan moeilijk anders of de zuidervleugel van de pandhof en het gebouw a zijn gelijktijdig met de kloosterkerk zoniet wat later tot stand gekomen. Het is denkbaar dat de overige kloostergebouwen een weinig ouder zijn dan de kerk, maar daaromtrent zijn geen duidelijke aanwijzingen voorhanden. DE WAALS-HERVORMDE KERK, ook wel bekend als de ST. GEERTRUIDSKAPEL, Schoutenstraat 4, is het enige overblijfsel van een convent van de Zusters des Gemenen Levens, dat oudtijds meest werd aangeduid met de naam Kadenetershuis. Fig. 36, afb. 279 280 281. Ga naar margenoot+ Het zusterhuis in de Schoutenstraat moet omstreeks 1390 zijn gesticht door Geertruid Kadeneters (Schoengen Monast. Bat. ii blz. 226). In 1501 maakte het kapittel van St. Lebuinus in Deventer het Kadenetershuis los van de rechtsmacht van de parochie Zwolle, en verleende het aan de zusters verlof een kapel te bouwen (Jacobus Trajecti alias De Voeght, Narratio de inchoatione Domus Clericorum in Zwollis, uitg. M. Schoengen, blz. 443). Omstreeks 1600 moeten de conventsgebouwen zijn afgebroken met uitzondering van de kapel. Bij de stichting van de Waalse Hervormde Gemeente van Zwolle, die in 1686 haar eerste predikant kreeg, ontving deze de St. Geertruidskapel van de stad ten gebruike (Van Hattum v blz. 244). Ga naar margenoot+ De eenbeukige kapel, gesloten met drie zijden van de regelmatige achthoek, ligt met haar voorgevel in de straatwand die men, komende uit de Sassenstraat, aan de rechterhand heeft en die ongeveer in n - o richting loopt. De kapel is dientengevolge niet georiënteerd. Zij is opgetrokken van baksteen, formaat 24 × 12 × 5,5, met gebruikmaking van bentheimersteen en wat baumbergersteen voor de vensterharnassen, gewelfribben, lijsten, versnijdingen en afdekkingen van steunberen e.d. De ruimte is geheel overwelfd, en wel met een netgewelf over het rechte gedeelte en met een stergewelf over het sluitingsvak. De kapel is voorzien van steunberen, behalve aan de rechterzijde tussen de voorgevel en de sluiting. Het ontbreken van steunberen aldaar kan worden verklaard uit de omstandigheid dat langs die zijde van ouds een smalle onoverdekte gang heeft gelopen die van de straat toegankelijk is door een laatgotisch poortje. Aan de linkerzijde van de voorgevel gaat een traptoren omhoog, achtzijdig op vierkante voet. De trap moet steeds uitsluitend hebben gediend om de kapruimte van de kapel te bereiken. Wij nemen aan dat er van de aanvang een ingang is geweest in de gevel aan de straat, en dat de oorspronkelijke ingang xix is vervangen door de bestaande met zijn houten kozijn. Overigens verwijzen wij voor de details van de merkwaardig goed bewaarde voorgevel naar afb. 279. De stijlen van het dichtgemetselde venster boven de ingang, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 36. Zwolle, Waals-Hervormde Kerk, plattegrond, doorsneden en voorgevel
die vrij sterk zijn verweerd, bestaan uit baumbergersteen, het traceerwerk in de kop dat veel gaver bleef is van bentheimersteen. Het eerste vak van de kapel heeft nooit zijvensters gehad: aan de rechterzijde bevindt zich een blind uitgevoerd venster met gevorkte middenstijl, en links wordt het wandvak bedekt door de traptoren. De drie vensters van de sluiting zijn naderhand dichtgezet. Het middenvenster, aan de buitenzijde geheel ingebouwd, is zodanig opgevuld dat het harnas in de vulling is verdwenen, maar de vormen schemeren inwendig door de gepleisterde en gewitte vulling heen. Het is een driedelig venster geweest met een traceerwerk dat gelijk is aan dat van het venster in de voorgevel. De beide vensters aan weerszijden zijn tweedelig geweest. Ook de overige vensters, die open bleven, moeten tweedelig zijn geweest. Waarschijnlijk hebben zij alle gevorkte middenstijlen gehad van baksteen als het blinde venster in het eerste vak, eer zij werden bezet met ijzeren ramen. De gewelfribben ontspringen op kraagstenen. Met uitzondering van drie kraagstenen in de koorsluiting zijn zij alle voorzien van plantaardig ornament, waarvan de vormen door de dikke lagen witsel moeilijk te herkennen zijn. Langs de wanden van de rechte vakken komen muralen voor met een kwarthol, kennelijk in baksteen uitgevoerd. Bij het plaatsen van de aanzetten van de gewelfribben heeft men stukken van de muralen | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
moeten uithakken, hetgeen er op wijst dat de gewelven niet onmiddellijk tot uitvoering zijn gekomen. De kap heeft de oorspronkelijke constructie met dubbele spantjukken en eikehouten sporen vrijwel volledig bewaard. Zij is belegd met leien in koeverdekking. Ga naar margenoot+ De kapel zal tot stand zijn gekomen nadat men in 1501 verlof had gekregen tot stichting daarvan. Ga naar margenoot+ Juist achter het koor van de kapel ligt het huis Waterstraat 15, waaronder zich een kelder bevindt met ribloze kruisgewelven, in het midden rustend op achtkante pijlers van zandsteen. Wellicht heeft deze kelder deel uitgemaakt van de conventsgebouwen.
DOOPSGEZINDE GEMEENTE. Tot het avondmaalsgerei van deze gemeente behoren: twee eendere zilveren bekers, hoog 19,5 cm, versierd met gegraveerde arabesken en afhangende ranken. Afb. 283, 285. Volgens opschriften aan de onderzijden zijn zij in 1661 geschonken aan de verenigde Vlaamse en Hoogduitse gemeenten. Enig merk dat te onderscheiden is: Zwolle; een geheel gladde en onversierde zilveren beker, hoog 19 cm, volgens opschrift aan de onderzijde in 1670 geschonken aan de Mennonieten gemeente. Merken: Zwolle, een naar rechts gaande leeuw, jaarletter c.
DE ROOMS-KATHOLIEKE PAROCHIEKERK VAN O.L. VROUWE HEMELVAART, gelegen op de Ossemarkt, is een laatgotische kerk, eigendom van de parochie van die naam met uitzondering van de toren die aan de burgerlijke gemeente behoort. Fig. 37, 38, afb. 286 287 288 289. Ga naar margenoot+ Litteratuur: [Th. de Vries], De O.L. Vrouwekerk te Zwolle, 1950; Van Hattum v blz. 132 vlgg; Elberts blz. 23-28; De Vries a.w. i blz. 128-130, 175-176 en ii blz. 182-184. Ga naar margenoot+ In 1393 maakte Gerard van Spoelde (Spoolde), burger van Zwolle, een testament waarbij hij o.a. zijn huis in de Voorstraat en acht morgen land bestemde voor het oprichten van een kapel, te wijden aan O.L. Vrouw, waarin dagelijks missen zouden worden opgedragen voor het zieleheil van zijn ouders en hemzelf, en die ter begeving zou staan aan Schepenen en Raad van Zwolle. Nadat Gerard was gestorven verkocht de stad in 1395 zijn huis en kocht zij van het kapittel van St. Lebuinus in Deventer het terrein waar de kerk nu staat. Op dit terrein verrees een kapel, die in 1399 werd gewijd. Omstreeks midden xv moet men zijn begonnen met het vervangen van de juistgenoemde kapel door de nieuwe, nog bestaande kerk, die intussen nooit de rang van parochiekerk kreeg maar onderhorig bleef aan de St. Michaëlskerk. Wanneer men met het bouwen een begin maakte is niet bekend. De Vries noemt als architect mr. Bernt van Covelens, die omtrent het midden van die eeuw stadsmuurmeester was (zie onder Stadhuis, blz. 87), zonder daarvoor positieve bewijzen aan te halen. In 1464 is er sprake van het metselen aan de toren. Dat men in 1484 zes klokken liet gieten wijst er op dat de toren toen als min of meer voltooid werd beschouwd. In 1537 werd een voorstel gedaan om de toren met een achtkante lantaarn te verhogen. Deze zou worden uitgevoerd in baksteen met speklagen van bentheimersteen, en op de hoeken van de romp zouden torentjes (pinakels) komen van 20 voet hoogte. De uitvoering werd in 1538 aangenomen door zekere Simon Pinet, die gezegd werd uit Antwerpen herkomstig te zijn. Men begon met het verwijderen van het voorlopige pannen dak waarmee de toren tot dusver was gedekt geweest en ging aan het metselen. Pinet, die een aanmerkelijk voorschot had ontvangen, maakte zich in 1539 uit de voeten. Men wist hem en het voorgeschoten geld niet te achterhalen. Daarop voerde de muurmeester Jacob van Ceulen het werk tot een eind, waarmee hij in 1540 klaar kwam. Bij gebrek aan middelen schijnt de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lantaarn niet van de ontworpen bekapping voorzien te zijn geweest. In de xviie eeuw droeg zij een vrij laag koepeldak waaruit een kort spitsje oprees. De kerk bleef, hoewel niet ongestoord, tot in 1591 bij de Katholieken in gebruik. Voor de Hervormde eredienst is zij maar zelden gebruikt; zij kreeg de meest uiteenlopende bestemmingen en moet op de duur vrij sterk in verval zijn geraakt. In 1809 werd de kerk aan de Rooms-Katholieken overgedragen, die haar in 1811 in gebruik konden nemen. Op 12 januari 1815 sloeg de bliksem in de toren, waarop deze voor een groot deel uitbrandde. Pas in 1828 werd de lantaarn gedekt met het bestaande koepelvormige dak, omgeven door een omgang met houten balustrade. In de jaren 1887-1889 heeft men de kerk uitgebreid door lage zijbeuken tegen het voordien eenbeukige schip op te trekken en een sacristie en enkele andere dienstruimten toegevoegd, alles in neo-gotische vormen. In diezelfde tijd zijn wanden en gewelven voorzien van een neogotische polychromie, en kregen de vensters zandstenen harnassen en een neogotische beglazing. In 1958-'61 zijn omvangrijke herstellingen uitgevoerd aan de toren, en wel voornamelijk aan de lantaarn en de bekapping. Vóór de vergroting van 1887-'89 was het gebouw een eenbeukige kruiskerk. DeGa naar margenoot+ eigenlijke kerk en de toren behoren kennelijk tot één en dezelfde bouwperiode, daargelaten de torenlantaarn. Zij worden gekenmerkt door zowel een opmerkelijke rijzigheid als een grote soberheid. Buitenwerks gemeten bedraagt de lengte over de as 72,07 m en de breedte over het dwarsschip 26,42 m. Het materiaal is vrijwel uitsluitend baksteen, formaat 26/28 × 13/15 × 6.
De romp van de toren bestaat uit een vlakke voet en drie geledingen die van slanke uitwendig toren nissen zijn voorzien. De hoogte van deze geledingen bedraagt van onder naar boven onderscheidenlijk 13,50, 15 en 16 m. De nissen, drie in elk gevelvlak, zijn alle tweedelig. In de middennissen van de derde geleding zijn galmgaten uitgespaard. Het zandstenen traceerwerk in de nissen is allerwege in de xixe eeuw vernieuwd. De ingang in de westzijde wordt overdekt door een segmentboog, en is gevat in een nis met spitse boog die omhoog gaat boven de deklijst van de voet. Smalle lichtspleten verraden dat de z - o hoek van de toren een trapkoker bevat. De vierkante romp wordt afgesloten door een zandstenen lijst, die eindigt tegen uitgekraagde zandstenen hoekpinakels waarvan de toppen verloren zijn gegaan. Tussen de afgeknotte pinakels bevindt zich de stenen balustrade van de omgang, die de vormen van de xviiie eeuw vertoont.
Binnen de omgang rijst de achtkante lantaarn omhoog, uitgevoerd in baksteen met speklagen en profielwerk van zandsteen. De hoeken zijn voorzien van lichte steunberen. Aan de z - o zijde bevindt zich een uitgebouwde trapkoker, de overige zijden bevatten slanke boogopeningen. Alleen de boogopeningen op het o en het n - o verkeren nog in hun oorspronkelijke toestand. De bogen zijn er halfrond en omlijst met een waterslagprofiel dat met hogels is bezet. De overige bogen zijn, ongetwijfeld na de hevige brand van 1815, in vereenvoudigde gedaante en in meest baksteen vernieuwd. De lantaarn wordt afgesloten door een zware houten kroonlijst en een eveneens houten balustrade om het koepeldak.
Met haar grote muurvakken, weinig gebroken door de betrekkelijk smalle vensters,Ga naar margenoot+ maakt de kerk een zeer gesloten indruk. Gezien het feit dat de ingang in de toren vrij smal is kan men aannemen dat er ingangen zijn geweest in de flanken van het schip. De enige siervormen zijn die van de geveltoppen van het dwarsschip: bij de aanzetten van de gevelruggen zijn overblijfselen voorhanden van overhoekse bakstenen pinakels en in | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 37. Zwolle, Kerk van O.L. Vrouwe Hemelvaart, plattegrond en lengtedoorsnede
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 38. Zwolle, Kerk van O.L. Vrouwe Hemelvaart, dwarsdoorsnede
de gevelvelden bevindt zich aan weerszijden een nis met eenvoudig bakstenen traceerwerk. Een eigenaardigheid die vermelding verdient is deze dat het muurwerk van het schip ongeveer een halve m lager blijft dan dat van dwarsschip en koor. Inwendig, boven de gewelven, reikt het metselwerk echter overal even hoog. De verklaring is dat het schip, in tegenstelling tot koor en dwarsschip, inwendig is voorzien van vrij diepe wandnissen, en gemeten tussen de velden van deze wandnissen breder is dan het koor. Boven de gewelven hebben de muren van het schip de volle zwaarte van de eigenlijke buitenwanden vermeerderd met de diepte van de nissen. Bij gelijke aanleghoogte van de kapconstructies over de hele kerk moesten dus de dakschilden van het schipverder benedenwaarts worden doorgevoerd dan de dakschilden van koor en dwarsschip. Alle vensters zijn met eenvoudige schuine kanten ingesneden. Toen men de zijbeuken toevoegde heeft men de vensters van het schip moeten inkorten. De zandstenen vensterharnassen zijn geen van alle oorspronkelijk; zij dagtekenen uit de vorige eeuw.
De portaalruimte in de toren heeft oorspronkelijk door middel van een wijde boogGa naar margenoot+ in open verbinding gestaan met het kerkschip. Naderhand is deze boog dichtgemetseld met behoud van een bescheiden doorgang onder de neogotische galerij in het westelijke einde van het schip. De portaalruimte in de toren wordt overdekt door een kruisribgewelf waarvan de ribben ontspringen op kraagstenen. Ter hoogte van de tweede geleding bevat de toren een ijzeren waterreservoir van de gemeentelijke waterleiding. De overhoekse zijden | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van de lantaarn rusten op bogen die trompen vormen. De klokken hangen tegenwoordig alle in een moderne klokkestoel binnen de lantaarn. Ga naar margenoot+ Gelijk hierboven al is opgemerkt is het schip wijder dan het koor doordat de wanden zijn uitgediept met nissen. Gemeten tussen de wandpijlers is de breedte van het schip gelijk aan die van het koor. Bij de verruiming in 1887-'89 door middel van laaggehouden zijbeuken heeft men boogopeningen tussen de wandpijlers uitgebroken. De hele kerk wordt overkluisd door gemetselde kruisribgewelven. Zowel in het koor als in het dwarsschip rusten de ribben op kraagstenen die alle van een masker zijn voorzien. Alleen in het koor komen alszodanig gevormde sluitstenen voor. De meest westelijke van deze sluitstenen vertoont een reliëfvoorstelling van God-Vader, de volgende een van Maria met het kind Jezus, en de derde is bedekt door een houten schijf met een stralende zon. De kerkvloer, de kleurige beschildering van wanden en gewelven en de veelkleurige beglazing van de vensters dagtekenen alle uit het eind van de vorige eeuw of nog wat later. De bekapping van de kerk wordt gekenmerkt door twee rijen spantjukken. Op de bovenspanten bevinden zich standvinken ter ondersteuning van de haanhouten.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van kerk, pastorie en toren behoren de navolgende voorwerpen:
Ga naar margenoot+ Een eikehouten corpus, xiv, met later bijgemaakte armen en bevestigd op een vrij nieuw kruis. Hoogte van het corpus 78 cm. Het is afkomstig van het H. Geest-gasthuis. Litteratuur: Bouvy blz. 33. Afb. 290. Een gesneden beeld van Maria met het kind Jezus, staande op de maansikkel, eind xv. Het beeld is bedekt met een moderne polychromie en staat boven de doorgang naar de toren. Litteratuur: Bouvy blz. 136. Afb. 292; Een gesneden beeld van St. Franciscus van Assisi, omstreeks 1500, voorzien van een moderne polychromie, hoog 108 cm. Volgens Bouvy (blz. 196) is het werk van de Maasschool, Afb. 293; Een gesneden groep, voorstellende de Bewening van de gestorven Christus, bedekt met een moderne polychromie, hoog 44 cm. Afb. 291;
Ga naar margenoot+ Schilderstuk voorstellende de Kruisafneming, xvii b in de trant van Pieter de Grebber, doek, ongeveer 270 × 170, Afb. 305; Schilderstuk voorstellende de H. Familie met Anna, Johannes de Doper en twee kindertjes, midden xvi. Het is één van de reeks soortgelijke taferelen die worden toegeschreven aan de Mechelse schilder Vincent Sellaert of zijn omgeving. Paneel 65 × 83, nogal beschadigd. (Catalogus Tentoonstelling v. Kerkel. Kunst 's-Hertogenbosch 1913 no. 49; W. Martin en E.W. Moes, Oude Schilderkunst in Nederland 1 (1912) no. 14; Belgisch Tijdschrift v. Oudheidk. en Kunstgesch. 1937 blz. 338), Afb. 303; Schilderstuk voorstellende Thomas a Kempis zittend en n. rechts gewend in een landschap met het Agnietenklooster op de Nemelerberg in het verschiet. Op de voorgrond een opschrift met jaartal 1654. Doek, 94 × 125, in oorspronkelijke zwarte lijst. Afb. 304; Schilderstuk voorstellende Thomas a Kempis zittend en n. rechts gewend in een landschap. Paneel, 46 × 34, zeer matig werk, mogelijk xviii.
Ga naar margenoot+ Ostensorium van gedreven zilver voor een reliek van het H. Kruis, voorzien van kruisigingsemblemen, xviii, Afb. 297; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Drie canonborden met gedreven zilveren lijsten die bloemornament vertonen, xviii, Afb. 296, 298; Een gedreven zilveren wierookscheepje, xviii; Een stel van twee gedreven zilveren borstbeelden, voorstellende de H.H. Ignatius van Loyola en Franciscus Xaverius, voorzien van ebbenhouten en met zilver beslagen voetstukken. Hoog 81 cm. Merken: Zwolle, jaarletter s en een onleesbaar teken. Afb. 294, 295; Een stel van vier gedreven zilveren kandelaars, hoog 45 cm, voorzien van een drietal geslachtswapens (drie kepers; een vrouwefiguur; een balk vergezeld van drie mispels 2, 1). Waarschijnlijk xvii b. Merken: Zwolle, jaarletter n en onleesbaar teken. Afb. 299. Een stel van vier gedreven zilveren kandelaars, hoog 39 cm, waarschijnlijk xvii b. Afb. 300; Een stel van twee gedreven zilveren kandelaars, hoog 47 cm, wellicht xviii a, met gegraveerd geslachtswapen: gelijkarmig kruis. Merk: Zwolle. Afb. 301; Zilveren missaalbeslag, waarschijnlijk midden xviii. Opschrift: joffrouw johanna van Haersolte. Afb. 302;
In 1929, toen de toren werd voorzien van een klokkespel, is in de achtkante lantaarnGa naar margenoot+ een stalen klokkestoel opgesteld waarin behalve de moderne klokken twee oude hangen, te weten: een klok van 124 cm middellijn met opschrift: Maria vocor divina loquor fugo demonia Gherardus de Wou me fecit anno domini m cccc lxxxiiii; een klok van 158 cm middellijn met opschrift: Claes Noorden et Ian Albert de Grave me fecerunt Amstelodami 1714. Op het lijf staan in reliëf twee wapens, het ene met een adelaar, het andere met het Zwolse kruis.
De moderne ROOMS-KATHOLIEKE KERK VAN ST. MICHAEL, Middenweg 32, is in 1964 in gebruik genomen ter vervanging van de neogotische St. Michaelskerk aan de Nieuwstraat die daarna is gesloopt. Tot de inventaris behoren de navolgende voorwerpen waarvan men kan aannemen dat zij afkomstig zijn van de verschillende r.-k. kerkhuizen die ten tijde van de Republiek in Zwolle hebben bestaan.
Een aantal schilderijen, waaronder:Ga naar margenoot+ Hemelvaart van Maria, wellicht Hollands werk, omstreeks 1640, doek 225 × 160. Afb. 306; Kruisiging, ongetwijfeld Vlaams werk, omstreeks 1620, doek 210 × 155. Afb. 307; Abraham Bloemaert of oude copie naar A. Bloemaert, Lazarus, omstreeks 1610 à 1620, doek 170 × 152, zwaar beschadigd. Afb. 308; Zittende figuur van de H. Maagd met het kind Jezus en links de figuur van Thomas a Kempis, doek 60 × 49. Omstreeks 1620; Afb. 310. Portret van de Zwolse pastoor Arnoldus (de) Waeyer, 1639, paneel 115 × 87. Caspar Netscher (toeschrijving), portret van een pastoor, gezeten aan een tafel waarop een kruisbeeld staat, ongetwijfeld geschilderd omstreeks 1660 kort na de terugkeer van Netscher uit Italië, doek 45 × 36. Afb. 311; Jacob de Wit, aanbidding van het kind Jezus, doek 131 × 132, getekend: J. de Wit f 1718. Afb. 309; Thomas a Kempis gezeten in een landschap met het Agnietenklooster op de Nemelerberg in het verschiet en een molen te linkerzijde, xviii, doek 36 × 45; | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Een reliekkist met gesneden ornament, vervaardigd voor het gebeente van Thomas a Kempis nadat pastoor (de) Waeyer dit in 1672 had laten opgraven. Hoog 48, breed 93 cm. Afb. 312; Een gesneden eikehouten corpus, wellicht xv, hoog 90 cm op een later gemaakt kruis. Afb. 321;
Ga naar margenoot+ Een stel van drie canonborden met zilveren lijsten in rococovormen. Afb. 319; Een reliekhouder van gedreven zilver voor een reliek van het H. Kruis, bestaande uit een barok gemodeleerde opstaande plaat die een ovale opening bevat voor het aanbrengen van de reliek. xvii. Merken: gekroonde leeuw, letter H, rond stempel met drie slingerlijnen en een onduidelijk stempel. Afb. 324; Een kelk van gedreven en verguld zilver, voorzien van drie cherubs op de nodus, hoog 27 cm, xvii met uitzondering van de cuppa die veel jonger is. De merken op de voetreep door besnoeiing niet te ontcijferen. Afb. 323; Eengodslamp van gedreven zilver, laat-xvii, hoog 30 cm. Merken: Zwolle(?), jaarletter h (1699?). Afb. 322; Stel van twee altaarkandelaars van gedreven zilver, xvii, hoog 30 cm. Merken: Zwolle, jaarletter l en gekroond monogram EA. Afb. 313; Stel van twee altaarkandelaars van gedreven zilver, xvii, hoog 42 cm. Merken: Zwolle en....? Afb. 314; Stel van vier altaarkandelaars van gedreven zilver, xvii, hoog 48 cm. Afb. 315. In cartouches op de voeten vertonen zij onderscheidenlijk de figuren van de navolgende heiligen: Marcellinus, Werenfridus en Adalbertus, Engelmundus, Radbodus en Lebuinus, Odulfus, Bonifacius en Fredericus, Willebrordus, Suitbertus en Gregorius; Stel van twee altaarkandelaars van gedreven zilver, vrij grove navolgingen van het juistgenoemde stel van vier, elk voorzien van een geslachtswapen in een cartouche op de voet, xvii, hoog 56 cm. Afb. 316; Stel van twee altaarkandelaars van gedreven zilver, xvii, hoog 43 cm. Afb. 317; Stel van vier altaarkandelaars van gedreven zilver, waarvan er twee in cartouches op de voet Mariavoorstellingen dragen en één een wapen, xvii, hoog 80 cm. Afb. 318; Een zilveren blad met rococo rand, middellijn 32,5 cm. Afb. 320.
Ga naar margenoot+ Een tinnen oliebus met gegraveerde voorstelling van de H. Marcellinus, xvii.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de SYNAGOGE in de Schoutenstraat, een gebouw van 1899, behoren: Een eikehouten arke (thorakast) met decoratief kuifstuk in rococo-vormen, staande in de ‘kleine sjoel’. Waarschijnlijk dagtekent deze arke van omstreeks 1757 toen de n - w vleugel van het Broerenklooster tot synagoge werd ingericht (zie blz. 111). Afb. 325; Stel van twee zilveren siertorens met rococo ornament, waarschijnlijk eveneens omtrent 1757. Afb. 326; Een geelkoperen kaarsekroon met twee rijen van zes armen.
VAN DE BEHUIZING VAN DE BROEDERS DES GEMENEN LEVENS en de daarbij behorende scholierenhuizen zijn overblijfselen aanwezig in het blok dat omgeven is door de Blijmarkt, de Papenstraat, de Papendwarsstraat en de Praubstraat. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Litteratuur: Jacobus Trajecti alias De Voeght, Narratio de inchoatione domus clericorum in Zwollis,Ga naar margenoot+ uitg. M. Schoengen, in Werken Hist. Genootschap te Utrecht iiie serie no. 13, Amsterdam 1908; M. Schoengen, Die Schule von Zwolle, diss. Freiburg (Zwitserland) 1898; Van Hattum blz. 192. Geschiedenis: De definitieve vestiging van de Broeders des Gemenen Levens in Zwolle dagtekent vanGa naar margenoot+ 1394, toen de pastoor van Zwolle met medewerking van het kapittel van Deventer aan de broeders een terrein verpachtte dat gelegen was ten n-w van het Begijnhof, van ouds had behoord tot de wedeme of pastorie, en zich uitstrekte van de Blijmarkt tot de Praubstraat. De broederschap vond een machtige steun bij de rijke edelman Meinold van Windesem (Windesheim), die zich in 1394 in Zwolle vestigde, zich ontfermde over een aantal scholieren van de Zwolse stadsschool, en zich zelf bij de broeders aansloot. Op het verkregen terrein liet hij voor de broederschap een groot en stevig huis bouwen, dat het Gregoriushuis werd geheten. Bij zijn dood in 1396 was het dak nog niet geheel met leien gedekt. Omstreeks 1500 gold dit St. Gregoriushuis nog als het voornaamste en grootste huis van de Zwolse fraters (zie Jacobus Trajecti blz. 26 en 219). In 1409, bij de dood van Gerard van Kalkar, eerste rector van het fraterhuis, bestond de broederschap uit 4 priesters, 4 clerici en 2 leken. In 1432 waren er 17 leden, in 1457 was het aantal gestegen tot 23, in 1482 tot 36, en in 1539 was het gedaald tot 6 (R. Post, Kerkgeschiedenis iii blz. 160). De Zwolse fraters moeten van de aanvang huisvesting hebben verleend aan jongens van de Zwolse stadsschool. Vóór 1516 waren er vier bijeengelegen scholierenhuizen, en wel: Een belangrijke bouwbedrijvigheid wordt vermeld onder het rectoraat van Albert van Kalkar, 1457-'82 (Jacobus Trajecti blz. 124, 125). Hij bouwde de kapel, die pas na zijn dood in 1498 werd gewijd (H. van Heussen, Oudheden en Gestichten v.h. Bisdom Deventer ii blz. 94), en voorts een ‘penum’ (voorraadkamer?), een ‘transitum’ (gaanderij?), een ‘secretum’ (archiefkamer?), een ziekenverblijf, een ‘hospitium’ (waarsch. gastenverblijf), en een ‘domum scolarium in proximo’ (een nieuw scholierenhuis vlakbij). Vóór hij rector werd had Albert van Kalkar het procuratorschap over het Arme-Klerkenhuis vervuld, ook nog andere jongenshuizen beheerd, en tenslotte een ‘Domum pro mediocribus in civitate’ onder zijn leiding gehad. Dit laatste moet volgens de aanduiding elders in de stad hebben gestaan. Wat de plaatsbepaling aangaat is het goed op te merken dat Albert van Kalker overging tot het herbouwen van ‘anteriorem Domum Pauperum, que est major pars aule, contigua coquine’ (het voorste Arme-Klerkenhuis, dat het grootste deel van de zaal, grenzend aan de keuken, inneemt). In deze ‘aula’ had Albert zich bij de maaltijd, die er werd gehouden ter gelegenheid van zijn verkiezing tot rector, uit bescheidenheid aan de tweede tafel gezet (Jacobus Trajecti blz. 127). Toen Rutger van Doetenghem omstreeks 1450 procurator was bereidde hij met één kok het eten voor alle 50 scholieren (als voren blz. 155). Dat de fraters allen afzonderlijke ‘camerae’ hadden wordt herhaaldelijk gezegd (als voren o.a. blz. 184, 246). In de rede die Gerardus Listrius in 1516 hield bij het aanvaarden van het rectoraat over de Zwolse stadsschool roemde hij het ‘magnificentissimum contubernium’ (het zeer indrukwekkende scholierenhuis) dat de fraters destijds in aanbouw hadden, en dat zo groot was dat er wel 200 jongens gehuisvest konden worden (Lindeborn blz. 382). Na de Hervorming werden de gebouwen van de fraters voor allerlei doeleinden gebruikt en voor het grootste deel gesloopt of verbouwd. Wat er over is van het samenstel van gebouwen die aan de Broeders des GemenenGa naar margenoot+ Levens hebben toebehoord kan in hoofdzaak als volgt worden aangeduid:
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Van deze genoemde vijf overblijfselen van het samenstel van gebouwen dienen wij de nummers 2 en 4 nader te behandelen.
Ga naar margenoot+ De muur met poort en lichtopening aan de Papenstraat heeft kennelijk steeds gediend als afsluiting van een open binnenplaats. De poort heeft een ellipsvormige boog waarvan de sluitsteen het ingehouwen jaartal 1623 vertoont, en is gevat in een spitsbogige nis. Wij vermoeden dat gemeld jaartal naderhand is aangebracht, en dat het geheel van de poort nog uit xvi A kan dagtekenen, evenals het vierkante kijkgat met zijn decoratieve traliewerk. Dit ijzerwerk is sterk door roest aangetast.
Ga naar margenoot+ Wij menen te mogen aannemen dat het kloeke laatgotische gebouw (afb. 327 328 329 330 331) waarin nu de Muziekschool is gevestigd het grote scholierenhuis is dat in 1516 werd gebouwd. Dat het oorspronkelijk deze bestemming zal hebben gehad maken wij op uit het feit dat er noch in de kelder noch op een van de drie verdiepingen sporen zijn te vinden van enige oorspronkelijke binnenmuur, wat overigens helemaal niet wil zeggen dat er geen houten scheidingswanden zijn geweest. Ga naar margenoot+ Het gebouw vormt in plattegrond een rechthoek, uitwendig gemeten ongeveer 17,60 m lang en 7 m breed (gemiddelden van de lange en de korte zijden die niet zuiver evenwijdig lopen). De lange zijde waarin zich de (niet oorspronkelijke) ingang van de muziekschool en de toegang tot de kelder bevinden is op het n-w gericht. De korte zijden worden gevormd door topgevels tussen welke zich het zadeldak uitstrekt. De korte gevel op het n-o is tot aanmerkelijke hoogte bedekt door een later aangebouwd woonhuis, de overige zijden staan vrij. Boven een gewelfde kelder omvat het gebouw drie verdiepingen. De hoogte van de eerste verdieping is tot de moerbalken 3,80 m, die van de tweede 2,60 en die van de derde 2,40. Ga naar margenoot+ Het gebouw is vrijwel geheel in baksteen opgetrokken, formaat 22/23 × 12 × 5,5. De vier pijlers op een rij die de gewelven van de kelder dragen en enkele onderdelen van de oorspronkelijke vensters zijn van bentheimer zandsteen. De ingangsgevel aan het binnenplein is xix geheel gepleisterd en van nieuwe vensters voorzien. Ga naar margenoot+ De oorspronkelijke vensters zijn alle dichtgemetseld of anderszins verminkt. Met uitzondering van enige vensters van de eerste verdieping die vierlichtsvensters zijn geweest zijn het alle smalle tweelichtsvensters. In het midden van de z-w topgevel is boven een oorspronkelijk venster van de eerste verdieping een rookkanaal uitgebouwd | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat naderhand een weinig benedenwaarts is verlengd. Dergelijke lichtelijk uitgebouwde rookkanalen komen ook voor ongeveer in het midden van de n-o topgevel en aan het eind van de z-o muur. De kelder die zich onder het hele gebouw uitstrekt is overdekt door ribloze kruisgewelvenGa naar margenoot+ zonder gordelbogen, die in het midden rusten op een rij van vier vierkante zandstenen pijlers met afgeschuimde hoeken. De kelder staat in verbinding met aangrenzende kelders. Afb. 329. De drie verdiepingen hebben zolderingen met oorspronkelijke moer- en kinderbalken. De moerbalken zijn voorzien van houten sleutelstukken met een eenvoudige laatgotische profilering en zware uitstekende spijkers. In de xixe eeuw is in het n-o einde een trappenhuis afgescheiden. Hoe de tweede en de derde verdieping en de zolderruimte oorspronkelijk bereikbaar waren is niet duidelijk. De wanden van de tweede en derde verdieping bevatten enkele lichtnissen van de geijkte soort, gedekt door kepervormig tegen elkander geplaatste bakstenen. Afb. 331. De oorspronkelijke kapconstructie met enkele spantjukken, gordingen op schoren, sparren en hanebalken is vrijwel volledig voorhanden. Afb. 330. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Gebouwen van liefdadigheidHET GASTHUIS VAN DE H. GEEST werd in 1302 gesticht en in 1308 voorzien van een kapel (Van Hattum i blz. 155, Elberts blz. 156 vlgg.). Het gasthuis lag met zijn hoofdvleugel langs de Gasthuisstraat, vroeger de Gasthuissteeg geheten. Deze hoofdvleugel vormde een winkelhaak met de kapel langs de Diezerstraat. In 1660 werd het Gasthuis veranderd in een oudeliedenhuis onder de naam Binnengasthuis. In de kapel werden toen proveniershuizen gebouwd. In 1851 werd een deel van de voormalige kapel door een brand geteisterd. In 1923 is het Binnengasthuis opgeheven en zijn de gebouwen aan particulieren verkocht. Afb. 332 333 334. Van de hoofdvleugel zijn de muren voor een groot deel nog voorhanden in de meubelwinkelGa naar margenoot+ Oude Vismarkt 31. De gevels aan de Gasthuisstraat en Oude Vismarkt vertonen een zware pleisterarchitectuur van omtrent 1860, waarschijnlijk dagtekenend van een vernieuwing na de brand van 1851. Een gotisch karakter vertoont het gedeelte van de lange westelijke gevel, dat tussen aanbouwsels zichtbaar is aan een binnenplaats (afb. 333). Hierin bevinden zich twee dichtgemetselde spitsboogvensters: één smal ééndelig venster en rechts daarvan een breder venster met gevorkte middenstijl. Verder naar rechts zijn moeten te onderscheiden van meer vensters van het brede model. Het linkerdeel van het zichtbare muurgedeelte wordt afgesloten door een reeks segmentboogjes van baksteen op vrij ver uitstekende zandstenen consoles. Het westelijke eind van de kapel is in sterk verbouwde toestand nog aanwezig in hetGa naar margenoot+ winkelhuis Diezerstraat 38/40. Aan de zijde van de Diezerstraat is daarvan niets te zien: xviii is de kapelmuur daar veranderd in een woonhuisgevel met een kroonlijst die afwisselend is voorzien van trigliefen en consoles. De westelijke topgevel van de kapel is, zij het ook gepleisterd, bewaard gebleven aan de Vismarktsteeg. In de geveltop bevinden zich drie spitsboognissen (afb. 334). Achter deze topgevel is het westelijke eind van de bekapping van de kapel nog voorhanden. Aangezien er geen spoor aanwezig is van een houten tongewelf in dit kapgedeelte heeft de kapel waarschijnlijk een gemetseld gewelf bezeten. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
VROUWENHUIS, Melkmarkt 53. Voor dit ‘hofje’ zie onder de ‘Woonhuizen’ blz. 136; | |||||||||||||||||||||||||||||||
WoonhuizenGa naar margenoot+ Achter de Broederen 3. Woonhuis met ingezwenkte topgevel, eind xvii, later van een gewijzigde pui voorzien en gepleisterd. Achter de Broederen 4-4a. Huis waarvan de ingezwenkte halsgevel is voorzien van zandstenen afdekkingen in rococo vormen.
Ga naar margenoot+ Blijmarkt 19 hoek Papenstraat. Verminkt woonhuis uit midden-xvii. Zowel aan de Blijmarkt als langs de Papenstraat bevinden zich boven de vensters ellipsvormige togen met zandstenen blokken. Afb. 340. Blijmarkt 16, nu in gebruik als Kantongerecht. Huis ter breedte van zeven venstervakken. De voorgevel is in het midden voorzien van vier Jonische pilasters die een fronton dragen (afb. 335). De wanden en het stucplafond van de vestibule vertonen de siervormen van de late Lodewijk-xvi stijl, waarschijnlijk omstreeks 1790 à 1800 (afb. 338). Tegen de achterzijde van deze vestibule gaat de trap schroefsgewijs omhoog met een betimmering en leuning in de vormen van omstreeks 1725 (afb. 337). Ook een marmeren gangfontein in de dwarsgang achter de trap is in de trant van die jaren gedecoreerd (afb. 339). Links van de vestibule strekt zich de zaal uit die verlicht wordt door drie vensters in de voor- en twee vensters in de zijgevel, en die voorzien is van een schouw tussen laatstgenoemde vensters (afb. 336). De wanden hebben een geschilderde betimmering met korintische pilasters waarvan de kapitelen verguld zijn. De wandvakken zijn gevuld met behangsels van geschilderd doek. De vijf grote vakken vertonen zeer dramatische taferelen, wellicht ontleend aan een roman. De kleinere rechthoekige vakken aan de bovenzijde stellen in grijs en wit putti voor op zwarte grond. Boven de ingang bevindt zich een medaillon met emblemen van muziek, toneel en buitenleven. De eenvoudige schoorsteenmantel is van wit marmer. Heel de uitmonstering van de zaal draagt het karakter van het allerlaatst van de xviiie eeuw. Twee kamers rechts van de ingang bezitten zeer eenvoudige in dezelfde stijl gedecoreerde stucplafonds. Naar alle waarschijnlijkheid is het huis omstreeks 1725 in de bestaande vorm gebouwd met gebruikmaking van wat ouder muurwerk, en is het tegen 1800 gemoderniseerd: immers niet alleen een groot deel van de inwendige uitmonstering maar ook de voordeur, de vensterramen, het fronton en de stoeppalen dagtekenen uit die tijd. Over de vroegere bewoners zie J. Geesink in Versl. en Med. o.r.g. 1955 blz. 162. De oudst bekende bewoner, en waarschijnlijk de bouwheer, was Antoni Swier van Haersolte (1690-1733), die in 1720 huwde met C.W. van Dedem (1701-1751). Ga naar margenoot+ Bloemendalstraat 3. Huis met voorgevel ter breedte van vier vensters, voorzien van een zandstenen voet en afgesloten door een houten kroonlijst met rococo consoles, midden-xviii. Ingang en vensterramen zijn xix a gewijzigd. Bloemendalstraat 5. Huis met voorgevel ter breedte van vier vensters, voorzien van een zandstenen voet en een houten Jonische kroonlijst. De gevel dagtekent ongetwijfeld van midden-xviii, ingang en kroonlijst zijn kennelijk xix a vervangen. Afb. 345. Bloemendalstraat 4. Huis met gevel ter breedte van drie vensters, voorzien van een zandstenen voet en een kroonlijst met afwisselend trigliefen en consoles. De deur met omlijsting en de consoles van de kroonlijst vertonen alle een vroeg rococo-ornament (afb. 342). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bloemendalstraat 14. Huis met voorgevel ter breedte van zeven vensters, afgesloten door een houten kroonlijst. In het midden een strak gevormde zandstenen ingang met dubbel bovenlicht en daarboven een wapen. Eind xvii. Afb. 341, 343. Bloemendalstraat 18 (nu stedelijk muzieklyceum). Huis met gevel ter breedte van zes vensters, voorzien van zandstenen voet en afgesloten door een kroonlijst met rococo consoles, afb. 344. Ingangsdeur en vensterramen zijn xix gewijzigd, en in diezelfde tijd zal ook het logge dakhuis zijn gemaakt.
Buitenkant. Een aantal huizen die met hun rug tegen de stadsmuur staan hebben een verdiepingGa naar margenoot+ die op uitstekende balken is overgebouwd (afb. 346, 347). Het zijn de huizen genummerd 22, 23, 24, 28, 29a, 30, 30a en 35. In het algemeen zullen zij dagtekenen uit xviii b. Er zijn plannen in voorbereiding om deze huizen, die een zeer merkwaardig geheel vormen, te restaureren.
Diezerpoortenplas 36. Huis met trapgevel aan de voorzijde, midden - xvii. Alleen deGa naar margenoot+ bovenhelft van de gevel is oorspronkelijk.
Diezerstraat 1. Huis met ingezwenkte topgevel, eindigend met een kuifstuk van zandsteen.Ga naar margenoot+ In het boogveld van het bovenvenster het jaartal 1743. De pui is veranderd. Afb. 348. Diezerstraat 3. Huis met een halsgevel die onder zijn kuifstuk het jaartal 1737 draagt. Vóór 1938 bevond alleen het bovenstuk van de voorgevel zich nog in de 18-de-eeuwse toestand. Een vrij omvangrijke verbouwing van het benedengedeelte in dat jaar zou gepaard gaan met een restauratie van de bovenhelft. Bij de uitvoering is de bovenhelft geheel gesloopt en vervolgens herbouwd in nieuwe baksteen maar met gebruikmaking van het oorspronkelijke zandsteenwerk. Bij een beschouwing van de gevel dient men te weten dat hij oorspronkelijk een heel hoge winkelpui moet hebben gehad, en van de pui tot de kap niet drie verdiepingen gelijk nu, maar twee verdiepingen telde. Afb. 348. Diezerstraat 5. Huis met een halsgevel die in het fronton het jaartal 1762 draagt. Afb. 348. Diezerstraat 13. Huis met ingezwenkte topgevel, die is voorzien van een zandstenen afdekking in rococo-vormen. Afb. 349. Diezerstraat 21. Huis met ingezwenkte topgevel, voorzien van een zandstenen afdekking in rococo-vormen die verwantschap tonen met die van Diezerstraat 13. Afb. 350. Diezerstraat 31. Huis met voorgevel in de trant van de beide juistgenoemde. Afb. 351. Diezerstraat 39. Huis waarvan de voorgevel met zijn rechte kroonlijst van ongeveer 1800 zal dagtekenen (afb. 352). Toen dit woonhuis in 1951 tot winkelhuis werd verbouwd bleek het niet mogelijk een benedenkamer te handhaven die bijzonder rijk was uitgemonsterd in de stijl van ongeveer 1790 (afb. 353, 354). De betimmering, de schoorsteenmantel, de gestucte schoorsteenboezem, het stucplafond en de geschilderde behangsels zijn toen met zorg gedemonteerd en opgeslagen, en in '53 overgebracht naar het Provinciaal Overijsselse Museum waar zij worden bewaard in afwachting van de mogelijkheid ze op te stellen. Diezerstraat 41. Huis waarvan de ingezwenkte topgevel eindigt met een fronton dat bekroond wordt door een vierkante vaas, omstreeks 1800. Naderhand is de pui veranderd en het metselwerk gepleisterd. Diezerstraat 43. Huis met halsgevel, in de kop gedateerd 1667. De pui is veranderd. Afb. 355. Diezerstraat 51. Huis met zeer eenvoudige ingezwenkte topgevel, gedateerd 1795. De pui is later gewijzigd en het metselwerk gepleisterd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Diezerstraat 61. Huis met ingezwenkte topgevel, voorzien van afdekkingen in zandsteen die rococo-vormen vertonenen. De pui is later gewijzigd. Afb. 356. Diezerstraat 81 en 83. Twee huizen die men heeft samengetrokken om één winkelhuis te vormen (afb. 357). De linkerhelft, no. 81, heeft een trapgevel met geblokte venstertogen, xvii b. De rechterhelft heeft een voorgevel met rechte kroonlijst ter breedte van drie vensters. Op het midden van de kroonlijst rijst een zeer barokke kuif op, omstreeks 1730. Diezerstraat 89. Huis met voorgevel ter breedte van drie vensters, afgedekt door een kroonlijst met rococo consoles. De pui is later veranderd. Diezerstraat 101, hoek Korte Smeden. Huis met zeer strakke ingezwenkte topgevel, gedateerd 1792. Diezerstraat 109. Huis met halsgevel, begin xviii. Het middenstuk van de top heeft zijn fronton verloren, de pui is veranderd. Afb. 358. Diezerstraat 111. Huis met eenvoudige ingezwenkte topgevel, waarin een gevelsteen in de vormen van ongeveer 1600 het jaartal 1726 draagt. Afb. 358. Diezerstraat 2 hoek Oude Vismarkt. Laatgotisch huis, waarschijnlijk xvi, dat later nogal sterk is gewijzigd en in 1968 is gerestaureerd. De topgevel aan de Diezerstraat is kennelijk xvii c gemoderniseerd, en in de vorige eeuw is hij gepleisterd en van schuiframen en een nieuwe pui voorzien. De zijgevel aan de Oude Vismarkt en de achtergevel bezitten nog gotische waterlijsten en een aantal oorspronkelijke smalle vensters. Afb. 359 Diezerstraat 14. Huis waarvan de voorgevel volledig is bewaard in de vorm waarin hij omstreeks 1800 is gebouwd. Boven de hoge winkelpui bevinden zich drie rijen van elk drie vensters. De gevel wordt afgesloten door een kroonlijst met strakgevormde consoles Afb. 360. Diezerstraat 18. Huis met halsgevel, waarvan de top geheel in zandsteen is uitgevoerd. In de top vlakgekapte alliantiewapens. De pui is veranderd. Afb. 361 rechts. Diezerstraat 38/40. Zie onder H. Geest-Gasthuis, blz. 127. Diezerstraat 50/52. Twee huizen die tot één winkelhuis zijn verbouwd. Het linkse deel, no. 52, heeft een ingezwenkte topgevel met zandstenen afdekking en het jaartal 1698 op de fries van het topfronton. Afb. 362. Diezerstraat 54. Huis met halsgevel ter breedte van twee vensters, eind xvii. In de kop een vlakgekapt wapenschild. De pui is veranderd en het metselwerk gepleisterd. Afb. 362. Diezerstraat 58, ‘De Witte Leeuw’. Aanzienlijk huis met een voorgevel ter breedte van vijf vensters, volgens opschrift gebouwd in 1666 (afb. 363, 364). De voorgevel eindigt met een smalle kroonlijst. In het midden boven de kroonlijst bevindt zich een dakhuis met zandstenen vleugelstukken, in welker ornamentatie aan weerszijden een vat is uitgebeeld. De pui is in neo-renaissancevormen verbouwd, daarboven hebben de vensters van de beide verdiepingen hun oorspronkelijke zandstenen kozijnen behouden. Een cartouche onder het middenvenster van de eerste verdieping vertoont in hoog relief een leeuw. Onder de overige vensters komen afwisselend festoenen en cartouches voor. Ongetwijfeld is hier een bierbrouwerij gevestigd geweest. Diezerstraat 88. Sterk verbouwd gotisch huis dat aan de achterzijde een gepleisterde trapgevel met ezelsruggen heeft. Afb. 365. Diezerstraat 126. Hoekhuis met ingezwenkte topgevel, waarvan de zandstenen afdekking rococo-vormen vertoont en dat in de kuif het jaartal 1764 draagt. Afb. 366.
Ga naar margenoot+ Eiland 38. Huis met ingezwenkte topgevel, voorzien van een afdekking in zandsteen, waarschijnlijk eind xvii. De gevel is naderhand gepleisterd. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Grote Markt 7 hoek Roggenstraat. Hoog hoekhuis met drie verdiepingen, voorzien vanGa naar margenoot+ omgaande kroonlijst, omstreeks 1800. De pui is gemoderniseerd, de vensters van de verdiepingen hebben hun oorspronkelijke gedaante bewaard. Afb. 367. Grote Markt 12/13. Dubbel huis, waarvan de kroonlijst is voorzien van gesneden consoles, xviii a. De beide huizen zijn nu verenigd tot één café-restaurant met bovenwoning terwille waarvan zij een gemeenschappelijke pui hebben gekregen. Afb. 368. Grote Markt, De Harmonie (café-restaurant): zie Voorstraat 2.
Kamperstraat 11. Huis met een voorgevel van vijf vensters breedte, voorzien van eenGa naar margenoot+ zandstenen voet en een houten kroonlijst met afwisselend consoles en trigliefen. De ingang en de beide vensters daarboven hebben een decoratieve houten omvatting in de vormen van ongeveer 1725, Afb. 380. Kamperstraat 19. Huis dat gezamenlijk met no. 21 dient tot huisvesting van de Openbare Leeszaal. De voorgevel, vijf vensters breed, heeft een zandstenen voet en een kroonlijst waarin tussen gesneden consoles lage vensters voorkomen. De ingang en het venster erboven zijn gevat in een decoratieve houten omlijsting. De putti aan weerszijden van het venster verzinnebeelden Landbouw en Scheepvaart. De voorgevel moet van ongeveer 1725 dagtekenen evenals het stucwerk in de gang en de trapruimte. Afb. 369. Kamperstraat 21. Huis dat gezamenlijk met no. 19 dient tot huisvesting van de Openbare Leeszaal. De voorgevel, die te oordelen naar de gesneden consoles aan de kroonlijst uit midden xviii zal dagtekenen, is op dezelfde wijze als no. 19 voorzien van vensters in de kroonlijst. Afb. 369. Kamperstraat 10, administratiegebouw van de Hervormde Gemeente, is gebouwd als een voornaam woonhuis met lijstgevel ter breedte van vijf vensters. De voorgevel bevat in het midden een rijke zandstenen ingangspartij met balkon en decoratieve omvatting van de balkondeur. Boven de houten kroonlijst, die blijkens de magere detaillering eind xviii moet zijn vernieuwd, gaat een barokke zandstenen attiek op met in het midden de alliantiewapens van Wolter Johan van Haersolte en Geertruid van Haersolte. Deze echtelieden huwden in 1721, de man stierf als eerste in 1746 (Van Doorninck, Geslachtkundige aanteekeningen blz. 274). Wat het inwendige aangaat, vanouds heeft het huis maar een smalle gang gehad achter het linkergedeelte van de monumentale voordeur. Deze gang en de beide kamers en-suite links daarvan hebben stucplafonds die min of meer in de trant van Daniel Marot zijn ontworpen. Afb. 371 372 373 374 375 376 377. Kamperstraat 12. Voornaam herenhuis met voorgevel ter breedte van zeven vensters die eindigt met een rechte kroonlijst, gebouwd kort vóór 1747. In de linker (westelijke) zijkant is nog een deel bewaard gebleven van een gotische trapgevel met ezelsruggen, die heeft behoord tot een ouder huis, waarschijnlijk één van de oudere huizen ter plaatse van het bestaande. Het middengedeelte van de voorgevel boven de ingang is bekleed met zandsteen, waarop in relief krijgsattributen zijn uitgehouwen en bovenaan de alliantiewapens van de kolonel Christiaan Albrecht van Rechteren en zijn tweede vrouw Johanna E.A. van Lintelo. Zij huwden nadat zijn eerste vrouw in 1743 was overleden, hij stierf in 1747 (Van Doorninck, Geslachtk, aant. blz. 319). De linkse vensters gelijkstraats van de voorgevel zijn verdwenen bij het maken van een inrit voor de autogarage achter het huis. Afb. 378. Kamperstraat 14. Huis met voorgevel ter breedte van drie vensters, afgesloten door een rechte kroonlijst, eind xviii. Afb. 379. Kamperstraat 16. Huis met voorgevel ter breedte van vier vensters, afgesloten door een kroonlijst met fronton boven de middenvensters, eind xviii. Afb. 379. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Koestraat 33. Huis met een trapgevel aan de straat en een puntgevel aan de achterzijde. De trapgevel is voorzien van sierankers, onder de geveltop van de achterzijde een muizetand-lijst. Begin xvii. Afb. 381.
Koestraat 6, 8 en 81. Drie huizen die eertijds ongetwijfeld één voornaam herenhuis hebben gevormd met vleugels aan weerszijden van een voorplein (afb. 382, 383). Het geheel werd in 1805 door koop eigendom van de Grote Sociëteit. Deze verhuurde het westelijke deel, nu no. 6, lange tijd, tot het in 1962 werd gekocht door de stichting Het Oversticht. In 1963/'64 is no. 6 gerestaureerd door de Deventer architecten Ir. W.P.C. Knuttel en D.E.C. Knuttel, en vervolgens in 1964 ook no. 8 onder dezelfde leiding. Het geheel van de drie percelen is kennelijk omstreeks midden xvii gebouwd, wat uitwendig alleen maar aan de zijde van de Koestraat blijkt. Tengevolge van de inrichting tot sociëteit is er nogal wat veranderd. De lange gevel aan de tuinzijde heeft een 19-de-eeuws karakter gekregen. De westelijke vleugel (no. 6) had vóór de restauratie op de verdieping nog de oorspronkelijke stenen kruiskozijnen (aan de straatzijde) en smalle tweelichtsvensters (aan het voorplein) bewaard, zij het ook grotendeels dichtgemetseld. Zij zijn bij de restauratie hersteld. De oostelijke vleugel (no. 8) heeft aan het voorplein op de verdieping een decoratieve omlijsting van het middenvenster in zandsteen. (afb. 385). Overigens zijn uitwendig de kenmerken van de 17-de-eeuw verdwenen behalve de vormen van de daken, een aantal zandstenen lijsten en wat hoekblokken. De ingang van de sociëteit aan de Koestraat is begin xix gemaakt. De achtergevel is geheel gepleisterd. Bij het restaureren van de sociëteit is onder het stucplafond van de biljardzaal aan de achterzijde een beschilderde balkzoldering tevoorschijn gekomen, midden xvii (afb. 384). De balken hebben een ornamentale beschildering met verguldsel. De 7 vakken vertonen cartouches met voorstellingen van de tekens van de dierenriem en nog enkele andere figuraties.
Koestraat 10. Breed huis, waarschijnlijk in deze vorm ontstaan doordat men xviii twee oudere huizen heeft verenigd achter een nieuwe voorgevel en vervolgens xix een uitbreiding heeft gemaakt aan de achterzijde. De sobere bakstenen voorgevel heeft een zandstenen voet en wordt afgesloten door een houten kroonlijst (afb. 386). Rechts van de ingang strekt zich langs drie vensters aan de straat een ondiepe kamer uit met een schouw tegenover de vensterwand (afb. 387). De zoldering, door balken in drie vakken verdeeld, is voorzien van de decoratieve bepleistering, xvii a, in de trant van de twee 17-de-eeuwse plafonds in het stadhuis van Zutfen (Geïll. Beschr. Kwartier v. Zutfen afb. 505 en 506). Het stucwerk is nu bruin geschilderd. De schouw, geheel in eikehout betimmerd, vertoont sierlijk snijwerk in de trant van Daniel Marot, xviii a. De boezem omvat een schilderstuk met een ongetwijfeld allegorische voorstelling: een vrouw in dramatische houding met op de voorgrond een negerpage en op de achtergrond nog twee dramatische figuren. Volgens Hoefer (Wandelingen door Zwolle blz. 134) moet een kamer in dit huis, ongetwijfeld de hier beschreven kamer, eertijds behangen zijn geweest met ‘gobelins uit de 17-de-eeuw’. Koestraat 14. Huis dat opmerkelijk is doordat het aan de achterzijde een gotische trapgevel heeft met ezelsruggen. De trapgevel is naderhand gepleisterd. Afb. 389. Koestraat 16. Huis, waarvan de voorgevel ter breedte van vijf vensters een zandstenen voet heeft en afgesloten wordt door een rechte kroonlijst. In het midden van de gevel een decoratieve bekleding van hout. Omstreeks 1725. Afb. 388. Koestraat 18 en 18 A. Oorspronkelijk één huis met een voorgevel ter breedte van zes | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vensters, voorzien van zandstenen voet en houten kroonlijst, eind xviii, later gesplitst. Afb. 390. Koestraat 20 en 22. Twee huizen met een gemeenschappelijke voorgevel van omstreeks 1730 (afb. 391), afgesloten door een houten kroonlijst met afwisselend trigliefen en consoles. De ingang van no. 22 heeft een houten omvatting met régence-ornament, de ingang van no. 20 maakt de indruk een imitatie van eerstgenoemde te zijn. Mogelijk hebben beide huizen vroeger één geheel uitgemaakt. Koestraat 24, thans Agentschap van de Nederlandsche Bank, bestaat uit een bankgebouw dat naar ons voorkomt xix als zodanig is gebouwd en een vroeger afzonderlijk woonhuis tegen de westzijde daarvan. Dit laatstgenoemde heeft een eenvoudige bakstenen voorgevel ter breedte van drie vensters, afgesloten door een houten kroonlijst met rococo consoles. De verdwenen ingang heeft zich ongetwijfeld geheel rechts bevonden. Koestraat 36. Huis met bakstenen voorgevel ter breedte van vijf vensters, afgesloten door een houten kroonlijst, xviii a. Boven de ingang in het midden steekt een arkel naar voren die zich uitstrekt over beide verdiepingen. Afb. 392. Koestraat 38. Huis met ingezwenkte topgevel, eindigend met een gebogen fronton dat het jaartal 1758 draagt. De ingang is kennelijk omstreeks 1800 gemoderniseerd. Afb. 405. Koestraat 40. Huis met een voorgevel ter breedte van vijf vensters, afgesloten door een houten kroonlijst, omstreeks 1800. Boven de ingangsdeur bevindt zich een houten ‘snijraam’. Afb. 393.
Korte Kamperstraat 12. Huis met een statige voorgevel ter breedte van vijf vensters,Ga naar margenoot+ voorzien van een zandstenen voet en een houten kroonlijst. De ingang en de middenvensters van de beide verdiepingen zijn gevat in een sierlijk gesneden omlijsting. De ingangsdeur, die zich oorspronkelijk in het gevelvlak moet hebben bevonden, is later een eind teruggezet. Afb. 394. De gang is voorzien van ornamenteel stucwerk en van gesneden vleugeldeuren, de rechtervoorkamer heeft een stucplafond (afb. 395 396 397 398). Alle vormen wijzen op de tijd omstreeks 1725. In het huis, waarvan vooral de verdiepingen sterk zijn verbouwd, is een confectiefabriek gevestigd.
Luttikestraat 12. Huis met een trapgevel die in het boogveld van het gelijkstraatseGa naar margenoot+ middenvenster het jaartal 1609 draagt (afb. 400). De gevel is enigszins verminkt doordat men de kap omhoog heeft gebracht en de oorspronkelijke vensterkozijnen, die wel van steen zullen zijn geweest, door andere heeft vervangen. De vensters zijn, voorzover zij zich op de oorspronkelijke plaatsen bevinden, gevat in geprofileerde korfboognissen. De boogvelden van de nissen zijn gevuld met vlakke spitse togen en metselmozaïek. De ingang heeft bij een modernisering omstreeks 1800 een rijk gesneden bovenlicht gekregen. De steen met het jaartal is op zeer onorganische wijze in het boogveld van het middenvenster gelijkstraats geplaatst, zodat hij waarschijnlijk op een andere plaats in de gevel, waarschijnlijk boven de ingang, thuishoort. Het is duidelijk dat de zijvensters van de verdieping oorspronkelijk veel smaller zijn geweest dan het middenvenster.
Melkmarkt 35. Verminkt oud huis, waarvan de geverfde voorgevel boven de winkelpuiGa naar margenoot+ vier korintische pilasters en gedeelten van bijbehorend lijstwerk bevat, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schijnlijk midden xvi (afb. 399). De schachten van de pilasters zijn voorzien van verdiepte velden (spiegels).
Melkmarkt 41. Aanzienlijk herenhuis, nu zetel van het Provinciaal Overijsselse Museum, gebouwd in laatgotische vormen omstreeks xvi b en xviii gemoderniseerd. Fig. 39, afb. 401 402 403 404 405 406. Volgens De Vries i blz. 183 behoorde het huis in 1566, toen de stadhouder Jean de Ligne, graaf van Aremberg er zijn intrek nam, aan de heer van Ens. Deze eigenaar was Engelbert van Ens (of Ensse), † 1567, die 1534-1558 rentmeester van Salland en sinds 1551 ook van Vollenhove en Kuinre was geweest, en in 1557 tot kastelein van Koevorden en drost van Drente was benoemd (Nieuw Nederl. Biogr. Woordenboek vii; D.P.M. Graswinckel, Overijselsche Rekeningen enz. 1521-1581). Het is zeer waarschijnlijk dat Engelbert van Ens(se) de bouwheer is geweest van deze voorname residentie, die ook onder zijn zoon Evert tot huisvesting van de stadhouder diende (Elberts blz. 46). Van 1723 tot 1829 was het huis eigendom van leden van het geslacht Podt, daarna kwam het door koop in het geslacht Helmich. Omstreeks 1895 werd het ingericht tot Rooms-Katholiek ziekenhuis. In 1902 werd het aangekocht door het Rijk met de bedoeling hier het postkantoor te vestigen. Dit wekte grote weerstand, met gevolg dat het Rijk het huis in 1905 in huur afstond aan de Vereniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis ten behoeve van haar museum. Voor de beschrijving van het huis onderscheiden wij zes verschillende gedeelten, en wel:
Van deze gedeelten zijn alleen a en b onderkelderd. De spiltrap in d vangt gelijkstraats aan. De vleugel c en zijn verlenging f zijn in tegenstelling tot het overige niet van een verdieping voorzien. Wat de hoofdgevel aan de Melkmarkt aangaat, deze is opgetrokken van baksteen met speklagen van zware blokken bentheimersteen. De vensters en de deur zijn gevat in ondiepe korfboognissen met een hol als kantprofiel. Op de steenblokken komen verschillende merken voor: . Midden xviii heeft men de voorgevel gemoderniseerd door het aanbrengen van een zandstenen plint, door het maken van een rococo ingangsdeur met omvatting, en door de gevel af te sluiten met een houten kroonlijst en een decoratieve opzet daarboven in weelderige rococo vormen. De kuif in het midden boven de kroonlijst omlijst alliantiewapens met vlakke schilden, daarboven staan bosgodjes. Aan weerskanten draagt de opzet de liggende figuren van Poseidon en Amfitrite. De vensters, die oorspronkelijk zeker stenen kruisvensters zijn geweest, vertonen nu 19-de-eeuwse schuiframen in houten kozijnen. De gevel van de zijvleugel f is een halsgevel met plint, vleugelstukken en gebogen fronton van zandsteen. Aan de achterzijde heeft men ten tijde dat het huis aan de Helmichs behoorde de gevels met uitzondering van het 18-de-eeuwse blok e van een neogotische bemetseling | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Fig. 39. Huis Melkmarkt 41, plattegronden
voorzien. De kop van de traptoren is daarbij nogal fantastisch gewijzigd. In dezelfde periode is langs de oostzijde van de tuin een reeks stal- en dienstgebouwen opgetrokken die van de vleugel c tot de Voorstraat reiken. Ten aanzien van het inwendige merken wij, met voorbijgaan van wandbetimmeringen en behangsels die sinds de bestemming tot museum zijn aangebracht, het volgende op: De kelders van a en b zijn overdekt door ribloze kruisgewelven. In a rusten de gewelven in het midden op een rij van drie pijlers: laatgotische vierkante pijlers van zandsteen met afgeschuinde hoeken uitgezonderd de oostelijke pijler die naderhand òf is ommetseld òf misschien wel in zijn geheel is vervangen. De wenteltrap wordt gevormd door zandstenen treden waarvan de einden zijn gemodelleerd als onderdelen van een spil met een ingehakt gotisch leuningprofiel. De vleugel c wordt bijna volledig ingenomen door de keuken, waarvan de moerbalken rusten op houten sleutelstukken met een gotische profilering. Naderhand is de keuken verkleind, doordat men er aan de noordzijde een ruimte voor een trap van heeft afgescheiden. De schouw in de keuken dagtekent in de huidige vorm op zijn vroegst uit xvii b. De hoofdvleugel a is gelijkstraats xviii volledig gemoderniseerd. Door het aanbrengen van dwarsmuren die op de keldergewelven rusten heeft men toen een gang in het midden gevormd, waarvan de wanden en plafond in rococo-vormen zijn gestuct. De kamer rechts van de ingang heeft een rococo stucplafond en een rococo schouw met gestucte boezem. De kamer links van de ingang bezit een plafondbetimmering met verdiepte vakken en een schouw met sierlijk gesneden boezem, alles xviii a. Het middenvak van het plafond is beschilderd met een kleurig allegorisch tafereel, de vakken daaromheen vertonen allegorische taferelen en camaïeu. De vleugel f bevat aan de zijde van de Melkmarkt een kamer met een buffetkast, eveneens xviii a. De verdieping van de hoofdvleugel vertoont voor een groot deel de oorspronkelijke zoldering, waarvan de moerbalken rusten op gotisch geprofileerde sleutelstukken. Wat de kappen aangaat, uit de wijze van samenstelling maken wij op dat de kap van de hoofdvleugel a en die van de achtervleugel b gelijktijdig zijn gemaakt. Dat de kelders van deze beide delen ook uit één en dezelfde bouwperiode dagtekenen komt ons minder waarschijnlijk voor. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Voor de museale verzamelingen zie: De Nederlandse Musea, 4-de dr. 1967 blz. 335.
Melkmarkt 49. Huis met voorgevel ter breedte van zes vensters, met een houten kroonlijst en een decoratieve zandstenen opzet daarboven. In het midden van de voorgevel een houten sierbekleding over een breedte van twee venstervakken. Deze vertoont juist onder de kroonlijst het jaartal 1731. In de opzet boven de kroonlijst vlakgekapte schilden van alliantiewapens. Afb. 407. Melkmarkt 53. Oorspronkelijk een woonhuis met een trapgevel aan de voorzijde, begin xvii. In 1742 is het huis met zijn aanbouwsels, gelijk een gevelsteen leert, ingevolge uiterste wilsbeschikking van Aleida Greve ingericht tot ‘Vrouwenhuis’, een bestemming die het nog heeft. Afb. 408 409 410. Het huis vertoont in de gepleisterde achtergevel een laatgotisch zandstenen kruisvenster. Dit gotische venster wordt gedeeltelijk bedekt door een later aangebouwde gang (xvii), die het hoofdhuis verbindt met een geheel verminkt en gepleisterd achterhuis dat aan de Voorstraat uitkomt met een verminkte en gepleisterde trapgevel (xvii a). Terzijde van de verminkte trapgevel bevindt zich aan de Voorstraat een 17-de-eeuws poortje. Wat het inwendige aangaat, de ingang aan de Melkmarkt leidt naar een voorgang, die naar wij vermoeden vroeger met de rechts daarvan gelegen ‘Stenen Kamer’ een voorhuis heeft uitgemaakt. Een 17-de-eeuws poortje van baksteen en zandsteen leidt van de voorgang naar een volgende gang, waarin zich een tweede poortje van baksteen en zandsteen, eveneens xvii, bevindt. De verbindingsgang tussen hoofd- en achterhuis is inwendig sierlijk uitgemonsterd met Jonische wandpilasters, lijstwerk, en een gedrukt houten tongewelf. Deze gang eindigt alweer met een 17-de-eeuws poortje van baksteen en zandsteen. Tot de inventaris, welke voorhanden is in de ‘Stenen Kamer’ en in de Regentenkamer in het achterhuis behoren: een aantal stoelen waaronder drie gesneden notehouten leunstoelen, een tafel en een spiegel met gesneden en vergulde lijst, alles xvii; een aantal schilderijen, xvii, waaronder Cornelia van Marle, portret van Aleida Greve met nog een jongedame en een oudere vrouw, gem. en gedat. 1689 (afb. 410). Voor een opsomming van deze schilderijen zie Oudheidk. Jaarb. 1926 blz. 75. Melkmarkt 10. Sterk verbouwd middeleeuws huis. Van de laatgotische zandstenen voorgevel is een strook ter hoogte van de eerste verdieping bewaard gebleven met daarboven de borstwering van de tweede verdieping, alles in gerestaureerde toestand. Afb. 411. Sinds 1953 is hier de Openbare Rooms-Katholieke Leeszaal gevestigd. Toen in 1919 de toenmalige eigenares, de n.v. Twentse Courant- en Handelsdrukkerij, de 19-de-eeuwse winkelpui wenste te verbouwen gelukte het gedaan te krijgen dat de overblijfselen van de laatgotische voorgevel zouden worden gerestaureerd en dat er een min of meer bijpassende nieuwe pui zou worden gemaakt, een en ander naar ontwerp van G. de Hoog, destijds onderdirecteur aan het Rijksbureau voor de Monumentenzorg. De later aangebrachte houten vensterkozijnen van de verdieping bevonden zich een eind benedenwaarts verschoven ten opzichte van de zandstenen kruiskozijnen die zij hadden vervangen. Terwille van hun lagere plaatsing was ongeveer een derde weggehakt van de zandstenen borstwering van de eerste verdieping, waarna de rest van deze borstwering aan het oog was onttrokken. Het bleek mogelijk de oorspronkelijke gedaante van de vensters van de eerste verdieping vast te stellen en het was aan geen twijfel onderhevig hoe de beschadigde gotische borstwering moest worden aangevuld. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Wat overigens het uitwendige aangaat, de achtergevel, ingekort en gepleisterd, vertoont niets opmerkelijks. De oorspronkelijke kapconstructie met twee rijen spantjukken, geschoorde gordingen en sporen is nog bijna volledig voorhanden. De balkzoldering van de voorzaal op de eerste verdieping is in hoofdzaak zoniet geheel een produkt van de restauratie. In 1919 zijn op een houten zoldering, waarschijnlijk de zoldering van deze zaal, overblijfselen van een decoratieve beschildering met plantaardige motieven gevonden, maar daarvan is niets meer te zien. Melkmarkt 14. Huis met een halsgevel, xvii c (afb. 412). Van de vier toskaanse pilasters die zich uitstrekten over de pui en de eerste verdieping is de benedenhelft verdwenen bij het verbouwen tot winkelhuis. De hals van de gevel is bezet met twee jonische pilasters en geflankeerd door betrekkelijk hoge schouderstukken die begeleid worden door gehouwen dolfijnen en vleugelstukken dragen in de gedaante van adelaars.
Melkmarkt 20. Huis dat in 1912 door een brand werd geteisterd en vervolgens één verdieping minder hoog dan voordien is herbouwd. De halsgevel werd zoveel mogelijk in de oude vormen opgetrokken, waarbij al het zandsteenwerk van de top in de Amsterdamse stijl van xviii a opnieuw is aangebracht. Afb. 413; een afbeelding van de gevel vóór 1912 geeft F.A. Hoefer, Wandelingen door Oud-Zwolle (1912) blz. 127. Melkmarkt 34. Huis met lijstgevel ter breedte van vier vensters, waarin een moderne winkelpui is aangebracht. Boven 7 van de vensters zijn gedrukte driepasbogen gespannen, waarvan de boogvelden zijn gevuld met een in hout gesneden ornament in de trant van xviii a. Afb. 414. (Verg. Sassenstraat 47/49, afb. 430). Melkmarkt 46. Huis met vlakke halsgevel, voorzien van zandstenen vleugelstukken en een gebogen fronton, begin xviii, hersteld in 1924. In het fronton een vlakgekapt wapenschild. Afb. 415.
Menno van Coehoornsingel 3. Huis met een voorgevel ter breedte van drie vensters,Ga naar margenoot+ afgesloten door een kroonlijst met rococo consoles.
Van Nahuysplein 22. Huis waarvan de gepleisterde voorgevel een ingezwenkte topGa naar margenoot+ heeft, xvii b.
Nieuwe Markt 13/13 A en 14/14 A. Twee eenvoudige huizen, xvii a, elk met eenGa naar margenoot+ zadeldak tussen een trapgevel aan de voorzijde en een puntgevel aan de achterzijde. De oorspronkelijke puien van de trapgevels zijn verdwenen. Afb. 416. Nieuwe Markt 4. In de kern een laatgotisch huis, oorspronkelijk zeker een deel van het klooster Bethlehem, bij het aanleggen van de Nieuwe Markt op het kloosterterrein ingevolge besluit van 1644 met zijn noordelijke lange zijde aan dit plein komen te liggen, omstreeks 1720 verbouwd tot aanzienlijk woonhuis, nu in gebruik als bejaardensociëteit. Afb. 417. Bij de verbouwing omtrent 1720 werd aan de Nieuwe Markt een monumentale ingangsgevel opgetrokken die hoger is dan de oorspronkelijke zijmuur ter plaatse. Hij is uitgevoerd in baksteen op een zandstenen voet, aan de hoeken voorzien van geblokte zandstenen pilasters, en afgesloten door een houten kroonlijst. De ingang, die bij zes vensterassen uit het midden moest komen, is met de beide vensters erboven opgenomen in een decoratieve houten omvatting waarin vlakgemaakte alliantiewapens voorkomen. Gang met Lod. XVI deuromlijstingen en stucwerk, afb. 418. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Ga naar margenoot+ Nieuwstraat 55. Laatgotisch huis, in hoofdzaak bestaande uit twee aaneengesloten bouwlichamen, het ene achter het andere, en beide met de as evenwijdig aan de richting van de straat gelegen. Het achterblok wordt gedekt door een zadeldak tussen topgevels met oorspronkelijke rookkanalen. Het blok langs de straat is eind xvii of omtrent 1700 uitwendig gemoderniseerd door de ingangsgevel tot een pilastergevel te verbouwen, bij welke gelegenheid het oorspronkelijke zadeldak in een schilddak zal zijn veranderd. Afb. 419 420 421 422 423 424. Het blok aan de straat schiet aan de oostzijde (rechterzijde) voorbij het achterblok. Er zijn aanwijzingen dat dit gevolg is van een verlenging naderhand. Oorspronkelijk moet het minder ver oostwaarts hebben gereikt dan het achterblok, niet verder dan de oostelijke eindmuur van zijn kelder. Tegen de oostelijke gevel van het achterblok bevindt zich een smalle, dwars op de straatrichting gelegen ruimte die de inspringende hoek vult tussen dit achterblok en het verlengde frontale blok. Deze ruimte is overdekt door drie vakken kruisribgewelf, waarboven zich een vlakke kap bevindt. De overwelfde ruimte maakt de indruk een huiskapel te zijn geweest, maar wij twijfelen er sterk aan of zij als zodanig werd gebouwd; zij zou ook het restant kunnen zijn van een gang die eertijds naast het huis van de straat naar het achterterrein kan hebben gevoerd. Wat het uitwendige betreft, de voorgevel wordt ingedeeld door twee stellingen van elk zeven zandstenen pilasters met lijstkapitelen. De pilasters zijn niet op gelijke onderlinge afstanden van elkander geplaatst, ongetwijfeld omdat de inwendige verdeling zulks verhinderde. De ingangsdeur en de vensterkozijnen zijn alle van hout en niet ouder dan begin xix. De kelder onder het voorste blok heeft een houten balkzoldering. De kelder in het achterblok, die de volle omvang daarvan beslaat, is gedekt door zes vakken ribloos kruisgewelf, in het midden rustend op twee bakstenen vierkante pijlers met afgeschuinde hoeken. De wanden van deze kelder bevatten enige gotische lampnissen. De gewelven van de gangvormige ruimte aan de oostzijde rusten op acht kraagstenen. Van die in de hoeken zijn er twee met maskers versierd, en de twee andere met koolbladornament. De overige vertonen een normale laatgotische profilering. De gewelfribben onderscheiden zich door een zeer week profiel dat wijst op de nadagen van de gotiek. De vrij brede voorgang, de trap en de smalle gang in het achtergedeelte vertonen rococo stucwerk en trapbalusters met gesneden rococo-ornament. De kamer links van de ingang onderscheidt zich door een vroeg-19-de-eeuws stucplafond met ongewoon brede koof. Nieuwstraat 101/103. Sterk verbouwd laatmiddeleeuws huis met een vrij gave topgevel van baksteen aan de zijde van de Botervatstraat. In de gevel langs de Bitterstraat bevinden zich twee smalle tweelichtsvensters die naderhand zijn dichtgemetseld. Afb. 425. Nieuwstraat 34. Toen dit bedrijfsgebouw in 1878 werd gesticht is aan de rechterkant van de brede straatzijde de top herbouwd van een blijkbaar gesloopte halsgevel met het jaartal 1687. Daarbij is het oorspronkelijke zandsteenwerk opnieuw verwerkt. Aan de linkerkant werd de oude topgevel nog eens gecopieerd. Nieuwstraat 70. Huis met trapgevel, xvii a. De ontlastingsbogen van de vensters op de verdieping zijn elk voorzien van drie zandsteenblokken met maskers.
Ga naar margenoot+ Oude Vismarkt 17, hoek Koningsplein. Zwaar verminkt huis, midden xvii, staande op een terrein dat tot het voormalige Binnengasthuis heeft behoord. Het huis heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
ongetwijfeld een zadeldak tussen twee trapgevels bezeten. Gelijkstraats geheel tot winkel verbouwd. Op de verdieping aan de zijde van het Koningsplein vier venstertogen met zandstenen blokken. Afb. 428.
Praubstraat 25. Samenstel van verschillende bouwsels omgeven door Praubstraat,Ga naar margenoot+ Koesteeg en Goudsteeg, en gerangschikt om een binnenplaats die toegankelijk is uit de Praubstraat. Afb. 427. Tegenwoordig is hier het Gemeenschappelijk Administratiekantoor van de Sociale Verzekeringen gevestigd. De muur langs de Goudsteeg bevat een stuk onmiskenbaar middeleeuws metselwerk, opgenomen in een gebouw met winkelhaakvormige plattegrond uit begin xvii, waarvan één trapgevel nog volledig voorhanden is. Naar de kant van de Koestraat is de muur aan de Goudsteegzijde op houten consoles overkraagd.
Roggenstraat 1. Sterk verbouwd oud hoekhuis, nu onderdeel van een winkelgebouw.Ga naar margenoot+ De eerste en de tweede verdieping vertonen baksteenmetselwerk waarin zes vensters voorkomen met geblokte halfcirkelvormige ontlastingsbogen. De oorspronkelijke zandstenen kruiskozijnen zijn vervangen door houten kozijnen. Eén van de boogvelden bevat een steen met reliëfvoorstelling van een emmer en het jaartal 1610. Afb. 429. Roggenstraat 3. Huis met trapgevel, voorzien van sierankers, xvii a. De pui is gemoderniseerd.
Sassenstraat 33 wordt in 1700 bij de hieronder vermelde veiling genoemd ‘de grooteGa naar margenoot+ behuisinge van 't hoff’, d.w.z. van de woonstede die toen meer dan drie eeuwen eigendom was geweest van leden van het geslacht Van Ittersum. In haar tegenwoordige bestand is deze ‘groote behuisinge’, gelegen om de buitenhoek van de Sassenstraat naast de westgevel van de Bethlehemse Kerk, een samenstel waarvan de delen uit zeer uiteenlopende tijdperken dagtekenen. Wat de eigendom aangaat is dit samenstel gesplitst. Het gedeelte met de rijke pronkgevel terzijde van de Bethlehemse Kerk, wegens de keizersbuste in de geveltop bekend als het ‘Karel V-huis’, is met het bijbehorende achterhuis sinds 1943 eigendom van de Vereniging Hendrick de Keyser. Fig. 40, afb. 426. Fig. 40. Zwolle, Huis Sassenstraat 33, Kelderplattegrond en schematische reconstructie in de 16-de eeuw
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Litteratuur: F.A. Hoefer, Eene bijdrage tot de oude plaatsbeschrijving van Zwolle, in: Versl. en Med. o.r.g. 1904 blz. 81 volg., in het bijzonder de bladz. 88, 108 en 118; R. Meischke, Het Nederlandse Woonhuis van 1300-1800, 1969, blz. 374. Geschiedenis: Het oudste gegeven is een overeenkomst die Roelof (Roloff) van Ittersum in 1397 sloot met de Augustijnen van het klooster Bethlehem terzake ‘van der tijmeringe oers cloesters langes Roloffs huysinge tegens oeren vrijthoff’. Uit deze overeenkomst blijkt dat tot Roelofs behuizing een zaal en een kamer behoorden, en dat er een goot liep tussen Roelofs huis en de kloosterkerk waarop beide afwaterden. Wat dit laatste aangaat dient men wel in aanmerking te nemen dat de Bethlehemse Kerk pas in de 15-de eeuw haar tegenwoordige afmetingen heeft gekregen (zie blz. 109). Meischke vermoedt dat overblijfselen van muren aan de achterzijde van het ‘Karel V-huis’ behoord hebben tot de zaal waarover in de overeenkomst wordt gesproken, en dat de kelder met tongewelf en wat verder opgaand muurwerk van een smaller woongebouw tegen de noordgevel van deze zaal het oudste deel zijn van het complex. Van Roelofs zoon Jan van Ittersum, 1380-1464, burgemeester van Zwolle, wordt in de Overijsselsche Chronijck (G. Dumbar, Analecta ii blz. 445) vermeld dat hij een groot bouwheer was en o.a. ‘getimmert heeft het Hof tot Zwolle’. Met enige waarschijnlijkheid kan men op grond hiervan onderstellen dat hij de stichter is geweest van het grote middeleeuwse huis aan de noordzijde van het ‘Karel V-huis’ dat op den duur de kern van het samenstel werd. Het terrein waarover de Van Ittersums beschikten was van een behoorlijke uitgestrektheid. Aan de oostzijde reikte het tot de kloostervleugels om de pandhof, aan de zuidzijde tot de kloosterkerk en de Sassenstraat, aan de westzijde tot de Rodeleeuwsteeg en aan de noordzijde tot de Oude Vismarkt. Het jaartal 1571 in de geveltop aan de Sassenstraat heeft doen onderstellen dat het voorhuis aan de straat, waartegen later een achterhuis is opgetrokken, eerst toen is gebouwd. Gelijk hieronder zal worden betoogd en gelijk wijlen de architect D.A. Wittop Koning al oordeelde op grond van een onderzoek kort na de aankoop door de Vereniging Hendrick de Keyser is het geveldecor niet homogeen met het muurwerk. Het lijkt ons dan ook waarschijnlijk dat dit voorhuis, oorspronkelijk een ondiepe dwarsvleugel tussen het hoge noordelijke blok en de Bethlehemse Kerk, ouder is dan 1571. In de 17-de eeuw werden de gebouwen, althans een deel daarvan, verhuurd en bij wijlen bestemd voor het huisvesten van voorname vreemdelingen. Naar Hoefer aannam kwam toen de gewoonte op om te spreken van ‘het Hof’, mogelijk naar analogie van de term ‘Prinsenhof’ die in andere steden gebruikelijk was voor huizen waar aanzienlijke gasten werden ingekwartierd. Tenslotte werd het hele bezit in 1700 geveild door de laatste eigenaars Van Ittersum, en raakten de delen in verschillende handen. Toen het z.g. Karel V-huis in 1908 werd verkocht wist F.A. Hoefer te bewerken dat het ongeschonden zou blijven doordat de Hervormde Gemeente het verwierf. Deze verkocht het in 1943 aan ‘Hendrik de Keyser’. In 1958-'59 onderging de rijke voorgevel een zorgvuldige herstelling onder leiding van de Amsterdamse architect J.W. Dinger waarbij de bestaande gedaante gehandhaafd bleef. Ongerekend de hiervoor genoemde overblijfselen van de oudste woongebouwen aan de achterzijde en de onbelangrijke veel jongere aanbouwsels aldaar bestaat het samenstel uit twee gedeelten: ten eerste de hoofdvleugel aan de noordzijde van het Karel V-huis, die wij voor het gemak met a zullen aanduiden, en verder het ondiepe voorstuk met de pronkgevel, verder b genoemd. Het huis a, hoezeer ook ontluisterd, beroofd van zijn oorspronkelijke vensters en gedeeltelijk uitwendig gepleisterd, is in hoofdzaak onaangetast bewaard gebleven. Uitwendig is het ongeveer 15 m lang bij een breedte van ongeveer 8,30. Het omvat een kelder over de volle omvang, overdekt door een tongewelf met steekkappen en verder tot de kap twee verdiepingen. De balklagen rusten op muurstijlen langs de volle hoogte van de wanden en korbeels. De kap tussen de twee geveltoppen heeft haar oude samenstelling met twee rijen spanten bewaard. In de oostgevel is, een weinig verschoven ten opzichte van het midden, een rookkanaal voorhanden. Over de onderverdeling van de verdiepingen is niets met zekerheid te zeggen. Meischke neemt aan dat genoemd rookkanaal afkomstig is van een schouw in een kamer die in de hoofdruimte van de eerste verdieping was afgescheiden. Het gedeelte b is evenals a voorzien van een kelder, gedekt door een tongewelf met | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
steekkappen. Uit de kapconstructie is op te maken dat dit gedeelte aanvankelijk maar één kamer diep is geweest. Het vlakke werk van de gevel aan de straat bestaat uit baksteenwerk met speklagen van zandsteen. Alleen in de geveltop is dit metselwerk zichtbaar sinds bij het herstellingswerk van 1958-'59 daar een latere bepleistering is verwijderd. Daaronder was het weinige dat van het vlakke werk was overgebleven zozeer beschadigd dat men opnieuw tot bepleistering moest overgaan. Gelijk afb. 426 toont is de gevel geleed en versierd met fors geblokte toskaanse pilasterstellingen, piedestals, hoofdgestellen, voluut-afdekkingen, een klein topfronton, een rijk bewerkte cartouche met een gekroonde keizerskop en daarboven een cartouche die het jaartal 1571 draagt, alles uitgevoerd in zandsteen. Bij de herstelling is het zandsteenwerk opnieuw van een beschermende verflaag voorzien. De hoge piedestals waarop de eerste pilasters staan zijn voorzien van enigszins beschadigde reliëfvoorstellingen: telkens een vaas in het midden en gevleugelde satyrs aan weerszijden. De satyrs houden blaaspijpen in hun handen. De fries van de eerste pilasterstelling springt boven de pilasters naar voren met leeuwekoppen. Daartussen bevinden zich reliëfs met een gedrongen mengeling van mens- en dierfiguren temidden van plantaardig ornament. In vrij sterke tegenstelling tot deze woelige versiering staat de strakke architectonische behandeling van het tweede hoofdgestel volgens de toskaanse orde. De metopen dragen om de ander een rozet en een ramskop. De terugliggende friezen boven de vensters tellen elk vier metopen, hetgeen leidde tot een zonderlinge verdeling van het ornament: elk friesvak begint links met een ramskopmetoop en eindigt rechts met een rozet-metoop. Wat het hoofdgestel boven de twee nietige pilasters in de top aangaat, dit wordt gekenmerkt door een doorlopende fries met een abstract golfornament. Op elke voluut van het eerste paar waarmee de geveltop is afgedekt bevindt zich de figuur van een gevleugelde satyr in een pijnlijk halfzittende-halfliggende houding. Elk van de voluten daarboven draagt de figuur van een gevleugelde naakte man die min of meer verstrikt is in een krullende band en op het punt schijnt naar de afgrond te glijden. Deze voluten beginnen met vlezig gehouwen krullende bladvormen. Zij worden boven afgesneden door een smalle lijst. Deze draagt een vierkant opzetstuk dat wordt gedekt door een fronton en geflankeerd door gevleugelde sfinxen. In dit decoratieve systeem zijn verscheidene eigenaardigheden op te merken die er op wijzen dat het niet voor deze plaats is gemaakt. Als voornaamste bijzonderheden noemen wij de volgende: De beide voornaamste hoofdgestellen lopen niet om aan de zijden, en schijnen bestemd te zijn geweest om verder door te gaan. De schachtblokken van de eerste pilasters reiken tot dicht onder de kapitelen, die van de eerste verdieping blijven daar ruimschoots onder, en die van de pilasters in de top raken de kapitelen en staan daarmee in een duidelijke wanverhouding. De schachtblokken van de eerste twee rijen pilasters hebben vierkante putten, die in de top zijn heel anders geput en niet op een regelmatige wijze als die eronder. De voluutafdekkingen boven aan de top vertonen elk twee valse knikken. Zij zullen oorspronkelijk even steil opgaand zijn geweest als die eronder. Het krulornament waarmee zij beginnen is veeleer 17-de-eeuws dan 16-de-eeuws van karakter. De cartouche met de keizerskop is onorganisch geplaatst: niet ín het vlak maar net op een lijst. Dat het eerste en het tweede hoofdgestel, hoezeer ook in karakter verschillend, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
bij elkaar zouden horen kunnen wij aanvaarden, maar dat de golffries van het derde hoofdgestel erbij hoort lijkt ons uitermate twijfelachtig. Eén en ander leidt tot de gevolgtrekking die wijlen de architect Wittop Koning al vóór ons had gemaakt: men heeft de dwarsvleugel, nadat hij al was gebouwd, de rijke gevelsier van zandsteen gegeven die voor een ander gebouw was gemaakt, en die, hoe dan ook, ter beschikking kwam. Tenslotte merken wij op dat het vreemd is dat het borstbeeld in de geveltop keizer Karel V zou voorstellen als daarboven het jaartal 1571 staat. Het zou kunnen zijn dat dit jaartal pas is aangebracht toen de gevelornamentatie hier werd gemonteerd, en dat het voornaamste steenhouwwerk al ten tijde van Karel was gemaakt, dus in of vóór 1555. Gezien de algemene stijlkenmerken lijkt dit ons allerminst ondenkbaar. Sassenstraat 37 hoek Nieuwe Markt, nu kantoor van de Amsterdam-Rotterdam-Bank. Hoekhuis, dat oorspronkelijk moet zijn gedekt geweest door een zadeldak tussen een trapgevel aan de zijde van de Nieuwe Markt en een trap- of puntgevel aan de andere kant. Aan de zijde van de Nieuwe Markt bevindt zich een cartouche met het jaartal 1647 in het boogveld van het middenvenster gelijkstraats. In 1931, toen het woonhuis tot bankkantoor werd verbouwd, is de lange gevel langs de Sassenstraat, die xix b in neo-Renaissancestijl was vernieuwd, geheel afgebroken en herbouwd. Sassenstraat 41. Huis waarvan de voorgevel, drie vensters breed, wordt afgesloten door een forse houten kroonlijst met een fronton over het middendeel. De ornamentatie van de zandstenen voet van de gevel wijst op een bouwtijd omtrent 1800. Sassenstraat 47/49. Huis met een voorgevel ter breedte van drie vensters, eindigend met een houten kroonlijst die van kleine consoles is voorzien, kennelijk dagtekenend van omstreeks 1800. De drie vensters van de verdieping boven de moderne winkelpui hebben klaverbladvormige togen van baksteen met in hout gesneden vulstukken Afb. 430 (verg. Melkmarkt 34, afb. 414). Sassenstraat 53. Tegen de Sassenpoort, die dit nummer draagt, staat een huis aan het eind van de Sassenstraat, dat bij de Sassenpoort is aangetrokken om huisvesting te geven aan het Rijksarchief en sindsdien geen eigen ingang meer heeft. Het bevindt zich op de zuidelijke hoek van de Sassenstraat en de Walstraat met een ingezwenkte topgevel aan de zijde van de Walstraat. De top eindigt met een zandstenen kuifstuk, waarvan het ornament wijst op de tijd omstreeks 1730. Sassenstraat 54. Huis met ingezwenkte geveltop, eindigend met een houten kuifstuk waarop een monogram en het jaartal 1765 voorkomen. Sassenstraat 72. Zwaar verminkt 17-de-eeuws huis met zadeldak evenwijdig aan de straat en afgeknotte topgevel aan de rechterzijde. Boven de winkelpui geblokte venstertogen en jaarankers: 1659.
Ga naar margenoot+ Steenstraat 13. Huis met gepleisterde trapgevel waarvan de makelaar rust op een draagsteen met masker, xvii a. De pui is gewijzigd.
Ga naar margenoot+ Thorbeckegracht 11. Huis met zeer sobere voorgevel ter breedte van drie vensters, afgesloten door een houten kroonlijst, eind xviii. Het is het geboortehuis van Johan Rudolph Thorbecke (1798-1872), en als zodanig voorzien van een gedenksteen. Thorbeckegracht 12. Huis met voorgevel ter breedte van vijf vensters, afgesloten door een kroonlijst met rococo consoles. Thorbeckegracht 13. Huis met voorgevel ter breedte van vijf vensters die door ongewoon brede vensterdammen worden gescheiden. De ingang en het venster daarboven zijn voorzien van een houten omlijsting in Lodewijk-XVI-vormen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Thorbeckegracht 15. Huis met voorgevel ter breedte van drie vensters, voorzien van een hardstenen voet en een houten kroonlijst met consoles, eind-xviii. Thorbeckegracht 16. Huis met een puntgevel, voorzien van zandstenen aanzetstukken voor de topafdekking, xvii b. Thorbeckegracht 17. Huis met ingezwenkte topgevel, geleed door vier jonische pilasters en voorzien van festoenen en cartouches en van een opschriftsteen met jaartal 1671. Eind xviii is de gevel gemoderniseerd door het aanbrengen van een zandstenen voet en een nieuwe ingang, en in diezelfde tijd is het huis achterwaarts verlengd tot de Menno van Coehoorn-singel, waarop het uitkomt met een gevel ter breedte van twee vensters die afgesloten wordt door een houten kroonlijst met consoles. Inwendig bevat het huis niets opmerkelijks behalve een kamer aan de Menno van Coehoorn-singel die toegankelijk is door een rijk gesneden deur en een stucplafond heeft, alles in Lodewijk-XVI-vormen. In deze kamer heeft zich een geschilderd behangsel bevonden, waarvan één wandvak met een jachttafereel in 1920 door het Rijksbureau voor de Monumentenzorg is gefotografeerd. In 1953 moet dit geschilderde behangsel, althans voor een deel en in verwaarloosde toestand, nog voorhanden zijn geweest. Wat er sindsdien mee gebeurde is ons niet bekend. Afb. 431, 432. Thorbeckegracht 27/28a. Huis met voorgevel ter breedte van 5 vensters, afgesloten door een houten kroonlijst met consoles. De ingang en de beide vensters daarboven zijn gevat in een zandstenen sierbekleding en over de volle breedte heeft de gevel een zandstenen voet, alles waarschijnlijk xviii b. Door een splitsing in twee woonhuizen is het inwendige sterk gewijzigd. In het huis no. 28 a is de linkerwand van de oorspronkelijke gang met zijn rococo stucwerk bewaard gebleven. De kamer links daarvan heeft een rococo stucplafond. In dit gedeelte bevindt zich voorts nog het oorspronkelijke trappenhuis met een sierlijke ornamentatie in een mengeling van rococo en Lodewijk-XVI vormen. Afb. 433, 434. Thorbeckegracht 30/30 a. Huis met ingezwenkte topgevel, die is voorzien van een zandstenen afdekking in rococo-vormen. Thorbeckegracht 41. Huis waarvan de topgevel uit onsamenhangende delen bestaat: het metselwerk zal niet ouder zijn dan xviii b, de zandstenen vleugelstukken, iets ingekort, moeten dagtekenen uit xvii c of daaromtrent, het kuifstuk draagt het jaartal 1721. Tussen de beide vensters van de verdieping bevindt zich een grote gevelsteen met reliëfvoorstelling van een zeilschip en het onderschrift: T Veerschip op Utrecht. Afb. 435. Thorbeckegracht 59/59 a. Huis met een halsgevel, waarvan de kop is voorzien van zware zandstenen vleugelstukken en is afgedekt met een gebogen fronton van zandsteen. In het fronton twee vlakgekapte ovale wapenschilden en het jaartal 1740. Afb. 436. Thorbeckegracht 61. Huis met halsgevel, begin xviii, waarvan de vleugelstukken en de kuif in zandsteen zijn uitgevoerd. De kuif is voorzien van twee vlakgekapte ovale wapenschilden. Ongetwijfeld xviii a en te oordelen naar het ornament iets ouder dan de gevel van het voorafgaande huis no 59/59a. Afb. 437. Thorbeckegracht 73. Huis met zeer sobere en naderhand gepleisterde halsgevel, afgedekt door een gebogen fronton dat het jaartal 1690 draagt. Thorbeckegracht 74. Huis met naderhand gepleisterde trapgevel, xvii a. Boven de vensters en de deur gelijkstraats Tudorbogen met gebosseerde blokken, boven de overige vensters halfcirkelvormige bogen met geheel vlakke blokken. De makelaar is ingekort. Sierankers. Afb. 438. Thorbeckegracht 77/78 a. Dubbel huis, waarvan de voorgevel met een doorgaande | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
houten kroonlijst wordt afgesloten, xviii b. De hoge stoep met opgangen aan weerszijden is voorzien van een leuning met gietijzeren balusters in rococo-vormen. Thorbeckegracht 81. Huis met brede voorgevel, afgesloten door een houten kroonlijst met consoles in Lodewijk XVI-vormen. De voorgevel heeft een zandstenen voet waarop geheel rechts het jaartal 1784 voorkomt. De ingang is in de vorige eeuw veranderd en links van de ingang is een inrit uitgebroken.
Ga naar margenoot+ Vispoortenplas 1. Huis met ingezwenkte topgevel, voorzien van afdekkingen in zandsteen en eindigend met een kuif waarin een steen het jaartal 1740 draagt. Afb. 441.
Ga naar margenoot+ Voorstraat 17. Huis met een lijstgevel ter breedte van vijf vensters, begin-xviii, oorspronkelijk boven het gelijkstraatse één verdieping omvattend en xix met een tweede verdieping verhoogd en gepleisterd. De ingang en het venster onmiddellijk daarboven zijn gevat in een decoratieve houten omlijsting. Afb. 440. Voorstraat 41 a. Huis waarvan de gepleisterde voorgevel, drie vensters breed en door een houten kroonlijst afgedekt, is voorzien van het jaartal 1666 en verschillende zandstenen sierstukken uit de xviie eeuw bevat. Ongetwijfeld is de voorgevel vroeger een halsgevel geweest, die enige gelijkenis moet hebben gehad met de halsgevels Diezerstraat 43 van 1667 en Melkmarkt 14. Afb. 439. Voorstraat 2. ‘De Harmonie’, als sociëteit van die naam volgens stichtingssteen gebouwd in 1828, nu café-restaurant. Kubisch gebouw met hoofdgevel aan de Grote Markt en zijgevels aan de Voorstraat en de Melkmarkt, van de aanvang gepleisterd. De gevel aan de Grote Markt heeft een middenpartij die oorspronkelijk was voorzien van twee pilasterorden: een Toskaanse en daarboven een Jonische, en die eindigt met een driehoekig fronton. De Toskaanse pilasters zijn verloren gegaan bij het inbreken van een brede vensteropening. Afb. 370.
Ga naar margenoot+ Walstraat 17. Huis met ingezwenkte topgevel, eindigend met een fronton. Onder het fronton een gevelsteen met jaartal 1791. De gevel is naderhand gepleisterd. Afb. 442. Walstraat 20. Huis met voorgevel ter breedte van drie vensters, afgesloten door een Jonische kroonlijst van hout en voorzien van een zandstenen voet. De ingang is gevat in een strakke houten omlijsting. De bovenvensters bezitten getoogde ramen binnen de rechthoekige kozijnen. Begin xix. Walstraat 28. Huis met voorgevel ter breedte van drie vensters, afgesloten door een Jonische kroonlijst, waarschijnlijk omtrent 1840. | |||||||||||||||||||||||||||||||
GevelfragmentenTot voor enkele jaren bevonden zich in de gevel van de fabriek Waterstraat 84 drie kennelijk bijelkander behorende oudere gevelstenen, de grootste met een reliëfvoorstelling van de vogel Phoenix en onderschrift: E cinere vivo, de beide andere elk met voorstelling van een ton en de onderschriften: MDCC en XIX (1719). Sindsdien zijn zij overgebracht naar de gevel van de zeepfabriek De Fenix, Lijnbaan 6. Afb. 443. | |||||||||||||||||||||||||||||||
MolenDe wind-oliemolen De Passiebloem, Vondelkade 75, is een houten stellingmolen waarvan de romp is gedekt met riet, en die wordt geflankeerd door twee houten | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
schuurvleugels. Nadat de molen, die dagtekent van 1776, buiten gebruik was gesteld is hij door aankoop eigendom geworden van de gemeente Zwolle, die in 1965 tot een restauratie is overgegaan. Afb. 444. | |||||||||||||||||||||||||||||||
Havezaten en buitenplaatsenIn het gedeelte van de voormalige gemeente Zwollerkerspel dat in 1967 bij de gemeente Zwolle is gevoegd liggen enige vermeldenswaardige havezaten en buitenplaatsen of overblijfselen daarvan, te weten:
LANDWIJK, Kuyerhuislaan 4-6, bij het einde van de Wipstrikkerallée, is een oude buitenplaats die nu in hoofdzaak als kwekerij wordt gebruikt. Het herenhuis, vierkant van plattegrond, dagtekent kennelijk uit de xviiie eeuw. Voor- en achtergevel zijn beide voorzien van een rijzig dakhuis, waarvan de gemetselde topgevels zandstenen afdekkingen in rococo-vormen bezitten (afb. 451). Aan de Wipstrikkerallée een inrijhek met vier zandstenen hekpijlers. De hoofdpijlers dragen zandstenen siervazen, de siervazen van de zijpijlers zijn verloren gegaan, (afb. 452). Aan de Kuyerhuislaan een eenvoudiger hek met twee zandstenen pijlers. Litteratuur: Van der Pot, blz. 29.
BOSCHWIJK, ongeveer halverwege tussen Zwolle en Wijtmen aan een afgesneden stuk van de Almelosche Straatweg, is het geliefde buitenverblijf geweest van de dichter Rhijnvis Feith. Feith verkreeg de buitenplaats in 1781 als erfgenaam van dr. Egbert Spaer. In de acte van boedelscheiding wordt zij beschreven als ‘bestaande uit een huis of spijker en hof cum annexis’ (J.V. van der Muelen, Aanteekeningen betreffende de eigenaren van Boschwijk, in De Nederlandsche Leeuw i, 1883, blz. 52-54). Volgens Van der Muelen vergrootte Feith het huis door er aan iedere zijde een kamer bij te bouwen, en veranderde 's dichters zoon Everard Eisso het inwendige tussen 1824 en 1849 door de zaal met geschilderd behangsel, die de hele achtergevel (van het middenblok) besloeg, te verdelen in twee kamers en een gang. Het huis (afb. 449) bestaat uit een vierkant middenblok met verdieping en twee zijvleugels zonder verdieping. Deze zijvleugels hebben elk aan de voorzijde een met drie zijden uitspringende vensterpartij. Te oordelen naar het metselwerk heeft het huis in drie fasen zijn bestaande gedaante gekregen. Eerst is het middendeel gebouwd, aanvankelijk nog zonder verdieping. Dat kan niet veel vroeger zijn geweest dan omtrent 1780. Vrij kort daarna zijn de vleugels tegen de flanken opgetrokken. De verdieping op het middenblok is van kennelijk 19-de-eeuws metselwerk, en zal dus dagtekenen uit de tijd van Everard Eisso Feith. Het inwendige van het huis bevat niets opmerkelijks. Aan het begin van de oprit staat een hek met vierkante hekpijlers van baksteen en zandsteen, bekroond door zandstenen siervazen in de vormen van eind-xviii (afb. 450). Het karakter van het park moet sterk zijn gewijzigd sinds de dagen van Rhijnvis Feith. De buitenplaats behoort aan de gemeente Zwolle.
SOESLO, even ten z van het dorp Wijtmen, is een buitenplaats waarvan het herenhuis (afb. 448) is gebouwd in 1815 (Van der Pot blz. 31). De buitenplaats behoort aan de gemeente Zwolle. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
KRANENBURG is een havezate geweest even ten n van de weg van Zwolle naar Meppel op één km ten w van de Berkumerbrug. Het herenhuis is in 1844 gesloopt (Van der Pot blz. 22). Op het landgoed heeft de gemeente Zwolle een begraafplaats en een kwekerij aangelegd. Aan het begin van de oprijlaan staan vier hekpijlers van baksteen met dekstukken en siervazen van zandsteen in de vormen van omtrent 1700 (afb. 454). De hekpijlers zijn ongetwijfeld enige tijd geleden herbouwd.
DIJKZICHT is een buitenplaats aan de oostzijde van de Oude Berkumerbrug over de Vecht. Het eenvoudige herenhuis, rechthoekig met verdieping, dagtekent uit begin-xix (Van der Pot blz. 42). De oorspronkelijke kroonlijst is, naar wij vermoeden, later door een andere vervangen. Het huis, tegenwoordig in gebruik als tekenbureau, is naderhand vergroot met enige lage aanbouwsels.
ARNICHEM is een landhuis aan de rechteroever van de Vecht tegenover de Nemelerberg (afb. 453). De hoofdgevel van het kubische huis is gericht op de Vecht. Aan weerszijden van deze hoofdgevel bevindt zich een ommuurde plaats, waarvan de linkse (objectief) gelegen is vóór de ingangszijde. Naast de ingang bevat de muur een steen met opschrift aangaande het leggen van de eerste steen in 1829 door Catharina Thomassen à Thuessink, weduwe van Mr. H.A. Tobias (zie ook Van der Pot blz. 43). Het huis is thans (1968) onbewoond en verkeert in een onbevredigende staat van onderhoud.
DE DOORN, Doornweg 47, gelegen aan de rechteroever van de Vecht op 2 km boven de uitmonding van het Zwarte Water, is een voormalige havezate. Ga naar margenoot+ Het oudste bericht aangaande De Doorn dat ons bekend is vormt het verhaal bij Van Hattum ii blz. 247 over de Gelderse bezetting op het huis die in 1523 een mislukte poging deed om Zwolle te verrassen. Verder is er niet veel meer bekend dan de namen van bezitters van de havezate (voornamelijk te vinden in J. van Doorninck, Geslachtkundige Aantekeningen). In 1592 was Willem van Broekhuizen bezitter van De Doorn, hem aangekomen door zijn huwelijk in 1583 met Maria van Uterwijck. Eerder was de havezate in het geslacht Mulert geweest. De laatste Van Broekhuizen van De Doorn stierf in 1739. In 1785 kwam De Doorn door koop in het geslacht Van Haersolte, waaruit het goed door verkoop in 1935 in andere handen overging. In 1954 kocht de heer A.A.C. Maaskant, directeur van Het Oversticht, het inmiddels zeer in verval geraakte en gedeeltelijk als varkensstal gebruikte huis met het terrein dat door de binnengracht wordt omsloten. Nadat de nieuwe eigenaar het gebouw in 1955-'56 terdege had hersteld en bewoonbaar had gemaakt vestigde hij er zich met zijn gezin. Een tekening die in 1729 door Abraham de Haan werd gemaakt, en die in het Prov. Overijsselse Museum te Zwolle berust, geeft het huis in welstand weer, gezien van het z.-w. Het bestond toen uit een langgerekt hoofdgebouw met zadeldak aan de zuidzijde van het terrein dat door de binnengracht wordt omsloten, en een lager, eveneens van een zadeldak voorzien gebouw dat kennelijk naderhand langs de noordzijde van het hoofdgebouw was opgetrokken (afb. 445). Omstreeks midden-xix is het huis klaarblijkelijk verkleind door het aan de westzijde met meer dan de helft in te korten en van het overblijvende stuk de verdieping te slopen. Het kubische blok dat zo bleef staan werd vervolgens voorzien van een afgeplat tentdak. Ga naar margenoot+ Het huis (afb. 446) ligt op de z-o hoek van het vierkante terrein dat door de binnengracht wordt omgeven. Op enige afstand van de binnengracht bevindt zich een gedeeltelijk verlande buitengracht, die eveneens een vierkant vormt. Aan de noordzijde, die de toegangszijde is, liggen tussen de beide grachten de gebouwen van een boerderij. Het herenhuis heeft een vierkante gedaante met een klein uitbouwsel tegen de noordzijde. De gevel aan de westkant, gevormd na de inkorting, is gepleisterd. Sinds de | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
herstelling door de heer Maaskant is het plat van het tentdak omgeven door een houten sierbalustrade. Een binnenmuur, dwars door het huis van o naar w gaand, vormt de scheiding tussen de beide delen waaruit het huisblok is ontstaan. Dat het blok uit twee delen van van ongelijke ouderdom bestaat is ook uitwendig aan het sterk verschillende karakter van het metselwerk te zien. Het helderrode metselwerk van het oude hoofdgebouw, dat tot xvi a zou kunnen teruggaan, en waarin xvii a elliptische venstertogen zijn aangebracht, staat in duidelijke tegenstelling tot het meer verzorgde grauwe metselwerk van de noordelijke helft. Wat het inwendige aangaat merken wij om te beginnen op dat alleen het noordelijkeGa naar margenoot+ deel is onderkelderd. De kelder op het o is overdekt door troggewelven op houten balken, de westelijke, gekenmerkt door twee ribloze kruisgewelven, heeft kennelijk vroeger verder westwaarts doorgelopen. Dit laatste blijkt hieruit, dat de beide kruisgewelven in het midden van de bestaande westmuur ontspringen op een ingemetselde laatgotische pijler van vierkante gedaante met afgeschuinde hoeken. Het zuidelijke deel van het huis bevat een zaal van ongeveer 6 × 9 m, het noordelijke een wat smallere en minder lange opkamer. Langs de westelijke buitenmuur loopt een gang, waarvan het noordelijke eind later is afgescheiden en tot keuken dient. In het zuidelijke eind gaat de trap langs de westelijke buitenmuur omhoog. De binnenmuur dwars door het huis wordt in de gang opgevangen door een boog, die rust op wandpijlers met zandstenen basementen en kapiteellijsten, xvii a. Waar de gang aan de zuidzijde is gesplitst in twee helften waarvan de ene de trap bevat, wordt de scheiding gemarkeerd door een vierkante pijler die twee dwarsbogen draagt. Deze vierkante pijler is gedetailleerd overeenkomstig de juistvermelde wandpijlers. De trap is voorzien van een leuning met balusters en voert langs een gesneden balksleutel, alles xvii a. De zaal heeft een houten plafond met gesneden rankornament (afb. 447), ongetwijfeld uit begin-xviii. Ter plaatse van de verdwenen oude schouw tussen de twee vensters op het o bevindt zich een eenvoudige nieuwe schouw. Toen de heer Maaskant het huis kocht waren de wanden nog gedeeltelijk voorzien van een gehavend behangsel van decoratief beschilderd grof doek, dat niet meer te handhaven was. Fragmenten, op het huis bewaard, wijzen op begin xviii. In de opkamer treft men een schouw aan met een grijsmarmeren mantel en een gestucte boezem, alles in sobere vormen van eind-xviii evenals het houten plafond. |
|