Noord- en Oost-Salland
(1974)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| ||||
OmmenOmmenOmmen is gelegen op een zandige hoogte temidden van de rivierafzettingen aan de noordelijke zijde van de Overijselse Vecht. Ga naar margenoot+ Litteratuur: Stadrecht van Ommen, uitgaaf van de Vereeniging tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis, 1887; F.A. Hoefer, Korte aanteekeningen omtrent Ommen, in Versl. en Med. o.r.g. 1910 blz. 1; D.P.M. Graswinckel, Het Oud-archief der gemeente Ommen, in Verslagen omtrent 's Rijks Oude Archieven 1927 II blz. 715; G. Steen en W. Veldsink, De geschiedenis van Ommen, 1948. Ga naar margenoot+ Ommen was de zetel van een bisschoppelijke hof (K. Heeringa, Rekeningen van het bisdom Utrecht 12 blz. 495). In de strijd van de bisschoppen Otto ii en Wilbrand tegen Rudolf van Koevorden en zijn Drentse aanhang was Ommen de plaats waar de bisschoppelijke legers werden verzameld (C. Pijnacker Hordijk, Quedam Narracio de Groninghe blz. 40, 41, 55, 56 en 72). De strategische betekenis van Ommen zal wel een belangrijke aanleiding zijn geweest voor de bisschop om de plaats tot een stad te maken. Naar alle waarschijnlijkheid geschiedde dit door Otto iii in 1248 (Oork. Ov. i nr. 210). In 1330 verwoestten Roderik van Voorst en Zweder van Rechteren in hun opstand tegen bisschop Jan van Diest de stad Ommen (Kronijk van Gerardus Coccius, uitgaaf van de Ver. tot beoefening van Overijsselsch Regt en Geschiedenis 1860 blz. 20). Nog in hetzelfde jaar kwam het tot een scheidsrechterlijke uitspraak waarbij o.a. werd bepaald ‘dat heere Roderic van Voerst ende Sueder van Rechteren mit hueren hulpers Ummen vesten zellen’ (Oork. Ov. iv no. 79). Volgens de vervolger van Beka deed bisschop Floris van Wevelinkhoven (1379-1393) zowel Ommen als Hardenberg met stenen muren omringen (zie onder Hardenberg blz. 20). In 1439 stond de bisschop zijn recht op de meente aan de stad af ten behoeve van het onderhoud van de versterkingen (Muller Regesten ii no. 3055). In 1451 werd verboden ‘dat yemant over onser stad mure klumme’ (Stadrecht van Ommen blz. 13). Het veer vóór Ommen, dat de bisschop in 1447 verpachtte, werd in 1492 door een brug vervangen. In 1517 werd Ommen door een stadsbrand geteisterd (Nagge i blz. 410). De vestingwerken van Ommen moeten evenals die van andere kleine Overijselse steden op bevel van de bisschop in 1518 zijn geslecht. In 1519 had de stad zich te verantwoorden voor nalatigheid in het nakomen van dit bevel (Tijdrekenk. Reg. v blz. 42). In 1624 ontstond er een grote brand, waardoor vrijwel alle huizen alsook de kerk werden verwoest. Eerst in de laatste decenniën heeft de bebouwing zich in belangrijke mate buiten de middeleeuwse kern uitgebreid. STADSPLATTEGROND. De ovale ring van de verdwenen ommuring en omgrachting is nog duidelijk in het stratenplan te volgen.
HET GEMEENTEHUIS is voor het grootste deel in 1925 nieuw gebouwd met behoud van het oude, langgerekte gemeentehuis van 1828 langs de Brugstraat dat nu de oostelijke vleugel vormt (afb. 121). De vrij aanmerkelijke omvang van het oude gemeentehuis wordt verklaard door de omstandigheid dat er oorspronkelijk ook het kantongerecht en de woning van de brugmeester in waren ondergebracht. Een hardstenen gedenkplaat naast de ingang aan de Brugstraat vermeldt behalve het jaartal 1828 de naam van de architect J.F. Creutzberg. Vroeger stond op het midden van het langgerekte schilddak langs de Brugstraat een houten torentje dat men heeft verwijderd toen de nieuwe hoofdvleugel aan de Vechtkant een dergelijk torentje op het dak kreeg.
DE HERVORMDE KERK is een laatgotisch gebouw, dat vrij is gelegen op het terrein van het voormalige kerkhof. De kerk was eertijds gewijd aan de H. Brigida (zie D.P.M. Graswinckel in Versl. en Med. o.r.g. 1926 blz. 53). Fig. 14, afb. 122 t/m 126. | ||||
[pagina 57]
| ||||
Het oudste bericht aangaande kerkelijk Ommen dat men kent is een oorkonde van 1238, waarbij deGa naar margenoot+ elect Otto van Holland de kerk schonk aan het kapittel van St.-Pieter in Utrecht (Oork. Ov. i no. 176). Ten voordele van het herbouwen van de kerk die door de stadsbrand van 1517 was verwoest verleende bisschop Philips van Bourgondië in 1518 een aflaat (Tijdrekenk. Reg. v blz. 48). Gelijk hiervoor al is vermeld verbrandde de kerk opnieuw in 1624. Volgens een notitie in een keurboek was zij voordien ‘een zeer woll gebouwde kerkcke ende doorgaens met een seer guet gewulffte’ (Steen en Veldsink a.w. blz. 19). In 1857 werd de kerk ‘geheel vernieuwd en een toren daarop gebouwd’ (als voren blz. 126). De kerk bestaat uit een schip, waarvan de hoofdbeuk aan de noordzijde wordt begeleidGa naar margenoot+ door een smallere en veel lagere zijbeuk, en uit een koor met een sluiting van drie achthoekszijden. Tegen de zuidzijde van het koor bevindt zich de voormalige sacristie, nu kerkeraadskamer, en tegen de westgevel van de zijbeuk een klokhuis. Fig. 14. Ommen, Hervormde Kerk, plattegrond en dwarsdoorsnede
| ||||
[pagina 58]
| ||||
Met uitzondering van het klokhuis is de hele kerk gotisch, zij het ook dat de gevolgen van de ingrijpende verbouwing van 1857 overal duidelijk zichtbaar zijn. Bij die gelegenheid hebben de hoofdbeuk van het schip en het koor een nieuwe bekapping gekregen met een houten toren op het westelijke eind, zijn de muren van buiten van een bepleistering voorzien die in 1929 aan de zuidzijde en in 1968 aan de westzijde weer is verwijderd, en heeft men in de zijbeuk een overwelving van hout en stuc aangebracht. Het klokhuis dagtekent ongetwijfeld ook uit de tijd omstreeks 1860, maar het bevat een oudere klokkestoel. In 1968 heeft de kerk een grote opknap- en herstellingsbeurt gehad, waarbij nieuwe vloeren van beton zijn aangebracht. In het koor en de sacristie zijn bij het graafwerk voor de nieuwe vloeren sporen van een oudere kooraanleg en van een voorafgaande sacristie aangetroffen.
Ga naar margenoot+ De kerk is in hoofdzaak van baksteen opgetrokken, maar vooral aan de zuidzijde van het schip is op vrij grote schaal ijzeroer verwerkt, ongetwijfeld afbraakmateriaal dat vrij was gekomen bij sloping van een oudere, waarschijnlijk romaanse kerk. Voorts komt op enkele plaatsen wat tufsteen en bentheimer zandsteen voor. De westgevel van de hoofdbeuk bestaat tussen de oorspronkelijke hoeken uit kennelijk jonger metselwerk van baksteen met speklagen van tufsteen, dat de indruk maakt uit xvi a te dagtekenen. De baksteen vertoont in het algemeen de volgende formaten:
Ga naar margenoot+ De kerk is rondom voorzien van steunberen op de hoeken en op de scheiding van de vakken, behalve ten aanzien van de zijbeuk die alleen maar steunberen op de beide hoeken heeft. Zonder twijfel zijn hier de steunberen tussen de vakken weggebroken. In het klokhuis is duidelijk te zien dat een steunbeer tussen hoofd- en zijbeuk is weg. gebroken. Alle vensters hebben hun harnassen verloren. In de westmuur van de zijbeuk bevindt zich een blind venster, dat, naar in het klokhuis is te zien, altijd blind is geweest-Ter hoogte van de kap bevat deze gevel een klein rond venster. (Fig. 14 hierin niet juist). Een geheel verborgen dichtgemetselde ingang met segmentboog is in 1968 tevoorschijn gekomen in het tweede vak van de zuidmuur. In de westgevel bevindt zich een neogotische fors geprofileerde ingang die geheel in hout is uitgevoerd. De segmentboog in het metselwerk daarboven moet tegelijk met deze neogotische ingang zijn gemaakt.
Ga naar margenoot+ Terwille van de overzichtelijkheid is het gewenst te beginnen met de behandeling van het koor, dat kennelijk ouder is dan het schip. Toen in 1968 graafwerk werd verricht voor het maken van de nieuwe vloer vond men de duidelijke aanwijzingen dat het koor in eerste aanleg korter en recht gesloten is geweest. Er kwamen sporen aan het licht van een weggebroken triomfboog, ten oosten daarvan bleken de muren een naar binnen springende voet te bezitten waarin veel blokken ijzeroer zijn verwerkt en op ongeveer 8,50 m uit de triomfboog vond men de fundering van een sluitingsmuur, bestaande uit ijzeroer, tuf en baksteen met een vulling van keien in mortel. In de sacristie (kerkeraadskamer) kwam de fundering tevoorschijn van een overhoekse steunbeer van het koor in zijn oudste aanleg, be- | ||||
[pagina 59]
| ||||
staande uit een bed van keien in mortel. Het koor heeft dus aanvankelijk de gedaante gehand van een vierkant, ongeveer 8,50 × 8,50 m. De veelhoekige sluiting is naderhand toegevoegd. Aan de noordzijde staat het metselwerk van de sluiting over de volle hoogte koud tegen de hoek van het koorvierkant. Aan de zuidkant is de toestand vrij gecompliceerd. Daar heeft men, evenals aan de noordzijde zal zijn geschied, de overhoekse steunbeer bij de koorverlenging vervangen door een haaks geplaatste, waarvan de grondslag in de sacristie werd gevonden, en vervolgens een kleine sacristie gebouwd waarvan de westmuur tegen de nieuwe steunbeer aansloot. Later werd die kleine sacristie vervangen door de bestaande, die groter is en zich verder westwaarts uitstrekt. Het bouwen van deze nieuwe sacristie bracht mee dat de haakse steunbeer, waartegen de westmuur van de oude aansloot, moest worden vervangen door een meer westelijk geplaatste, en dat het oude zuidelijke venster van het koorvierkant ook vervangen werd door een nieuw en groter venster meer naar het w. Wij kregen de indruk dat bij deze veranderingen de oude zuidmuur van het koorvierkant voor een groot deel is afgebroken en herbouwd. In de noordmuur van het koorvierkant bevindt zich een kleine nis, gedekt door twee tegen elkander opgezette platen tufsteen. Een korfboognis in het westelijke eind van het tegenoverliggende wandvak is daar kennelijk pas naderhand aangebracht. De zijden van de koorveelhoek werden van de aanvang voorzien van korfboognissen onder de vensters. Daarvan zijn alleen de twee noordelijke nog volledig voorhanden.
De pijlers en wandpijlers van de rijzige spitsbogen tussen hoofd- en zijbeuk bleken bijGa naar margenoot+ gedeeltelijke ontpleistering in 1968 tufstenen basementen te bezitten, die eindigen met fijn geprofileerde lijsten van zandsteen. De schachten daarboven zijn ‘voor zover toen te zien was’ opgetrokken van baksteen met hier en daar wat tufsteen. Zoals op oude foto's nog is te zien waren de schuine kanten van de schachten voorzien van een inhoeking in het midden. Later is die inhoeking, doorgaande in de bogen, op een enkel stuk na met pleister opgevuld. De pijlers zijn verminkt doordat men kolonnetten aan de noord- en de zuidzijde heeft weggehakt. De voetstukken van die kolonnetten bleken in 1968 onder de vloer bewaard te zijn. Niet alleen de pijlers waren, naar in genoemd jaar aan het licht kwam, van kolonnetten voorzien geweest. Ook tegen de noordwand en in de hoeken van de zijbeuk kwamen overblijfselen van kolonnetten tevoorschijn. In de zuidmuur bevinden zich onder de vensters gepaarde nissen met korfbogen. Ook de wanden van de zijbeuk zijn van overeenkomstige nissen voorzien: een enkele nis onder het blinde venster aan de westzijde en een deel van een serie gepaarde nissen onder de vensters van de noordwand. Van de stucgewelven in de zijbeuk gaan de zuidelijke velden op van zeer gedrukte en smalle scheibogen die op vrij onorganische wijze halverwege de pijlers ontspringen. Op deze flauw-spitse bogen zijn lichte vulwanden gemetseld tot de toppen van de hoge spitsbogen. In 1968 was er een tijdlang een gat in het meest westelijke vak van het stucgewelf. Dat gaf ons gelegenheid vast te stellen dat de hoge spitsbogen onder de kap van de zijbeuk nooit afgepleisterd zijn geweest. Bovendien konden wij toen zien dat het baksteenmetselwerk van de hoge westelijke spitsboog een groot blok bentheimersteen bevat, juist ter hoogte waar aan de kant van het middenschip ijzeren haken uitspringen voor bevestiging van trekstangen.
De voormalige sacristie, nu kerkeraadskamer, is het enige deel dat van een gemetseldeGa naar margenoot+ | ||||
[pagina 60]
| ||||
overwelving is voorzien. De zandstenen ribben ontspringen op vier kraagstenen, waarvan er twee elk een masker dragen. Op één van de gewelfribben komt een steenhouwersmerk voor: × . Het is duidelijk dat de bakstenen gewelfvelden niet lang geleden zijn vernieuwd. Ga naar margenoot+ Dat het koor in zijn eerste vierkante gedaante overhoeks geplaatste steunberen heeft bezeten wijst er o.i. op dat het niet veel ouder dan begin-xiv kan zijn. Het heeft ongetwijfeld een klein romaans koor vervangen, waarvan maar weinig afbraakmateriaal voor het opgaande werk beschikbaar was. Omstreeks 1400 of wat later zal men er toe zijn overgegaan de veelhoekige sluiting toe te voegen, en tegelijkertijd of kort daarna moet ook de oudste sacristie tot stand zijn gekomen. Dat het schip jonger is dan het koorvierkant was in 1968 goed te zien: de oostelijke wandpijler van de bogenrij is naderhand tegen ouder metselwerk opgetrokken. Hoofdbeuk en zijbeuk zijn tegelijkertijd gebouwd: in het klokhuis blijkt het metselwerk van beider muren homogeen te zijn. Wij nemen aan dat de hele kerk eertijds overdekt is geweest met gemetselde gewelven, zulks volgens de regel die in de gewestelijke Gotiek gold, en in overeenstemming met de notitie over het ‘seer guet gewulffte’ dat de kerk vóór de brand van 1624 bezat (blz. 57). Dat betekent dat de hoge spitsbogen die tot dicht onder de muurplaat van de middenbeuk reiken, niet volledig naar de veel lagere zijbeuk open kunnen zijn geweest, en dat er van de aanvang binnen de hoge bogen lagere scheibogen bestonden. Dat de bestaande lagere scheibogen en de vulmuren daarboven oorspronkelijk zijn betwijfelen wij; wellicht zijn zij eerst gemaakt toen men in 1857 de stucgewelven in de zijbeuk aanbracht. Dat de noordzijde van de hoge spitsbogen boven het stucgewelf steeds ongepleisterd is gebleven bevestigt dat er lagere binnen-scheibogen waren. De enige aannemelijke verklaring voor het vulstuk van baksteen met speklagen in de westgevel is dat daar een toren heeft gestaan, en dat men na sloping van die toren een vrijwel geheel nieuwe gevel ter afsluiting van het schip heeft moeten bouwen. Het feit dat de beide klokken het jaartal 1517 dragen doet ons vermoeden dat bij de brand van dat jaar oudere klokken verloren zijn gegaan en dat de toren toen zo ernstig is geteisterd dat men hem heeft moeten afbreken. Ga naar margenoot+ Tot de inventaris behoren: Een preekstoel, xvii, voorzien van een lezenaar van geelgieterswerk met de wapens - Van Pallandt en - Van Haersolte, midden xviii, afb. 128, 127. Twee oude klokken, hangende in het klokhuis, te weten: Klok van 145 cm middellijn met opschrift: Maria is mijn name mijn gelut sij Gode bequame den levendigen ropick de doden bescreij ick hagel ende donder wersta ick Hinricus de Tremonia (Dortmund) me fecit anno xvc xvii; Klok van 130 cm middellijn met opschrift: Salvator is mijne name mijn ghelut sij Gode bequame den levendighen ropick de doden bescreij ick hagel ende donder verstuer ick Hinricus de Tremonia me fecit anno xvc xvii. De romaanse zandstenen doopvont die tot deze kerk heeft behoord bevindt zich sinds 1903 in het Rijksmuseum in Amsterdam. Litteratuur m. afb. zie R. Ligtenberg in Bulletin k.n.o.b. 1915 blz. 169, 176, 177 en fig. 10 op blz. 167, afb. bij Steen en Veldsink a.w. tegenover blz. 56.
Ga naar margenoot+ Tot de inventaris van de Rooms-Katholieke kerk van de H. Brigitta, gebouwd in de jaren 1938-1939, behoren de navolgende voorwerpen, die ten dele zijn overgebracht van Schokland toen dit eiland in 1859 werd ontruimd: een geelkoperen kaarsekroon met één rij van 6 armen, xvii; een geelkoperen kaarsekroon van 2 × 6 armen, xvii; een schilderstuk, de Kruisiging, matig werk in de trant van P.P. Rubens, 150 × 110 cm, naar het heet afkomstig van de parochie van St. Michael in Zwolle, afb. 129; een verguld-zilveren kelk, hoog 19 cm, xvii met nieuwe cuppa, de merken niet meer te ontcijferen; | ||||
[pagina 61]
| ||||
een verguld-zilveren kelk, hoog 24 cm, nu als ciborie gebruikt, rococo, de merken niet te ontcijferen, afb. 130; een rond zilveren blad van 17 cm middellijn, nu in gebruik als ampullenblad, maar oorspronkelijk zeker niet voor kerkelijk gebruik bestemd. Het blad vertoont gegraveerde alliantiewapens: een gaande leeuw en drie zwanen of eenden. Afb. 131. Merken: Holland, Haarlem, meesterteken een vijfpuntige ster (zie Voet, Haarlemsche goud- en zilversmeden no. 60), jaarletter k (1696); zilveren missaalbeslag, rococo, met voorstellingen van Mozes, David en de evangelisten, afb. 132. Merken niet meer te ontcijferen; zes gegoten geelkoperen kandelaars op driezijdige voeten, xvii. | ||||
MolensTegenover de stad aan de zuidzijde van de Vecht staat een windkorenmolen, stellingmolen met gemetselde voet, in sterke mate ingebouwd door een moderne maalderij. De jaartallen 1806 en 1920 die op de molen zijn geschilderd hebben betrekking op het bouwen van de molen en een restauratie. Afb. 119. Aan de oostzijde van de stadskern staat een houtzaagmolen, gesticht in 1824 en in 1961 sterk gerestaureerd (afb. 120). Hij is als molen buiten gebruik gesteld en dient tegenwoordig tot huisvesting van de Oudheidkamer. | ||||
VilsterenTot de inventaris van de neogotische Rooms-Katholieke kerk van de H. Willebrord,Ga naar margenoot+ dagtekenend van 1897, behoren: Een geelkoperen kaarsekroon met twee rijen van zes armen. De ring waaraan de kroon hangt wordt omgeven door drie dubbelkoppige adelaars. Waarschijnlijk eind xvii; Een torenklok die in 1770 is gegoten door Pieter van Seest in Amsterdam.
Vóór de oprit van het Huis Vilsteren (het herenhuis is in 1908 ter vervanging van hetGa naar margenoot+ vorige gebouwd door Ed. Cuypers) staan vier monumentale hekpijlers van baksteen en zandsteen, elk bekroond door een zandstenen siervaas in kenmerkende Lodewijk-xvi-vormen, eind xviii. Afb. 134.
Aan de noordzijde van de straatweg staat een achtkante windkorenmolen met hogeGa naar margenoot+ gemetselde voet en stelling, gebouwd in 1858, herbouwd in 1888 en gerestaureerd in 1966/'67. Afb. 133.
Tot elk van de boerderijen Groothof aan de straatweg en Luttikhof iets meer noordwaartsGa naar margenoot+ behoort een schuur, de eerstgenoemde ten dele, de andere geheel uitgevoerd met gepotdekselde houten wanden en met dwarsinritten. | ||||
Verspreide monumentenDE OMMERSCHANS. Van de vierhoekige gebastionneerde schans uit de xviie eeuwGa naar margenoot+ ten n van Ommen halverwege de weg van Ommen naar Balkbrug is tegenwoordig niet veel meer over dan de omgrachting aan de oostzijde van deze straatweg die dwars door het terrein van de voormalige schans loopt. | ||||
[pagina 62]
| ||||
Ga naar margenoot+ In 1613 werd besloten tot het aanleggen van een schans in het Ommermoeras dicht bij Avereest (K.D. Hartmans, Uit de geschiedenis van Ommerschans, in Versl. en Med. o.r.g. 1928 blz. 159). Wanneer de schans tot stand kwam is niet bekend, wel dat zij in 1628 bestond. Na een weinig roemrijk verleden werd de schans in 1819 door de Staat ten gebruike gegeven aan de Maatschappij van Weldadigheid ten behoeve van het oprichten van een bedelaarskolonie. Nadat deze instelling was opgeheven is de Ommerschans in 1890 door de Staat verkocht (K.D. Hartmans in het verzamelwerk ‘Overijssel’, z.j. [1931], blz. 1074). Ga naar margenoot+ HET LAAR is een voormalige havezate op nog geen km afstand ten z - w van Ommen. Afb. 136. Ga naar margenoot+ Geschiedenis: Toen Rudolf van Koevorden zich in 1229 onderwierp aan bisschop Wilbrand moest hij twee ‘castra’, te weten Koevorden en ‘Lare’, overgeven waarvan ‘Lare’ onmiddellijk werd verbrand (C. Pijnacker Hordijk, Quedam Narracio de Groninghe blz. 57). Naar men aanneemt is gemeld ‘castrum Lare’ een voorganger van het latere slot Het Laar, dat in 1380 behoorde aan Engelbert van Zalne, gehuwd met Jutte van den Laer. Engelbert had zich blijkbaar aangesloten bij de opstandige Sallandse ridders, tegen wie bisschop Floris van Wevelinchoven in de lente van dat jaar te velde trok. Bij het verdrag van verzoening dat Engelbert van Zalne op 25 mei 1380 met de bisschop, Deventer, Zwolle en het ganse Sticht sloot moest hij beloven voortaan niets meer uit zijn huis te Laer tegen de andere partij te zullen ondernemen (Muller Regesten i no. 1035). In 1384 verklaarden Eng(el)bert en Jutte o.a. dat de bisschop en de drie grote steden van het Oversticht ‘die hoffstede tot Laer ende voirgeborchte mit hoeren vesten ende begrepe (d.w.z. wat erbij hoort), hoe dat gelegen is, dair wij plegen te wonen, slichten ende effen maken moegen tot allen tijden wanneer sij dat willen’. Tenslotte zegden zij nog toe ‘dat wij off unse erffgename gheenrehande veste tymmeren en sullen up die stede der Vechte dair dat Laer plach te stain, mer up die ander sijde der Vechte moegen wij tymmeren ende unse erffgename up hogen lande sunder graven’, en dan nog voor zover bisschop en steden dat zouden gedogen (J.W. Racer, Overijsselsche Gedenkstukken vi blz. 299/300). Nog in 1423 bekrachtigde Johan van den Laer de schikking van zijn grootouders en van zijn vader Hendrik met bisschop en steden inzake het huis ten Laer (Muller Regesten ii no 2335). Of en in hoeverre het slot ingevolge de overeenkomst van 1384 is gesloopt en een nieuw onomgracht huis op het hoge land aan de andere zijde van de Vecht werd gesticht is ons niet met zekerheid gebleken. Gezien het feit dat de plaats, waar het bestaande huis ligt een vrij laag gelegen terrein is, zou men kunnen aannemen dat het niet tot overbrenging naar de andere kant van de Vecht is gekomen. De Overijsselsche Chronijcke weet op het jaar 1439 te vertellen: ‘ende het huys te Laer weer opgetimmert’ (G. Dumbar, Analecta ii blz. 425), maar het is wel betwijfeld of dit bericht slaat op Het Laar bij Ommen (Teg. Staat ii blz. 86 noot). Verder is ons niets van betekenis bekend vóór 1744, in welk jaar Jan Lodewijk graaf van Rechteren zijn verschrijving in de Ridderschap vanwege Oldenhof bij Markelo verwisselde voor die vanwege Het Laar, dat hij kort tevoren had verworven (J. van Doorninck, Geslachtkundige Aanteekeningen blz. 327). Volgens Van der Aa heeft hij Het Laar tot een jachtslot ingericht. In 1788 werd Het Laar gekocht door Mr. Rudolf Sandberg, in wiens nageslacht de bezitting bijna een eeuw is verbleven. In 1932 kocht de gemeente Ommen het huis, dat een tijdlang o.a. als hotel had gediend, met de omliggende terreinen. Het herenhuis wordt door de gemeente verhuurd. Ga naar margenoot+ Afbeeldingen: Van het huis Het Laar bevinden zich twee 18-de-eeuwse tekeningen in het museum te Zwolle: één door H. Spilman, gekleurd, (cat. no. 1385) en een anonyme ongekleurde tekening (cat. no. 1818). De eerstgenoemde is hier afgebeeld onder no. 135. Beide geven het huis weer ter hoogte van één verdieping boven de kelder. Ga naar margenoot+ Het herenhuis, twee verdiepingen omvattend boven de kelderruimten, bestaat uit een rechthoekig hoofdblok en een vooruitspringende zijvleugel aan de rechter (noorder) zijkant. Het huis is uitwendig vrijwel volledig gepleisterd en gewit, en draagt in zijn bestaande verschijning alle kenmerken van het midden van de xixe eeuw. Aan de linkerzijvleugel, die wel gewit maar niet gepleisterd is, kan men vaststellen dat het metselwerk van de bovenverdieping jonger is dan dat daaronder. Uit de vormen van de keldervensters met hun luiksponningen en blokken van zandsteen is op te maken dat deze zijmuur tot de tweede verdieping uit xvii moet dagtekenen. | ||||
[pagina 63]
| ||||
Naar alle waarschijnlijkheid heeft men dus midden-xix het huis, dat toen ongeveer twee eeuwen oud zal zijn geweest, verbouwd door het toevoegen van een zijvleugel en een verdieping. In tegenstelling tot hetgeen de ‘Voorlopige Lijst’ vermeldt zijn de kelderruimten onoverwelfd. Noch in- noch uitwendig zijn er in het huis onderdelen te vinden die kennelijk ouder zijn dan begin xix, behalve de genoemde keldervensters. De 18-de-eeuwse schouw in de eetkamer is van elders overgebracht. Op het gazon vóór het huis staat een zandstenen voetstuk in rococo-vormen waarop ongetwijfeld een zonnewijzer geplaatst is geweest. Rechts daarvan bevindt zich een eigenaardig prieel van zandsteen, gietijzer en hout, midden-xix, dat van elders zal zijn overgebracht, waarschijnlijk van de buitenplaats De Pauw onder Wassenaar (vermoeden van Jhr. drs. H.W.M. van der Wijck). Afb. 137.
EERDE is een voormalige havezate halverwege de afstand van Ommen naar Den Ham.Ga naar margenoot+ Fig. 15, afb. 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150. Litteratuur: J.K. van Goltstein, Het Huis te Eerde, in Ov. Alm. 1839 blz. 167; tijdschrift ‘Buiten’Ga naar margenoot+ 1916 blz. 4 en 16; J. Lugard en H.W. Alma, Het Landgoed Eerde, 1950. Geschiedenis: Eerde verschijnt in de geschiedenis in 1380 als een sterk slot, gebouwd door de edelmanGa naar margenoot+ Evert van Essen, dat belegerd wordt door bisschop Floris van Wevelinchoven. In het zoenverdrag dat Evert bij de overgaaf moest tekenen was bepaald dat het slot geheel en al zou worden gesloopt. De eerstvolgende keer dat wij Eerde vermeld vonden is in een oorkonde van 1476, waarbij de bisschop Johan van Twicloe met het huis Eerde beleent (Muller Regesten iii no. 4253). In 1521 keerden de burgers van Zwolle, die de partij van hertog Karel van Gelre hadden gekozen, zich tegen de edelen die de bisschop trouw waren, en verwoestten zij onder andere het huis Eerde (Van Hattum ii blz. 203). Door koop verwierf de luitenant-generaal Johan Werner van Pallandt in 1706 de havezate, waarna hij het bestaande huis bouwde dat het jaartal 1715 draagt. In 1924 schonk Ph.D. baron van Pallandt, sinds 1913 eigenaar, Eerde aan de Eerde-stichting ten behoeve van de Internationale Orde van de Ster van het Oosten. In 1931 keerde Eerde terug aan de schenker, waarna het in 1934 in gebruik kwam bij de Stichting voor Quakerscholen, die er een internationale school heeft gevestigd. Het omgrachte herenhuis, dat met zijn voorgevel op het noorden is gericht, vormtGa naar margenoot+ tesamen met een voorplein, welks flanken met bouwhuizen zijn bezet, de middenmoot van een breed rechthoekig terrein dat door een buitengracht wordt omsloten. Een gemetselde brug van twee bogen, voorzien van zandstenen balustraden, voert over de buitengracht naar het voorplein. Deze brug draagt het jaartal 1854, en is toen gemaakt ter vervanging van een houten toegangsbrug. Oude afbeeldingen, o.a. de lithografie bij het aangehaalde artikel van Goltstein, geven de houten brug weer met twee hoge, door siervazen bekroonde hekpijlers aan het einde. Wij vermoeden dat dit de siervazen zijn die nu op het midden van de balustraden van de brug staan (afb. 142). De tuinen, die achter de bouwhuizen binnen de buitengracht zijn gelegen, worden aan de noordzijde langs de gracht afgesloten door muren, welke op het n-o en n-w eindigen tegen achtkante hoekpaviljoens. De hoekpaviljoens hebben koepelvormige daken die belegd zijn met houten dakspanen. De achterzijde van het linkerbouwhuis is in de tijd dat de Orde van de Ster van het Oosten hier was gevestigd tot een logeergebouw ingericht en verbouwd. Nu is hier het internaat van de Internationale School ondergebracht. Een boogbrug met zandstenen balustraden verbindt het voorplein met een bordes tegen de voorzijde van het herenhuis. Op dit bordes stijgt een trap met zandstenen | ||||
[pagina 64]
| ||||
Fig. 15. Eerde, plattegronden kelderruimten en hoofdverdieping
| ||||
[pagina 65]
| ||||
balustraden naar de stoep voor de ingangsdeur van de hoofdverdieping. Zijingangen onder de trap leiden naar het onderhuis.
Het herenhuis heeft een rechthoekige plattegrond en lichtelijk uitspringende middenpartijenGa naar margenoot+ aan voor- en achterzijde. Alleen de middenpartij van de ingangszijde verheft zich boven de daklijst. Zij eindigt met een gebogen zandstenen afdeklijst, die ten naaste bij één zesde van een cirkel beschrijft. De zandstenen vazen aan weerszijden op de hoekpilasters zijn oorspronkelijk, maar de zandstenen kuif op het midden is een 19-de-eeuwse toevoeging. De hoofdingang en het venster daarboven zijn gevat in een decoratieve zandstenen omlijsting. De krijgstropeeën aan weerszijden van het venster herinneren aan de krijgsmansloopbaan van de bouwheer. Boven dit venster zijn de alliantiewapens van Johan Werner van Pallandt en zijn vrouw Johanna Elisabeth van Baer uitgehouwen. Op een brede band staat daarnaast in romeinse cijfers het jaartal 1715. De schuiframen in de vensters aan de voorzijde van het herenhuis hebben een verdeling van vijf ruiten in de hoogte en drie in de breedte die zeker niet oorspronkelijk zal zijn maar het goed doet. De vensterramen van de overige gevels vertonen de minder gunstig werkende verdeling in zes ruiten die kenmerkend is voor de xixe eeuw.
Het onderhuis is voor het grootste deel overdekt met ribloze kruisgewelven. EnkeleGa naar margenoot+ ruimten, o.a. de keuken, hebben houten balken die troggewelfjes dragen. De indeling van de hoofdverdieping is zeer regelmatig. Achter de vierkante vestibule ligt de eveneens vierkante zaal. Links en rechts van de vestibule en links en rechts van de zaal ligt telkens een rechthoekige kamer. Terzijde van de kamers bevinden zich langs elk van de zijgevels vier kabinetten in groepen van twee. De beide groepen kabinetten langs de oostgevel worden gescheiden door een diensttrap, tussen de beide groepen langs de westgevel ligt een verbindingsruimte. De vestibule heeft kale witte wanden en een vlak stucplafond. Tegen de achterwand stijgt een trap met gesneden balusters vrijdragend omhoog met twee bochten en een middenbordes boven de deur naar de zaal. De zaal is voorzien van een monumentale schouw tegen de westelijke wand. De schoorsteenmantel is in de vorige eeuw veranderd. Daarboven is de rijkgesneden boezem in de oorspronkelijke staat gebleven met het ingelaten, op doek geschilderde portret van de bouwheer door een onbekende schilder. Verder zijn er ingelaten schilderstukken boven de drie deuren: boven de deur naar de vestibule de ontwapening van de slapende Amor, boven de andere een tafereel van jagende nymfen en de voorstelling van een jagende heer te paard met het huis Eerde op de achtergrond, alle drie op doek en van matige kwaliteit. De vier grote wandvakken, die om de hoeken doorgaan, zijn gevuld met wandtapijten, die alle voorzien zijn van het wapen-Van Pallandt en ongetwijfeld door de bouwheer zijn besteld, waarschijnlijk bij een Zuid-Nederlandse werkplaats. Merken zijn er niet op te vinden. De tapijten stellen figuren voor in romantische landschappen. Op het grootste tapijt is de jeugd van Bacchus uitgebeeld, op het tapijt links van de deur naar de vestibule rijdt Bacchus op zijn door panters getrokken wagen. De twee overige zijn gewijd aan de Liefde: op het ene is een paar gelieven voorgesteld die door eroten worden omringd terzijde waarvan zich een fontein bevindt met een groep van de Maagdenroof naar Gian Bologna. Het andere vertoont Diana en Ganymedes op de adelaar (afb. 146 147 148 149 150). In de vier kamers en in de kabinetten zijn de oude behangsels alle verloren gegaan. | ||||
[pagina 66]
| ||||
Boven bijna alle deuren van de vier kamers zijn ovale portretten ingelaten. Het portret boven de deur in de linkerachterkamer welke naar de voorkamer leidt moet Agnes Amalia van Pallandt, 1663-1740, vrouw van Adolf Werner van Pallandt voorstellen, en is geschilderd door J. Volders. Van de overige dessus-de-porte zijn noch de schilders noch de voorgestelden bekend. In de linkervoorkamer bevat de wand aan de zijde van de vestibule een ingebouwd buffet uit de bouwtijd, geschilderd in zwart en goud. De rechtervoorkamer heeft een decoratieve schouw. De kabinetten in de hoeken van het huis zijn voorzien van eenvoudige overhoekse schouwen. Opmerkelijk is de afwezigheid van decoratief stucwerk uit de bouwtijd. Op het huis bevinden zich twee losse portretten van leden van het geslacht Van Pallandt, namelijk: Kniestuk van een heer in de trant van Frans Hals, staand met de linkerelleboog naar voren, rechts boven voorzien van wapen-Van Pallandt, doek, 110 × 85 (dagmaat); Andries van Pallandt, 1781-1827, kniestuk, zittend, omstreeks 1820, doek, 130 × 99 (dagmaat). Een rijk gestoffeerd hemelbed uit begin-xviii, dat van ouds tot de inboedel van Eerde heeft behoord, werd in 1926 door Ph.D. baron van Pallandt aan het Rijksmuseum in Amsterdam geschonken (Cat. meubelen 1952 no. 164).
Ga naar margenoot+ Aan noord-, oost- en westkant van de buitengracht ligt een bebost terrein, dat zich over een lengte van ongeveer 600 m langs de straatweg van Ommen naar Den Ham uitstrekt en vandaar ongeveer even ver in de diepte, en dat door lanen is omgeven en verdeeld in vierkante en rechthoekige vakken. In sommige van die vakken zijn of waren tot voor kort overblijfselen van kleine vijvers te vinden. In de as van het herenhuis strekt zich aan de achterzijde (zuidzijde) door het open terrein een ‘canal’ uit in de richting van de Vecht. Een ‘canal’ in de as van het huis aan de noordzijde van de straatweg, op oude kaarten aangegeven, is verdwenen. Zonder twijfel gaat deze streng symmetrische rechthoekige aanleg terug tot de tijd van de bouwheer Johan Werner van Pallandt. In het archief van Eerde, dat zich in het Rijksarchief te Zwolle bevindt, zijn geen gegevens voorhanden die betrekking hebben op het bouwen van het bestaande huis. | ||||
HerbergOp ruim 6 km van Ommen ligt aan de straatweg naar Hardenberg de oude herberg tevens boerderij De Hongerige Wolf. Terzijde bevindt zich de wagenschuur. De herberg-boerderij, die in verloop van tijd wel enige wijzigingen moet hebben ondergaan, zal naar ons bedunken uit het eind van xviii dagtekenen. In 1966 is De Hongerige Wolf met inbegrip van de wagenschuur gerestaureerd en ingericht tot een caférestaurant. Afb. 152. | ||||
BoerderijenGa naar margenoot+ Op het landgoed Eerde staan vier vermeldenswaardige oude boerderijen, te weten: Baron van Pallandtweg i, ten w van het huis Eerde, een kloeke boerderij, hallehuis van het middenlangsdeel-type, geheel met riet gedekt, waarschijnlijk xviii (afb. 138); Blekkenhorstweg i, ten z - o van het huis Eerde, een dergelijke maar kleinere boerderij; | ||||
[pagina 67]
| ||||
Achterbroeksweg 1 en 2, in het Eerder Achterbroek, twee dergelijke boerderijen.
De buurtschap Beerze, aan weerszijden van het bochtige stuk in de straatweg vanGa naar margenoot+ Ommen naar Mariënberg, is niet zozeer een plaats waar boerderijen voorkomen die hier afzonderlijk vermeld dienen te worden, als wel een agrarische nederzetting die èn om de merkwaardig losse groepering van de boerderijen èn om de bekoorlijke ligging aan de voet van de hoge gronden langs het Vechtdal in haar geheel een monument mag heten. Afb. 151. Het kenmerkende van Beerze is dat de boerderijen en de bijbehorende schuren, meest alle in riet gedekt en van goede verhoudingen, min of meer willekeurig verspreid en zeer verschillend gericht zijn. Naar hun uitwendige verschijning zijn de boerderijen, alle hallehuizen van het middenlangsdeel-type, in het algemeen niet ouder dan xix a. Een enkele, genummerd 28, vertoont in de voorgevel nog één houten stijl, laatste spoor van een stijl-en-regelconstructie die hier vroeger algemeen gebruikelijk zal zijn geweest. |
|