Noord- en Oost-Salland
(1974)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdHellendoornLitteratuur: A.E. Rientjes, Oud-Hellendoorn en Omgeving, Zwolle z.j. (1936?).Ga naar margenoot+ DE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Sebastiaan, bestaat uit een gotischeGa naar margenoot+ toren, een eenbeukig romaans schip en een gotisch koor met driezijdige sluiting. Aan weerszijden van het eerste koorvak bevinden zich de kapellen, waarvan in 1485 sprake is (zie hieronder), en ten o van de zuiderkapel de voormalige sacristie die bij de restauratie met deze kapel in open verbinding is gebracht. Bij de restauratie is de noorderkapel oostwaarts verdubbeld, en ten w van deze kapel een nieuwe kerkeraadskamer aangebouwd. Sinds de toren in 1961 door de burgerlijke gemeente aan de kerkelijke gemeente werd overgedragen, is laatstgenoemde eigenares van het geheel. Fig. 13, afb. 105 t/m 111. Geschiedenis: Hellendoorn mag waarschijnlijk worden vereenzelvigd met Luchere, waarvan de kerkGa naar margenoot+ volgens een niet geheel onverdachte oorkonde van bisschop Hartbert (1139-1150; de oorkonde vermeldt geen datering) aan het kapittel van Deventer werd geschonken (Oork. Ov. I no. 57; zie ook no. 72). De ‘presbyter de Hellender’ komt voor in het register van de kruistocht - tienden van 1275 (J.G.C. Joosting en S. Muller H-zn, Bronnen voor de geschiedenis van de kerkelijke rechtspraak enz. I blz. 9). De parochie van Hellendoorn wordt met zoveel woorden vermeld in 1333 (Berkelbach van der Sprenkel, regesten blz. 420 no. 1104). In 1442 verklaren kerkmeesters dat zij een stuk land hebben verkocht ten behoeve van het bouwen van de toren (D.P.M. Graswinckel en H. Hardenberg, Het archief van het kasteel Rechteren blz. 317 reg. 183). In 1485 worden beloften van aflaat gegeven voor wie bijdraagt in de kosten van het nieuwe koor met twee kapellen waarin vicariën zullen worden gesticht ter ere van God en Zijn Moeder en de H.H. Fabianus en Sebastianus (als voren blz. 363 reg. 338). In 1488 blijkt dat Dirck van der Sculenborch vensters (d.w.z. vensterglazen) had laten maken voor het nieuwe koor (als voren blz. 366 reg. 347). Omstreeks 1600, in ieder geval vóór 1610, werd de kerk voor de Hervormde eredienst in gebruik genomen. In de xviie eeuw moesten herhaaldelijk herstellingen worden uitgevoerd. Door een storm die in 1747 woedde werden ‘het geheele dak en verwulft vermorselt’, en ook de preekstoel vernield. Aangezien de kap over het schip tot de restauratie van 1961/'62 nog vrijwel volledig haar middeleeuwse constructie had behouden moet men wel aannemen dat het verhaal over verwoesting in hoofdzaak op het koor betrekking heeft. In 1748 kon men de herstelde kerk weer in gebruik nemen. In 1826 vonden herstellingen aan de kerk plaats. In 1926 liet het gemeentebestuur na overleg met het Rijksbureau voor de Monumentenzorg de toren herstellen. In 1936 kwamen bij het witten in het koor sporen van wandschilderwerk voor den dag. Een onderzoek, ingesteld door Gerhard Jansen, leerde dat op het tweede vak van de zuidwand van het koor overblijfselen voorhanden waren van een tafereel van het Laatste Oordeel, geschilderd in de natte kalk. Het tafereel was voor het grootste deel onherkenbaar verminkt, behalve aan de bovenzijde, waar, omsloten door de moeten van het verdwenen gewelf, de Christus als Rechter ten laatsten dage was te onderscheiden, gekleed in een rode, met groen gevoerde mantel, en geflankeerd door zwaard en lelie. | |
[pagina 50]
| |
Deze kop van het tafereel werd door Gerhard Jansen geconserveerd (zie: Hoogewerff 11 blz. 570). Bij de restauratie in 1961/'62 is ook dit laatste restant van het Laatste Oordeel verdwenen. Voorts trof men in 1936 en bij juistgenoemde restauratie overblijfselen aan van schilderingen naast de vensterkanten: figuren van heiligen die niet meer te identificeren waren en in rood uitgevoerde pinakels. Bovendien bleken op de noorderwand van het koor nog kleurvlekken te zitten. Gezien de uitermate fragmentarische staat waarin zij zich bevonden heeft men er van afgezien deze restanten te behouden. De noodzaak plaatsen te verschaffen voor een steeds stijgend aantal kerkgangers leidde ertoe dat men sinds 1909 voor en na galerijen aanbracht: langs de noorderwand van het schip, in de noorderkapel, en in de koorsluiting zelfs twee galerijen waarvan de bovenste diende als orgelgalerij. Na veel voorbereiding kwam in de jaren 1961 en 1962 een ontwerp van nu wijlen Jan Jans, architect te Almelo tot uitvoering, dat enerzijds ten doel had kerk en toren als historisch monument te restaureren en anderzijds voldoende zitplaatsen te verschaffen aan de gemeente op een zodanige wijze dat het historische monument niet al te veel zou worden aangetast. Wat de inrichting van de kerk aangaat, alle galerijen die er vóór 1961 waren, zijn gesloopt, het nieuwe orgel dat men aanschafte is op een nieuwe galerij aan de torenzijde opgesteld, en in de verbouwde en vergrote kapellen aan weerszijden van het koor zijn nieuwe galerijen aangebracht. Van de gelegenheid die de restauratie bood maakte de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek gebruik om in 1962 onder leiding van de heer H. Halbertsma, litt. docts., naspeuringen te doen in de bodem van koor en schip. Van dit onderzoek verscheen een voorlopig verslag in Nieuwsbulletin k.n.o.b. 1962 kol. 50. Ga naar margenoot+ De kerk ligt vrij op een enigszins verheven terrein, het voormalige kerkhof, in het dorp. Bij het oudheidkundige bodemonderzoek in 1962 is gebleken dat het terrein als grafveld werd gebruikt eer men er een kerk bouwde. Behalve graven vond men uit de tijd die aan het stichten van de kerk ter plaatse voorafgaat een noord - zuid lopend standspoor van een heining, ongeveer midden in het schip, en ten o daarvan een vrij groot aantal paalgaten. In zijn bovenaangehaald verslag opperde Halbertsma het vermoeden dat de palen, waarvan de paalgaten enkele min of meer oost - west lopende lijnen schijnen te vormen, tot een houten kerk hebben behoord. De configuratie is evenwel vrij onbepaald, en de heer Halbertsma verklaarde in 1965 dat dit vermoeden nog steeds niet meer dan een gissing is.
Ga naar margenoot+ De funderingen van een romaans schip en van een rechthoekig romaans koor, die in 1962 werden blootgelegd, bestaan in hoofdzaak uit veldkeien en wat kleine stukken tufsteen en ijzeroer. De opgaande muren van het schip zijn tot dicht onder de vensterbogen van blokken ijzeroer en vervolgens van tufsteen opgetrokken, alles met een vulling van veldkeien. De gotische delen, te weten de toren, het koor met zijn kapellen en de voormalige sacristie, zijn opgetrokken van baksteen, formaat 25/26 × 12/13 × 6 aan de toren en 25/26 × 13/14 × 6 aan de koorpartij. Bij de restauratie bleek dat de romaanse westgevel aan zijn buitenzijde voorzien was van een helderwitte bepleistering, die bewaard was gebleven achter het metselwerk van de toren. Men kan aannemen dat de hele romaanse kerk op dusdanige wijze uitwendig was gepleisterd, en dat de twee verschillende soorten natuursteen, die nu een sterk sprekend contrast vormen, oorspronkelijk niet in het zicht zijn gekomen. De pleisterlaag die vóór 1961 de hele kerk met uitzondering van de toren bedekte, en die bij de restauratie is verwijderd, was ongetwijfeld niet meer de oorspronkelijke, en pas in de xixe eeuw aangebracht.
Ga naar margenoot+ De zeer gedrongen toren wordt door bakstenen waterlijsten verdeeld in drie geledingen. De romp draagt een met leien belegd tentdak met een o - w lopende nok, waardoor | |
[pagina 51]
| |
Fig. 13. Hellendoorn, Hervormde Kerk, plattegrond, doorsnede, en reconstructie van de kap van het schip die in 1961 is gesloopt
| |
[pagina 52]
| |
ten onrechte de indruk wordt gewekt dat de torenplattegrond zou afwijken van de vierkante vorm. Boven de toreningang, die door een korfboog wordt overspannen, bevindt zich een kort venster met spitse boog. Bij de restauratie heeft men in dit venster een gevorkte bakstenen stijl aangebracht. Tezelfder tijd is de torenplint, die vroeger in gele klinkers was vernieuwd, in oude baksteen hersteld, waarbij men, inplaats van de afgeschuinde rollaag die er is geweest, de afschuining aan de horizontale baksteenlagen heeft gekapt. De tweede geleding heeft aan de drie vrijstaande zijden telkens één spitsboognis met gevorkte stijl in het midden. De derde geleding vertoont in elk van de vier zijden een stel gekoppelde galmgaten. Een trapkoker, die naar de verdieping boven het torenportaal leidt, is aan de zuidzijde dicht bij de z - o hoek rechthoekig uitgebouwd. Vóór de restauratie waren in het torenportaal wel uitkragingen van baksteen in de hoeken aanwezig waarop gewelfribben en muralen zouden kunnen rusten, maar het was duidelijk dat het gewelf nooit tot uitvoering was gekomen. Eerst bij de restauratie is een gewelf aangebracht. Ook het feit dat de wanden van het torenportaal nooit gepleisterd zijn geweest duidt op een onvoltooide toestand.
Ga naar margenoot+ Het romaanse schip, dat in hoofdzaak nog bewaard is gebleven, en het verdwenen romaanse koor, waarvan men in 1962 de grondslagen heeft aangetroffen, zijn kennelijk tegelijkertijd gebouwd. De westelijke gevel, in samenstelling overeenkomend met de zijmuren, bleek bij de restauratie nog vrijwel volledig voorhanden te zijn met uitzondering van de geveltop, die in een latere periode was vervangen door een van baksteen. In ieder geval was het niet mogelijk de oorspronkelijke dakhelling terug te vinden. De romaanse westgevel, die, gelijk hiervoor al is opgemerkt, achter de toren nog van zijn oorspronkelijke buitenbepleistering was voorzien, is wegens bouwvalligheid nagenoeg volledig gesloopt en herbouwd. In de nieuwe gevel heeft men een trap uitgespaard die naar de orgeltribune leidt en een brede nis gemaakt achter het orgel. Twee kleine ronde vensters, die aan den dag waren gekomen in de oude westgevel, zijn in de vernieuwde gevel gekopieerd ter plaatse waar zij oorspronkelijk hadden gezeten. Het enige voorbeeld dat wij overigens in Nederland kennen van twee kleine ronde vensters in een romaanse westgevel van een eenbeukig kerkschip is dat van Andelst in de Overbetuwe. De zijmuren van het schip worden uitwendig door lisenen elk in vier velden verdeeld. Vóór de restauratie, toen deze muren nog geheel met pleister waren bedekt, liepen de lisenen te niet tegen het naar voren komende bovendeel van de muurvlakken. Toen men bij de restauratie de pleisterlaag verwijderde moet men in het zeer beschadigde tufsteenmetselwerk aanwijzingen hebben gevonden dat getande overkragingen de lisenen onder het dakoverstek hebben verbonden. Naar die aanwijzingen zijn de bestaande overkragingen tussen de lisenen uitgevoerd. De lisenen van de noordermuur staan op gelijke afstanden van elkander. In het midden van het derde vak vond men een romaanse ingang terug, die onder de bepleistering schuil ging. Midden in elk vak bevindt zich een venster. Aan de zuidzijde is alleen het meest westelijke vak even breed als die van de noordkant. Het tweede vak is ongeveer driekwart m wijder, en de beide laatste zijn dientengevolge smaller. De vensters van de zuidelijke muur zitten vrijwel recht tegenover die van de noordelijke muur, zodat er drie zijn die zich terzijde van de as van hun gevelveld bevinden. Deze onevenredige verdeling van de lisenen over de zuidelijke muur kunnen wij alleen verklaren uit de | |
[pagina 53]
| |
plaats die de zuidelijke romaanse ingang inneemt. Waarom men de zuideringang bepaald op deze, naar het schijnt willekeurig gekozen plaats wenste, die leidde tot een onevenredige gevelindeling terwijl men, getuige de noordermuur, evenredigheid waardeerde, ontgaat ons. Wat overigens de beide romaanse ingangen opzichzelf beschouwd aangaat, de zuidelijke kwam vrij gaaf tevoorschijn met zijn dubbele boog, de binnenboog iets terugliggend en van een schuine kant voorzien. De noordelijke was verminkt doordat men hier naderhand een nieuwe ingang met een rechthoekig houten deurkozijn had gemaakt. De binnenboog, die er ongetwijfeld is geweest, was geheel verdwenen. Vóór de noorderingang vond men de fundering van een later toegevoegd portaal, op een voet van veldkeien gemetseld in baksteen van het formaat 32 × 15 × 7,5. Beide romaanse ingangen zijn bij de restauratie weer dichtgemetseld met baksteen. De vensters met hun ronde bogen in de zijmuren van het schip zijn oorspronkelijk, met dit voorbehoud dat zij te eniger tijd een beetje zijn verwijd. Bij de restauratie vond men kort achter het buitenmuurvlak de restanten van een teruggekapte dagkant in staande stukken tufsteen. Deze heeft men hersteld, maar wij nemen aan dat de eigenlijke dag smaller is geweest dan de bestaande. Over vensters met dagkanten van staande (bak)stenen zie het artikel van H. van der Wal in Bulletin k.n.o.b. 1968 blz. 6 (Rinsumageest) en 8 (Murmerwoude). De gotische kapconstructie van het schip, die in 1961 is gesloopt, was van een zeer ongewone samenstelling. Vóór de afbraak is zij nauwkeurig onderzocht en gedocumenteerd door de heer H. Janse, architect bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. De constructie verkeerde toen al niet meer geheel in de oorspronkelijke toestand doordat men er naderhand een tongewelf in had getimmerd, bij welke gelegenheid de trekbalken, die er onmiskenbaar zijn geweest, zullen zijn verwijderd (fig. 13, afb. 109). De kap bezat één rij spanten met kromme, oorspronkelijk op de trekbalken geplante stijlen. De spantschoren eindigden niet als gewoonlijk in de spantbalken, maar passeerden deze met inkepingen, kruisten elkander vervolgens, en eindigden tegen de sparren boven de spanten. Op het midden van de trekbalken hebben standvinken gestaan ter ondersteuning van de onderste hanebalken en van de spantbalken. Op de spanten lagen geschoorde gordingen. Er waren niet minder dan drie rijen hanebalken: een eerste rij net boven de geboorte van de kruisschoren, een tweede rustend op de gordingen en een derde boven het eind van de kruisschoren. De aanwezige telmerken toonden aan dat alle genoemde onderdelen één organisch geheel hebben uitgemaakt. Naar het oordeel van de heer H. Janse moet deze merkwaardige kapconstructie teruggaan tot xiv a.
De kapellen aan weerszijden van het eerste koorvak en de voormalige sacristie naast deGa naar margenoot+ zuiderkapel zijn ‘koud’ tegen het koor aangemetseld. Dat wil geenszins zeggen dat zij aanvankelijk niet waren voorzien: toen het koor werd opgetrokken bouwde men het onmiddellijk met de bogen die de verbinding met de kapellen moesten vormen. Dat de gewelfde ruimte ten o van de zuiderkapel de sacristie moet zijn geweest blijkt uit het feit dat zij met het koor alleen was verbonden door middel van een smalle deur, en dat zij van de aangrenzende kapel was gescheiden door een vrij zware muur waarin naderhand een boogopening werd gebroken en die nu geheel is verdwenen. De beide kapellen zijn in 1961/'62 nogal sterk verbouwd. De bogen die de kapellen met het koor verbonden zijn toen vervangen door wijdere bogen, en een dergelijke boog werd uitgebroken in de wand tussen koor en sacristie. Bij de verdubbeling van | |
[pagina 54]
| |
de noordelijke kapel verviel haar gehele oostwand, de scheidingswand tussen de zuiderkapel en de voormalige sacristie werd nu volledig opgeruimd, en de gewelven zowel van de kapellen als van de sacristie werden vervangen door hogere gewelven. Aldus ontstonden zijbeuken van het koor, waarin men houten galerijen aanbracht. Ter verlichting van de ruimten onder deze verdiepingen werden vensters gebroken in de nissen die zich beneden de oorspronkelijke vensters bevinden. Het eigenlijke priesterkoor had na de instorting van dak en gewelf in 1747 een nieuw dak gekregen met een diepe zak. Uitwendig gaf dit de indruk een afgeplatte kap te zijn, waartoe meewerkte dat de geveltop boven de triomfboog de gedaante had van een afgeknotte geveltop. De koorruimte was vervolgens onder de nieuwe kap afgesloten door middel van een houten zoldering met brede koof. Bij de restauratie verving men de 18-de-eeuwse kap door een nieuwe in de vorm zoals die oorspronkelijk moet zijn geweest, en daaronder bracht men opnieuw een gemetseld gewelf aan, tegen de wanden aansluitend ter plaatse van de teruggevonden moeten van het middeleeuwse gewelf. Van dit laatste waren in de beide westelijke hoeken nog de kraagstenen over die de ribben hadden gedragen. Enkele andere kraagstenen vond men in de grond terug, waarna zij opnieuw werden gebruikt. In de ribben van het nieuwe koorgewelf zijn stukken rib van baumbergersteen verwerkt die afkomstig zijn van de gesloopte gewelven van de kapellen en de sacristie. De vensters van de koorpartij hadden in de xixe eeuw hun zandstenen harnassen verloren en houten vensterramen gekregen. Bij de restauratie kwamen fragmenten van de oude stenen harnassen tevoorschijn. Met behulp van deze gegevens zijn toen de oorspronkelijke harnassen gereconstrueerd in trachiet. Inwendig is de wandbepleistering volledig vernieuwd, wat het verlies van het fragment van de muurschildering met voorstelling van het Laatste Oordeel ten gevolge heeft gehad. Wat het inwendige aangaat merken wij voorts op dat zich onder vensters van de koorsluiting nissen met segmentbogen bevinden, en onder de oorspronkelijke vensters van de kapellen nissen met ellipsvormige bogen. In de hoek tussen de noordwand van het koor en de aangrenzende sluitingszijde vond men bij het restaureren een beschadigde nis, ongetwijfeld de sacramentsnis. In de zuidzijde van de koorsluiting bevindt zich een veel kleinere nis.
Ga naar margenoot+ Tot de kerkinventaris behoren: een altaarsteen, zandsteen, nu buiten de kerk aan de noordzijde van het koor liggend; een preekstoel, kennelijk kort na de stormramp van 1747 gemaakt. De preekstoel is voorzien van een geelkoperen lezenaar en twee geelkoperen blakers (afb. 112); een zandstenen grafzerk met twee vlakgekapte wapenschilden, tevoorschijn gekomen bij de restauratie en nu vóór het koor liggend; twee geelkoperen kaarsenkronen, elk met 2 rijen van 6 armen, xviii, beide geëlectrificeerd, één hangend in het torenportaal, de ander in de kerkeraadskamer; twee eendere zilveren avondmaalsbekers, hoog 15 cm, voorzien van gegraveerd rankornament, xvii a (afb. 114). Geen opschriften en geen merken voorhanden; twee oude klokken, te weten: klok van 87 cm middellijn met opschrift JhesusMaria Johannes Geert van Wou heet (sic) mij ghegoten int jaer ons Heren m ccccc xl iii (1543) na gheboerten; klok van 95 cm middellijn met opschrift: Bastiane wilt ons bi Christum verwerven dat hi ons van de duvel wil bescermen ende een salighe ure t sterven xve xlvii (1547) Wilh Wegewart goet mi. | |
[pagina 55]
| |
Een derde klok, die in 1561 door Willem Wegewart was gegoten, is in de tijd van de Duitse bezetting weggevoerd, wèl teruggekomen, maar na korte tijd gescheurd en tenslotte hergoten.
Op de eerste verdieping van de toren worden fragmenten van steenhouwwerk bewaard,Ga naar margenoot+ waarvan vermelding verdienen: stukken gotische sierarchitectuur in baumbergersteen, naar alle waarschijnlijkheid afkomstig van de sacramentsnis; een zeer sterk afgesleten kop van een menselijke figuur, uitgevoerd in baumbergersteen; twee fragmenten van een rijk bewerkt grafmonument in baumbergersteen, waarvan het grootste stuk in tweeën is gebroken nadat het bij de restauratie was gevonden. Aan de rechterzijde van het grote stuk is kennelijk een wapenschild met helm weggehakt. Wellicht begin xvii. Afb. 113. Voorts bewaart men in een bergplaats achter een kerkelijke vergaderzaal zes gotische briefpanelen in hun oorspronkelijke vergaringen en één bijbehorend los paneel, afkomstig van schotwerk dat bij de restauratie uit de kerk is verwijderd.
Van de HAVEZATE EGEDE, gelegen even ten n van de plaats waar de Regge zichGa naar margenoot+ verenigt met het Overijssels Kanaal, staat sinds de sloping in de vorige eeuw als enig overblijfsel het rechter bouwhuis met zijn twee inrijpoorten. De sluitsteen van de ene poort draagt het jaartal 1780, die van de andere poort het monogram van de toenmalige bezitter Frederik Theodoor van Pallandt (zie Rientjes a.w. blz. 46).
In deze gemeente bevinden zich twee windkorenmolens, één aan de Ommerweg ten nGa naar margenoot+ van het dorp en de andere aan de Nijverdalseweg ten z van het dorp. De molen aan de Ommerweg, dagtekenend van 1870, is een stellingmolen met een gemetselde voet. De molen De Hoop aan de Nijverdalseweg, dagtekenend van 1874, is eveneens een stellingmolen op een hoge gemetselde voet (afb. 104). De stelling is op ijzeren balken uitgestoken. Tegenwoordig is De Hoop vrijwel geheel omringd door de bedrijfsgebouwen van een coöperatieve vereniging en buiten gebruik gesteld. |