Noord- en Oost-Salland
(1974)–E.H. ter Kuile– Auteursrechtelijk beschermdDalfsenDE HERVORMDE KERK, eertijds gewijd aan St. Cyriacus, is een gotische pseudobasiliek met een forse, niet geheel voltooide toren. Zij is rondom vrij gelegen op het voormalige kerkhof, en behoort aan de kerkelijke gemeente met uitzondering van de toren die eigendom is van de burgerlijke gemeente. Fig. 1, 2 en afb. 1 t/m 4. Litteratuur: Herma M. van den Berg, De Hervormde kerk te Dalfsen, in Nieuwsbulletin k.n.o.b.Ga naar margenoot+ 1958 kol. 89-94; D.P.M. Graswinckel en H. Hardenberg, Het archief van het kasteel Rechteren, 1941. Volgens een verklaring, die bisschop Wilbrand in 1231 afgaf, was de kerk van Dalfsen door zijnGa naar margenoot+ voorganger Godfried (1156-1178) aan het kapittel van de Dom geschonken (Oork. Ov. 1 no. 150). Bij het restaureren van de kerk in 1956/57 trof men in de kapel van Rechteren naast het oostelijke venster een stuk zandsteen aan met een enigszins beschadigd opschrift. Dit opschrift, hetwelk wij nog iets verder menen te kunnen ontcijferen dan de lezing van prof. dr. G.J. Lieftinck die Mej. Van den Berg meedeelt, luidt: Struxit̄. hoc..... de. recht̄.mi.frede... Met oplossing van de abbreviaturen luidt deze tekst: Struxit hoc (opus?) de Rechteren miles Fredericus ofwel in het Nederlands: Dit (werk?) bouwde ridder Frederik van Rechteren | |
[pagina 2]
| |
Fig. 1. Dalfsen, Hervormde Kerk, plattegrond en lengtedoorsnede
| |
[pagina 3]
| |
Fig. 2. Dalfsen, Hervormde Kerk, plattegrond boven de gewelven en dwarsdoorsnede
| |
[pagina 4]
| |
In 1455 verkocht de parochie een stuk land aan de priester Otto ter Maat om de opbrengst te gebruiken ‘totter timmeringe eens nijen koers’ (Mej. Van den Berg kol. 90). Bij testamentaire beschikking van 1480 vermaakte Otto ter Maat dit stuk land aan het altaar van St. Johannes evangelist, waarvan hij vicaris was. In 1482 kwam hij de kerk te hulp door een jaarrente op haar te nemen, waarvan de koopsom moest dienen tot bekostiging van herstellingen (Archief Rechteren blz. 358 en 360). In 1517 verleende bisschop Philips van Bourgondië een aflaat ten behoeve van het herstel van de kerk die enige jaren tevoren was afgebrand, hetgeen met nog wat stormschade de parochie een schuld had bezorgd van wel f 1.100 (Tijdrekenk. Reg. v, blz. 340). Drie altaren zijn ons met name bekend buiten dat van de kerkpatroon: Het altaar van St. Johannes evangelist, dat in 1482 wordt gezegd in de kapel van Rechteren te staan, is zonder twijfel het altaar dat gesticht is door Herman van Voorst, die Rechteren in 1315 verwierf, er een kasteel bouwde, en vóór 13 april 1326 overleed (Archief Rechteren blz. xxxvii, 254 en 271). Een altaar van St. Stefanus wordt in 1350 vermeld, en een altaar van St. Margaretha in 1423 (als voren blz. 254, 275, 255, 302). In het eind van de xvie eeuw ging de kerk over aan de Hervormden. Niet lang daarna werd zij weer door een brand geteisterd, getuige een post van 17 goudguldens over 1599 in het gemeente-archief van Kampen ten behoeve van de verbrande kerk van Dalfsen (Simons blz. 10). In de xixe eeuw werden de zijbeuken uitwendig gepleisterd. Ontwrichting tengevolge van de zijwaartse druk van de gewelven, allerlei andere verschijnselen van verval, en tenslotte de gevolgen van het opblazen van de Vechtbrug door de Duitse bezetting in 1945 hadden het gebouw in zulk een toestand van ontreddering gebracht, dat een algehele restauratie noodzakelijk was. Het eerst werd de toren gerestaureerd, en wel in 1954-'55 onder leiding van de Deventer architect ir. W.P.C. Knuttel. De restauratie van de eigenlijke kerk volgde in 1956-'57 onder dezelfde leiding. Ga naar margenoot+ De kerk bestaat in hoofdzaak uit een enkelvoudig koor, een pseudobasilikaal schip, en een toren die nog iets breder is dan het middenschip. Het koor wordt van het middenschip gescheiden door een triomfboog. De noorderzijbeuk reikt met één vak oostwaarts voorbij de triomfboog. De zuiderzijbeuk is twee vakken korter. In zijn verlengde bevindt zich de kapel van Rechteren, die twee vakken telt. In de hoek tussen de noorderzijbeuk en het koor is bij de restauratie een nieuwe kerkeraadskamer gebouwd ter plaatse van een onbelangrijke kamer welke niet ouder zal zijn geweest dan eind-xviii. Dat deze plaats oorspronkelijk bestemd was voor de sacristie, van welke niet zeker is of zij wel of niet tot uitvoering is gekomen, blijkt uit het feit dat de koormuur hier blind is en de tufsteenbekleding mist die overigens het hele koor bezit. Door een wijde boog, waarin later het orgel is opgesteld, stond de benedenruimte van de toren in open verbinding met de middenbeuk. Ingangen bevinden zich in de westzijde van de toren, in het tweede vak van de noorderzijbeuk, in het derde vak van de zuiderzijbeuk en in het eerste vak van de kapel van Rechteren. De hele kerk is voorzien van gemetselde gewelven. Een spiltrap in de n-o hoek van de toren voert tot het einde van het muurwerk. Op de onvoltooide torenromp staat een vrij korte vierzijdige spits met leien in koeverdekking. Het middenschip en het koor hebben één doorgaande kap, de zijbeuken en de kapel van Rechteren lessenaardaken, alle met leien in koeverdekking. De lessenaardaken laten een zeer smalle strook metselwerk onder de middenkap vrij. Ga naar margenoot+ Kerk en toren zijn in hoofdzaak van baksteen opgetrokken. De baksteen is in het algemeen van een vrij onregelmatige vorm, en meet zowel aan de kerk als aan de toren ongeveer 25/28 × 13/14 × 6, met dien verstande dat voor de onvoltooide bovenste geleding van de toren een kleiner steen van 24 × 11 × 5 is gebruikt. Mejuffrouw Van den Berg noteerde voor de gewelven, die nu van onder en boven gepleisterd zijn, een baksteen van zeer klein formaat. De toren vertoont tot ongeveer | |
[pagina 5]
| |
2/3 van zijn hoogte een bekleding van tufsteen. Een tufsteenbekleding komt ook voor aan het koor en aan de zuiderzijbeuk tot de vensterdorpels. Bentheimer zandsteen is gebruikt voor bewerkelijke onderdelen als de ingangen, de traceringen van de toren, waterslagen, en inwendig voor de zuilen en gewelfribben. De venstertraceringen in het oostelijke venster van de kapel van Rechteren, die bij de restauratie tevoorschijn kwamen, bleken van tufsteen te zijn, welk materiaal ook wel hier en daar is toegepast voor plinten en waterslagen. Welk materiaal overigens is gebruikt geweest voor de vensterharnassen is onbekend; deze waren alle verdwenen. Het zal niet overbodig zijn op te merken dat de muren van de zijbeuken bij de restauratie uitwendig geheel zijn vernieuwd, aangezien zij zwaar beschadigd onder de pleister tevoorschijn kwamen. De geringe stabiliteit van de kerk heeft de architect van de restauratie genoodzaakt versterkingsconstructies in beton aan te brengen. Zo zijn gedeelten van de fundering met beton verstevigd, en schoorwerken van gewapend beton uitgevoerd die de buitenwaarts hellende muren van de middenbeuk onder de kappen van de zijbeuken koppelen aan de buitenmuren met hun steunberen. De toren heeft een vlakke voet en vervolgens drie geledingen, waarvan de laatsteGa naar margenoot+ niet veel verder zal zijn opgetrokken dan de helft van de bedoelde hoogte. In de voet bevindt zich een ingang met segmentboog, omlijst door een spitse boog die doordringt in de eerste geleding. Het boogveld bevat een nis, waarin bij de restauratie een beeld is geplaatst. De drie torengeledingen boven de voet hebben aan de vrije zijden telkens drie tweedelige nissen, met dit voorbehoud dat de eerste geleding aan de westzijde in het midden is geopend met een driedelig venster. Dit venster, dat zijn oorspronkelijke harnas sinds lang had verloren, heeft bij de restauratie een nieuw harnas in flamboyante vormen gekregen. De middennissen van de derde geleding hebben velden die met galmgaten zijn opengewerkt. De dubbele ingang in de zuiderzijbeuk en de enkele in de noorderzijbeuk wordenGa naar margenoot+ overspannen door lateien waarvan het profiel in de rechtstanden omgaat. De latei van de noorderingang, die verloren was gegaan, is bij de restauratie nieuw gemaakt. Boven de zuideringang bevindt zich een venster dat aanmerkelijk breder is dan de overige. De buiteningang van de kapel van Rechteren is een eenvoudig bakstenen poortje. Het venster in de oostmuur van de kapel van Rechteren bleek, toen men bij de restauratie een bakstenen vulling verwijderde, een gevorkte stijl van tufsteen te hebben bewaard. Overigens waren alle vensterharnassen verloren gegaan. Naar het voorbeeld in de kapel van Rechteren zijn daarna alle vensters opnieuw van natuurstenen harnassen voorzien. Elke wand van de benedenruimte van de toren is voorzien van een diepe spitsboognis.Ga naar margenoot+ De gewelfribben ontspringen op geprofileerde kraagstenen en eindigen tegen een ring voor het doorlaten van de klokken. Op de verdiepingen is elk wandvak ingesneden door drie diepe nissen. Dat de kapel van Rechteren een vreemd element is in het ruimtelijke geheel, en alGa naar margenoot+ bestond en gespaard moest blijven toen men het schip ging bouwen, is duidelijk. Voor de ontwerper van het schip was deze kapel een sta-in-de-weg, die onregelmatigheden in plattegrond en opstand veroorzaakte. De scheibogen rusten op korte zuilen en aan de einden op wandzuilen, alle met profielkapitelen. De eerste zuil van de zuiderrij onderscheidt zich door een lichtelijk | |
[pagina 6]
| |
afwijkende kapiteel-profilering. In het koor rusten de gewelfribben op kraagstenen met maskers, behalve op de scheiding van de beide vakken waar zij ontspringen op korte einden kolonnet, uitgestoken op maskerkraagstenen. In het middenschip worden de gewelfribben gedragen door kolonnetten, die even boven de zuilkapitelen door geprofileerde kraagstenen zijn ondervangen en die eindigen met profielkapitelen. In de zijbeuken ontspringen zij op overeenkomstige kolonnetten. In de westelijke hoeken van de kapel van Rechteren worden de gewelfaanzetten opgevangen door kraagstenen met maskers, op de scheiding van de beide vakken door geprofileerde kraagstenen. In de oostelijke hoeken van deze kapel zijn de gewelfaanzetten bedekt door het grafmonument-Van Rechteren. In het koor eindigen de gewelfribben tegen kleine ronde sluitstenen. Overal elders raken de profielen van de ribben elkander. De wanden van het middenschip zijn binnen de aansluiting van de gewelfkluizen voorzien van gedrukte spitsboognissen, met uitzondering van het vak waarachter zich de westelijke helft van de kapel van Rechteren bevindt. De bogenrijen en de wanden van het middenschip alsmede de lange wanden van de zijbeuken hellen zichtbaar buitenwaarts, ongetwijfeld tengevolge van de spatkrachten die de gewelven daarop hebben uitgeoefend. Ga naar margenoot+ Boven de gewelven van het middenschip zijn aan de lange muren (fig. 2 bij A), op de toren en aan de muur op de triomfboog de overblijfselen voorhanden van een gewelf dat aan het bestaande voorafging. De gedeelten van dit oudste gewelf die nog bewaard zijn gebleven en de wandschilden die zij omsluiten dragen een pleisterlaag, welke bedekt is met verscheiden lagen witsel. Hieruit blijkt dat dit oudste gewelf geruime tijd heeft bestaan. Het is geen simpel kruisgewelf geweest als het latere, maar een netgewelf. Tussen de gewelfaanzetten toch sproten telkens nog twee ribben uit de wand waarvan de aanzetten of de moeten nog aanwezig zijn. Zekerheid over het patroon van het netgewelf is er niet meer te verkrijgen: met de voorhanden gegevens kan men meer dan één patroon construeren. Ook boven de bestaande gewelven vertonen noord- en zuidwand spitsboognissen in de muurschilden, alweer met uitzondering van het vak dat met de kapel van Rechteren correspondeert. Men heeft dus, toen men naderhand het kruisgewelf aanbracht dat veel lager tegen de wanden aansluit dan het oorspronkelijke netgewelf, de oorspronkelijke wandnissen ingekort. Waar het metselwerk van het koor aansluit tegen dat van het schip kan men duidelijke aanwijzingen vinden dat het koor ouder is dan het schip. De oorspronkelijke kap van het koor is verloren gegaan: koor en middenschip hebben één doorgaande bekapping met twee rijen spanten, die kennelijk nog middeleeuws is. Ga naar margenoot+ In 1956, toen de restauratie in volle gang was, heeft de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek nasporingen verricht in de grond binnen de kerk, welke nasporingen werden geleid door de heer Jaap Ypey. Over deze onderzoekingen zijn geen publicaties verschenen behalve de mededelingen die in het aangehaalde artikel van Mej. Van den Berg te vinden zijn. De heer Ypey trof gedeelten aan van de grondslagen van een éénbeukig romaans schip, en van een wat smaller koor dat door een halfronde apsis werd gesloten. Waarschijnlijk behoorden dit romaanse schip en koor tot één en dezelfde bouwperiode. Wat de samenstelling van de funderingen aangaat, de onderste laag bestond meest uit veldkeien, dan volgde tufsteenwerk met vulling van brokken, en wat er aan opgaand werk tevoorschijn kwam was van blokken ijzeroer met vulwerk. In het muurgedeelte tussen het schip en de westelijke helft van de kapel van Rechteren bleek tot een hoogte van | |
[pagina 7]
| |
wel 1,60 m ijzeroer aanwezig te zijn onder een kennelijk latere beklamping van tufsteen. De fundering van de westelijke gevel van het romaanse schip ligt langs de westzijde van het eerste zuilenpaar. Tussen deze fundering en de bestaande toren kwamen gedeelten aan het licht van een zeer zware fundering in tufsteen-vulwerk op een bedding van veldkeien, kennelijk jonger dan de romaanse westgevel. Ongetwijfeld is dit een torenfundering. Voorts trof men de grondslagen aan van een uitbreiding van het oorspronkelijke, éénbeukige schip met zijbeuken, in hoofdzaak behorende tot een verlenging aan weerszijden van de oorspronkelijke westgevel. De zuidelijke verlenging, in hoofdzaak van ijzeroer, eindigde met een omhoeking juist ter plaatse van de bestaande lange muur van de zuiderzijbeuk. De fundering van de noordelijke verlenging, samengesteld uit tufsteen met een vulling van ijzeroer en baksteen, bleek weggebroken te zijn vóór zij de lange muur van de noorderzijbeuk bereikte. Van de lange muur van de eerste noorderzijbeuk vond Ypey nog wat tufsteenmetselwerk terug ongeveer ter hoogte van de triomfboog. Van die van de eerste zuiderzijbeuk bleek opgaand werk in tufsteen en ook in baksteen van 28 × 13 × 7,5 bewaard te zijn gebleven tussen de laatste steunbeer van de bestaande zijbeuk en de vlak daarnaast staande eerste steunbeer van de kapel van Rechteren. Bij het restauratiewerk bleek bovendien dat de oostelijke sluitmuur van de bestaande noorderzijbeuk voor een deel uit ouder tufsteenwerk bestaat. De eenbeukige romaanse kerk met versmald en door een halfronde apsis gesloten koor, welke deGa naar margenoot+ opgravingen ons hebben leren kennen, moet op zijn minst teruggaan tot de dagen van bisschop Godfried (1156-1178). Voor het ontwarren van de bouwperioden van de gotische kerk is de kapel van Rechteren van bijzonder belang. Wij hebben hiervoor al opgemerkt dat de kapel van Rechteren ouder is dan het bestaande kerkschip. Dat klopt met de geschreven bronnen: het altaar van St. Jan evangelist, dat in 1482 in de kapel van Rechteren blijkt te staan is tussen 1315 en 1326 gesticht door Herman van Voorst, heer van Rechteren, een groot heer (zie Archief Rechteren blz. xvi), die de ambitie zal hebben gehad zich te laten gelden in de parochie waartoe het pas verworven Rechteren behoorde. Wij menen te mogen aannemen dat de kapel, toen zij door Herman van Voorst werd gebouwd, met haar oostelijke vak tegen het rechte deel van het romaanse koor is opgetrokken. Deze mening berust op de navolgende gegevens en overwegingen: Mejuffrouw Van den Berg stelde vast dat de oostelijke muur van de kapel aansluit tegen een stuk muur dat ouder is dan de overige koormuren, en dat juist aan de oostzijde van het aansluitingspunt bleek te zijn afgehakt. Mejuffrouw Van den Berg onderstelde dat dit muurfragment overblijfsel zou zijn van een eerste gotische koor, dat precies dezelfde plattegrond zou hebben gehad als het bestaande. Het lijkt ons niet waarschijnlijk dat men een gotisch koor na één of anderhalve eeuw nagenoeg geheel heeft gesloopt en vervolgens zonder verandering in de plattegrond heeft herbouwd. Veeleer houden wij het voor waarschijnlijk dat het bewuste fragment de noordwand is geweest van de vroeg-14-deeeuwse kapel van Rechteren. Wij vermoeden dat Herman van Voorst voormeld zich niet heeft beperkt tot het stichten van de kapel, en dat het aan zijn bemoeienis te danken is dat de eenbeukige romaanse kerk werd voorzien van de zijbeuken en de toren, waarvan de overblijfselen bij de restauratie aan den dag kwamen. De plaats van de scheiboog tussen de kapel en de bestaande zuiderzijbeuk die niet strookt met de indeling van het bestaande schip, zal bepaald zijn door de indeling in vakken van de oudste zijbeuken, en wellicht ook door de vensterassen van het romaanse schip. Dat betekent dat het romaanse schip naar alle waarschijnlijkheid vier vensterassen heeft gehad, en dat de indeling van de oudste zijbeuken daarmee overeenstemde. De vakken van de kapel van Rechteren zijn dan van den aanvang wat dieper geweest dan de normale zijbeuk-vakken. In de rechtstanden van de boog, die het uiterste vak van de noorderzijbeuk verbindt met het koor, trof men bij de restauratie ouder metselwerk aan dan overigens aan het koor voorkomt. Dit, gezien in relatie tot het feit dat de oostelijke eindmuur van deze zijbeuk ook ouder metselwerk bevat, brengt ons tot de onderstelling dat ook aan de noordzijde in het verlengde van de oudste zijbeuk een kapel | |
[pagina 8]
| |
was gelegen tegen de flank van het koor. Of deze noorderkapel twee vakken diep was als de kapel van Rechteren is bij gebrek aan gegevens niet meer na te gaan. De noorderkapel, waarvan wij het bestaan in de xive eeuw aldus voor waarschijnlijk houden, kan aan St. Stefanus gewijd zijn, wiens altaar in 1350 wordt vermeld. Het is mogelijk, zo niet waarschijnlijk, dat de gedenksteen betreffende hetgeen Frederik van Rechteren in 1449 ‘struxit’ slaat op de kapel van Rechteren. Dat is dan de verbouwing geweest die noodzakelijk werd door het vervangen van het romaanse koor door het gotische in de jaren omstreeks 1450. De grootscheepse verbouwing, waarbij het bestaande kerkschip en de toren tot stand kwamen is in zekere zin de voortzetting van de plannen volgens welke omstreeks 1450 het gotische koor verrees. Of het bericht uit 1482 over herstellingen betrekking heeft op het bouwen van het nieuwe schip moeten wij in het midden laten. Dat koor en middenschip één doorgaande kap bezitten, hoewel het duidelijk is dat het schip later is opgetrokken dan het koor, zal het gevolg zijn van de brand die in 1517 tot verlening van een aflaat leidde. Het is denkbaar dat deze brand ook noopte tot vervanging van het netgewelf in het middenschip door het latere kruisgewelf. Intussen kan, onafhankelijk van de brand, ook de ontwrichting van het schip door de gewelfdruk de vervanging van het eerste gewelf door een lager aangrijpend nieuw gewelf hebben veroorzaakt. In ieder geval, men mag stellen dat de bouwperiode van het schip en de toren in xv b aanving. Ongetwijfeld heeft men tot diep in de xvie eeuw doorgebouwd, althans aan de toren. Tot de inventaris van de kerk behoren: Ga naar margenoot+ een altaarsteen van zandsteen, kenbaar aan de kruisen, liggende in de vloer van het koor aan de zuidzijde; Ga naar margenoot+ een eikehouten preekstoel met monumentaal klankbord, begin xviii, met een nieuwe trap (afb. 3); Ga naar margenoot+ schotwerk van twee herebanken uit begin xviii, welke banken men bij de restauratie heeft gesloopt. Het schotwerk met zijn sierlijke snijwerk vormt nu de afsluiting van de banken tegenover de preekstoel; Ga naar margenoot+ een zandstenen grafmonument ter gedachtenis van Johan Zeger van Rechteren † 1701 en zijn vrouw Agnes Sofia van Raesfelt † 1725, alsmede van hun zoon Joachim Hendrik Adolf † 1719 en diens vrouw Amalia Alexandrina Frederica van Limburg-Speckfeld † 1754. Dit monument (afb. 4) wordt gevormd door een decoratieve bekleding van de gehele oostelijke wand van de kapel van Rechteren. Boven de sokkel, die doodsemblemen vertoont, bevinden zich twee opschriftplaten, geflankeerd door kwartierwapens. Het muurschild binnen de gewelfaansluiting wordt gevuld door een kuifstuk met krijgs- en doodsattributen. De stijl wijst op begin-xviii; Ga naar margenoot+ in de vloer van de kapel van Rechteren, die verhoogd is toen men er begin xviii een grafkelder aanbracht, grafzerken, waarvan wij er drie vermeldenswaardig achten, ondanks het feit dat zij zwaar hebben geleden door afslijting en moedwillige beschadiging. De oudste daarvan is de zerk van blauwe kalksteen voor jonker Seygher van Rechteren † 1458 en jonker Frederic van Rechteren † 1466. De twee andere zijn de zandstenen zerken van Katharina (de Cock) van Opijnen † 1549, weduwe van Adolf van Rechteren, en van haar schoondochter Agnete van den Clooster † 1562, eerste vrouw van Johan van Rechteren. Bij de restauratie werden twee grafzerken met wapens, waarvan echter alle opschriften waren weggekapt en die omgekeerd lagen, in het torenportaal opgesteld; Ga naar margenoot+ twee sierlijk bewerkte zilveren avondmaalsbekers van een ongewone vorm, die sterk doet denken aan miskelken. De oudste (afb. 6) draagt een opschrift volgens hetwelk een beker, die in 1612 was geschonken door Mechteld van Morriaen tot Valkhof, weduwe van Ittersum en vrouwe van de Gerner, ‘in deesen (is) vernieuwt en vergroot’ in 1682 door Frederica Geertruid van Fridach, weduwe van Berent van Ittersum tot de Gerner. Deze beker draagt de gegraveerde wapens van beide geefsters. Merken: | |
[pagina 9]
| |
Zwolle, jaarletter p (1682), meesterteken: een gekroonde vis. De andere beker, kennelijk naar het voorbeeld van de oudste gemaakt, is volgens opschrift in 1722 geschonken door Frederica van Ittersum, dochter van De Gerner en weduwe van de heer van Schade, en draagt het gegraveerde wapen van deze schenkster. Enig leesbaar merk: Zwolle; een stel van drie geelkoperen kaarsekronen, één met drie rijen van zes, de beideGa naar margenoot+ andere met 2 × 6 armen. De grootste vertoont een opschrift volgens hetwelk de kronen in 1758 zijn aangeschaft; vier psalmborden met gesneden lijsten, begin xviii.Ga naar margenoot+ De beide oude klokken, door Hoefer a.w. met hun opschriften vermeld: de MariaklokGa naar margenoot+ die in 1555 was gegoten door Wilhelm Wegewaert, en de Zirriacus, in 1560 gegoten door een ongenoemde, zijn na requisitie door de Duitse bezettingsmacht niet teruggekeerd.
Tot de inventaris van de moderne Rooms-Katholieke kerk van St. Cyriacus behoortGa naar margenoot+ een eikehouten beeld van de H. Maagd Maria, hoog 75 cm, overblijfsel van een kruisigingsgroep, waarschijnlijk xv b (afb. 7). Het beeld moet afkomstig zijn van de r.k. kerk van Hoonhorst, gem. Dalfsen. Het is indertijd in het Aartsbisschoppelijke Museum in Utrecht ontdaan van latere lagen verf, onder welke geen oorspronkelijke verf meer werd aangetroffen. Litteratuur: Verslag v.h. Aartsbisschoppelijke Museum 1940-'41 blz. 9 m. afb.; Bouvy blz. 125.
Ten z - w van de Hervormde kerk staat een eenvoudig huis, Prinsenstraat 25, bestaandeGa naar margenoot+ uit een hoofdgedeelte en een zijgedeelte, elk met een topgevel aan de straat (afb. 5). Naast de ingang is een overblijfsel te zien van een verdwenen inrijpoort van het hoofdgedeelte. Boven de ingang bevindt zich een steen met reliëfvoorstelling van een rosmolen, afgedekt door een schelpvorm, en daaronder het opschrift: In de grutte moole. Het huis, waarin dus een gruttersmolen was gevestigd, kan uit begin xviii dagtekenen. In 1956-'57 is het door de gemeente gerestaureerd en gedeeltelijk herbouwd tot huisvesting van de dienst van gemeentewerken. Aan de westzijde van de dorpskern staat een koren-windmolen: stellingmolen metGa naar margenoot+ gemetselde voet, gebouwd in 1818 en in 1956 hersteld. Litteratuur: A.H. Lutje Schipholt, Korenmolens in de gemeente Dalfsen, in Versl. en Med. o.r.g. 1957 blz. 133. | |
Verspreid gelegen havezaten en andere landhuizenDE LEEMKULE, gelegen even ten w van de dorpskern van Dalfsen aan de noordzijdeGa naar margenoot+ van de Vecht, was eertijds een havezate. Nadat in 1812 het oude huis was gesloopt is in 1820 het bestaande, later aan de achterzijde wat verbouwde landhuis opgetrokken dat in het fronton op het midden van de voorgevel het bouwjaar vertoont. Afb. 8.
RUITENBORG, gelegen aan de noordzijde van de Vecht op 3 km ten w van de dorpskernGa naar margenoot+ van Dalfsen, was tot 1545 de zetel van het adellijke geslacht Van Rutenborg. Bij de overdracht van het leenheerschap door de graaf van Bentheim aan de bisschop van Utrecht in 1328 wordt Rutenborg een ‘castrum’ genoemd (Oork. Ov. iv no. 866). Over de verdere geschiedenis zie Van der Pot blz. 72. In 1828 werd het bestaande huis Ruitenborg gebouwd, nadat niet lang te voren het oude huis, bekend door verschil- | |
[pagina 10]
| |
lende 18-de-eeuwse tekeningen, o.a. in de verzameling van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg, was gesloopt. Volgens Van der Pot lag het oude slot even ten o van het tegenwoordige huis. Ruitenborg is een vrijwel kubisch huis met steil pannen dak, en een aangebouwde boerderij (afb. 9). Naar de vorm te oordelen zou men het eerder voor een laat-18-de-eeuws huis houden dan voor een vroeg-19-de-eeuws.
Ga naar margenoot+ DE AALSHORST is een landhuis aan de zuidzijde van de Vecht op ongeveer 2 km zzw van Dalfsen (afb. 10). Sinds lang behoort het tot de bezittingen van het geslacht Van Dedem. Hoewel de Aalshorst door de gracht om het herenhuis en de bouwhuizen aan weerszijden van het voorplein het karakter heeft van een oude havezate is het nooit als zodanig beschouwd (Van der Pot blz. 85). De voorgevel van het rechthoekige herenhuis heeft een middenpartij met zandstenen omvatting van de ingang en het venster daarboven. De ingangspartij gaat een weinig op boven de kroonlijst en is halfcirkelvormig afgedekt. Boven de ingang is waarschijnlijk een wapen of een paar wapens weggehakt. Onder de vlakgehakte steen bevinden zich twee jaartallen, 1644 en 1720. Het laatste is ongetwijfeld het bouwjaar van het bestaande huis. Aan de achterzijde heeft men in de vorige eeuw de beneden-midden-kamer veelhoekig uitgebouwd. Op de foto's in het tijdschrift Buiten van 1924, blz. 163 en 164 wordt het huis in witgepleisterde gedaante weergegeven. Bij een herstelling sindsdien is de bepleistering weer verwijderd. Wat het inwendige aangaat, de trap in de vestibule met haar gesneden balusters dagtekent kennelijk uit de bouwtijd, maar alle snijwerk aan de deuren en de balksleutels is van vrij jonge datum. De twee bouwhuizen aan het voorplein dagtekenen zonder twijfel uit dezelfde tijd als het herenhuis. Ga naar margenoot+ Bij de Aalshorst en aan de noordzijde daarvan ligt een goed bewaarde boerderij van het langsdeel-type genummerd d 15, die in ankers het jaartal 1737 draagt.
Ga naar margenoot+ DEN BERG is een voormalige havezate aan de zuidzijde van de Vecht op ongeveer 1 km afstand van Dalfsen. Afb. 11. Ga naar margenoot+ Litteratuur: F.A. Hoefer in Versl. en Med. o.r.g. 1912 blz. 44; ‘Buiten’ 1909 blz. 536. Ga naar margenoot+ Geschiedenis: In 1703 verwierf de luitenant-kolonel Willem Jan van Dedem (1655-1738) door koop de havezate Den Berg, die sindsdien in zijn geslacht is gebleven. Hij liet het oude huis afbreken en herbouwde Den Berg in de huidige vorm. Ten n. van het huis heeft men in de grond puin aangetroffen, waaruit men opmaakt dat het oorspronkelijke huis daar heeft gestaan. Ga naar margenoot+ Den Berg ligt aan de voet van een korte rug zandheuvels in het waterrijke land van het Vechtdal. Een oprijlaan, die deze rug doorsnijdt, loopt van het z - o naar het huis. Een dam in een buitengracht en een statig hek geven toegang tot het voorplein dat door bouwhuizen wordt geflankeerd. Van de vier zandstenen hekpijlers dragen de twee voornaamste elk een zandstenen siervaas, die aan weerszijden is voorzien van de alliantiewapens van de stichter en zijn vrouw. Van het voorplein leidt een houten brug naar het herenhuis, dat rondom in het water is gelegen. De kroonlijst van het herenhuis buigt omhoog over de alliantiewapens Van Dedem-Van Delen in de kop van de ingangspartij. Het opschrift boven de ingang, dat als bouwjaar 1703 noemt, is pas omstreeks 1900 aangebracht. | |
[pagina 11]
| |
Alleen de achtergevel van het huis heeft een verandering van betekenis ondergaan. Volgens oude afbeeldingen, op het huis aanwezig, had de achtergevel vóór midden xix een vlakke, weinig uitspringende middenpartij, die door een driezijdig fronton werd afgesloten. Aan weerszijden daarvan had elke verdieping maar één venster. Ter hoogte van de bel-étage sprong uit de vlakke middenpartij een rechthoekige arkel naar voren, waarvan de voet nog voorhanden is. In xix b heeft men de middenpartij op bogen driezijdig uitgebouwd, en dit uitbouwsel een spits dak gegeven dat eindigt in een houten torentje. Tezelfder tijd zijn de muurpanden aan weerszijden afgebroken en herbouwd om het aantal vensters te vergroten. Wat het inwendige aangaat, het huis is alleen aan de achterzijde onderkelderd. De vestibule en de kamer links daarvan zijn voorzien van zeer eenvoudig stucwerk, xviii d. In de rechterachterhoek van de vestibule voert een wijde houten spiltrap met sober ornament, eveneens xviii d, naar de verdieping. Op het huis bevindt zich een aantal geschilderde portretten van leden van het geslachtGa naar margenoot+ Van Dedem en verwante geslachten, als Van Rechteren van Appeltern en Pynssen van der Aa. De voornaamste zijn: Bartholomeus van der Helst (toegeschreven aan -), pendant-portretten van een heer en een dame, levensgrote kniestukken, dat van de dame gedateerd 1661; Barth. van der Helst (toegeschreven aan -), Margaretha Pynssen van der Aa, met haar twee zusters zittend in een landschap; Lodewijk van der Helst, levensgrote familiegroep van een echtpaar met kind, gemerkt: Lodewijck van der Helst 1664; Adriaan Hanneman (toegeschreven aan -), portret van een officier, levensgroot kniestuk; Roelof Koets (van Zwolle), grote familiegroep van de bouwheer Willem Jan van Dedem met vrouw en drie kinderen en voorts een aantal kleine portretten van dezelfde; Dirk van der Lisse († 1669), groep van drie jonge dames Pynssen van der Aa; Jacques van Loo † 1670, toegeschreven aan -), portret van een meisje in een landschap; H. van Velthoven, verschillende portretten van leden van het geslacht Van Rechteren, één gedateerd 1763; J. Vollevens sr., twee bijna levensgrote kniestukken van dames Pynssen van der Aa. Nadere gegevens over deze verzameling zijn te raadplegen op het Centraal Bureau voor Genealogie en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, beide in Den Haag.
RECHTEREN is het enige van de middeleeuwse sloten in Overijsel waarvan, ondanksGa naar margenoot+ belegeringen, ontmantelingen en een ingrijpende verbouwing in de xviiie eeuw, belangrijke delen zijn overgebleven, te weten een forse ronde toren en een kloek woongebouw. Het is gelegen op ongeveer 2 km o - z - o van Dalfsen aan de voet van het hoge land langs de zuidzijde van het Vechtdal. Fig. 3 Afb. 12 t/m 19. Litteratuur: Ov. Alm. 1836 blz. 78; C.P.E. Robidé van der Aa, Oud-Nederland (1848) blz. 746;Ga naar margenoot+ J. van Lennep en W.J. Hofdijk, Merkwaardige Kasteelen II (1855) blz. 29; ‘Buiten’ 1909 blz. 112, 124 en 136; Versl. en Med. o.r.g. 1912 blz. 37; E.W. Moes en K. Sluyterman, Nederlandsche Kasteelen I blz. 155; D.P.M. Graswinckel en H. Hardenberg, Het archief van het kasteel Rechteren (1941). De belangrijkste oude afbeeldingen van het slot zijn twee aan Andries De Haan toegeschreven pentekeningenGa naar margenoot+ in het museum te Zwolle die wij hierachter afbeelden. In 1315 ging Herman van Voorst een ruiling aan met de graaf van Bentheim, waardoor hij de hofGa naar margenoot+ Rechteren, die vroeger in leen was gehouden door de zoon van Hako van Rutenberg, in volle eigen- | |
[pagina 12]
| |
dom verwierf (Oork. Ov. iii no. 656). Op de juist verworven hof bouwde Herman samen met zijn broeders zoon Roderik van Voorst een ‘castrum’, dat zij in 1320 opdroegen aan de bisschop en in leen terugontvingen met verlof de burcht verder op te bouwen en te versterken (exnunc memoratum castrum edificandi, firmandi, erigandi et fortificandi.....plenum concedimus facultatem, zie Oork. Ov. iii nos. 706 en 707, en S. Muller F-zn, Registers en rekeningen v.h. bisdom Utrecht 1325-1336, I blz. 312). Een kleindochter van Herman van Voorst bracht Rechteren door haar huwelijk in een tak van het geslacht Van Heeckeren, die zich op den duur Van Rechteren is gaan noemen. Sindsdien is de bezitting tot de huidige dag in hetzelfde geslacht gebleven. In 1483 maakten burgers van Zwolle zich meester van het slot Rechteren, waar heer Frederik huisvesting had verleend aan hun vijand Dirk van Keppel. Heer Frederik moest daarop Rechteren tot een open huis voor de stad Zwolle verklaren. In 1522 werd Rechteren bezet door troepen van hertog Karel van Gelre. Dit was voor bisschop Hendrik van Beieren aanleiding om er in oktober 1524 het beleg voor te slaan. Het belegeringsgeschut veroorzaakte grote schade; een toren werd bijna ‘terneder geschoten’. Een bestorming bleef uit doordat de bisschop niet in staat was zijn krijgsvolk te betalen, en het beleg werd opgebroken. Op 19 december 1524 werd een verdrag gesloten, waarbij o.a. werd bepaald dat de Gelderse bezetting Rechteren zou ontruimen na betaling van een bepaald bedrag. Op 14 november 1525 was dit bedrag geheel voldaan (Van Hattum ii blz. 300 en 301). De rekeningen van de bevelhebber van de Gelderse bezetting vermelden o.a.: soe dat huys groet vensteren hadde, deselve laten tomaecken, en: de rijnckmueren metten kelder lach alle open, dat to samen laten stoppen. Voorts blijkt dat de huiskapel vóór Rechteren geheel werd afgebroken (Moes en Sluyterman i blz. 166 en 167). De ontruiming door de Geldersen moet zijn gevolgd door een ontmanteling. Immers op 9 juli 1526 betuigt de stad Kampen dat zij er ten aanzien van Rechteren tevreden mee zal zijn indien de wallen worden geslecht en het huis aan de kinderen Van Rechteren wordt teruggegeven (Registers van charters en bescheiden in het oude archief van Kampen ii blz. 256). In 1527 bezette Karel van Gelre Rechteren opnieuw (Van Hattum ii blz. 330). Na de overdracht van de wereldlijke heerschappij aan Karel v in het laatst van dat jaar zal het slot wel spoedig weer zijn ontruimd. Opnieuw schijnt daarop ontvesting te zijn gevolgd. In 1535 beklaagde een waardin zich dat zij nog steeds geld had te vorderen wegens verteringen, gemaakt bij het ‘slichten des wals van den huse Rechteren’ (J.I. van Doorninck, Overijssel onder Karel v, blz. 269). In 1584 werd Rechteren door Spaanse troepen veroverd, waarna het een lange tijd afwisselend Spaanse en Staatse bezetting had. In 1591, toen het door de troepen van Verdugo was ontruimd, trof Prins Maurits een regeling met Adolf van Rechteren inzake weer een ontmanteling. Dit blijkt uit een klacht van Zwolle, ‘dat die graften, wallen ende vesten des huyses Rechteren niet alsoe toegedampt ende afgebroecken worden als nae accort, tusschen Sijn Extie ende den Joncker gemaeckt, beloeft was (Resolutie v. Ridderschap en Steden d.d. 30 juni 1951, deel 3 fol. 309 vso). In het laatst van de xviie eeuw werden belangrijke verbouwingen en moderniseringen uitgevoerd. Zulks blijkt uit het jaartal 1685 op een steen in het linker bouwhuis, uit het jaartal 1696 op het plafond van de grote zaal, en uit rekeningen van de Zwolse schilder Herman ten Oever over 1698 voor het schoorsteenstuk en over 1699 voor twee dessus-de-porte in de eetzaal (Moes en Sluyterman i blz. 172). Na ongeveer een kwart-eeuw, toen Adolf Hendrik van Rechteren-Almelo voogd was voor zijn minderjarige neef Johan Evert Adolf van Rechteren-Rechteren, kwam het opnieuw tot ingrijpende moderniseringen: het rechterbouwhuis draagt het jaartal 1725, en het middendeel van de u-vormige frontpartij van het herenhuis het jaartal 1726. Het linkerbouwhuis, dat in 1881 geheel nieuw is opgetrokken, vervangt een ouder waarvan het jaartal 1685 in de nieuwe voorgevel is overgebracht. De gemetselde brug die naar het voorplein leidt, en die een houten brug vervangt, draagt het jaartal 1863. In het eind van de xixe eeuw ging men over tot een in- en uitwendige verbouwing, waarbij de ingangsvleugel van 1726 hoger werd opgetrokken en de zijvleugels hun mansardekappen kregen. Het jaartal 1898 in de top van de verhoogde middenpartij zal de voltooiing van deze verbouwing aangeven. De verzakking van de toren en onrustbarende scheuren in zijn muurwerk waren aanleiding om in 1937 een opdracht te geven aan de Amsterdamse architect Ir. A.J. van der Steur voor het maken van een plan tot consolidering en restauratie van de toren. Eerst in 1953 werd dit werk aanbesteed. De gekanteelde weergang, die omstreeks 1900 was aangebracht op de overkraging onder de spits, werd bij die gelegenheid weer verwijderd. Nadat de consolidering en restauratie van de toren in 1954 was voltooid volgde de restauratie van de middeleeuwse woonvleugel, die omstreeks 1900 al een restauratie had ondergaan welke niet in alle opzichten bevredigend was geweest Ook deze verdere restauratie, die in 1957 klaar kwam, werd geleid door A.J. van der Steur. | |
[pagina 13]
| |
Fig. 3. Rechteren, plattegrond en doorsneden
| |
[pagina 14]
| |
Ga naar margenoot+ De gebouwengroep van Rechteren, bestaande uit het eigenlijke woonslot met zijn toren en de twee bouwhuizen aan weerszijden van het plein voor de ingang, ligt op een landtong. Deze landtong wordt omgeven door een vrij breed water, dat de indruk maakt een z - w gerichte lus te zijn geweest van een oude, nu grotendeels verlande loop van de Vecht die hier tegen de hoge zuidelijke oever van het rivierdal stuitte. Ongetwijfeld heeft het slot in de middeleeuwen rondom in het water gelegen. Men moet er rekening mee houden dat het terrein om het slot, waar wallen hebben gelegen, in sterke mate is vergraven. Men mag aannemen dat de muren van de eigenlijke burcht eertijds uit een gracht oprezen. De toegang wordt gevormd door de 19-de-eeuwse boogbrug, die van het n - w naar het voorplein leidt, en die in de as van de 18-de-eeuwse frontpartij ligt. Aan het eind van het voorplein bevindt zich een terras, dat de ruimte inneemt tussen de beide zijvleugels. Boven het middenvenster van de ingangsvleugel staat het jaartal 1726, in de kroonlijst van de later toegevoegde tweede verdieping staat het jaartal 1898. De linkerzijvleugel is gebouwd om de rijzige ronde toren van de middeleeuwse burcht. Tegen de rug van de 18-de-eeuwse ingangsvleugel en van de linkerzijvleugel ligt de kloeke middeleeuwse woonvleugel, welke op het noordelijke eind van zijn achterzijde is voorzien van een vierkant aanbouwsel. Achter de ronde toren springt nog een rechthoekig blok uit, dat in hoofdzaak dagtekent uit de tijd omstreeks 1725, maar waarvan de voet ouder metselwerk bevat met keldergaten in 17-de-eeuwse vorm.
Ga naar margenoot+ Het oudste en merkwaardigste deel van het slot is ongetwijfeld de ronde toren, die een middellijn heeft van ongeveer 8,50 m. De kelder, waarvan de vloer maar weinig boven de gemiddelde grondwaterstand ligt, wordt overdekt door een bakstenen koepelgewelf met een opening in de kruin. De kelderruimte is geheel verstoken van buitenlicht. Boven de gewelfde kelder telt de toren vijf verdiepingen, inwendig in beginsel achthoekig en met houten zolderingen overdekt. De eerste twee verdiepingen zijn toegankelijk uit de aangebouwde 18-de-eeuwse vleugel, van de tweede gaan trappen in de dikte van de muur aan de oostzijde omhoog tot de vijfde, en vandaar leidt een houten spiltrap naar de ruimte in de spits. Van een stookplaats in de oostzijde van de eerste verdieping gaat een rookkanaal in de muur omhoog, dat even onder het overstek van de spits met een kleine uitkraging naar buiten treedt. De verdiepingen hebben elk twee tot drie vensters, waarvan de smalle tweelichts kozijnen van zandsteen inwendig gevat zijn in nissen. De spits heeft nog haar oude kernconstructie bewaard, die waarschijnlijk niet ouder is dan het eind van de xvie eeuw. Het muurwerk van de toren verheft zich ongeveer 25,50 m boven het peil van het terrein aan de voet. Aan de westzijde is over de vensters van de derde verdieping een bakstenen uitkraging voorhanden, waarvan men mag aannemen dat zij oorspronkelijk rondom heeft gelopen. Onder het overstek van de achtzijdige spits is het muurwerk van rond tot achtkant overgekraagd. De toren is gebouwd van baksteen in onregelmatig verband. Volgens een opgaaf van wijlen H. Onnes, indertijd architect aan het Rijks-Bureau voor de Monumentenzorg, die de toren in 1932 nauwkeurig heeft onderzocht, is het baksteenformaat tot de gedeeltelijke overkraging over de vensters van de derde verdieping 31 × 13 × 7,10 en werken de 10 lagen 85 cm; daarboven 28 × 14 × 7 en werken de 10 lagen 81 cm. Dit is een duidelijke aanwijzing dat de twee bovenste verdiepingen naderhand zijn toe- | |
[pagina 15]
| |
gevoegd. De baksteen van het koepelgewelf van de kelder is van het laatstgenoemde formaat, zodat dit gewelf ook zal dagtekenen uit de tijd van de torenverhoging. De toren helt aanmerkelijk naar het noorden over en vertoont bovendien aan deze zijde een uitbuiking. In 1953-'54 is de fundering geconsolideerd door het aanbrengen van een ringbalk en een stel radiale balken van gewapend beton. Het opgaande werk is verstijfd door betonvloeren boven het koepelgewelf en de zoldering van de eerste verdieping, die als verankering werken, en hogerop door een drietal ringen van gewapend beton in te laten.
De middeleeuwse woonvleugel met het vierkante uitbouwsel aan de achterzijde isGa naar margenoot+ opgetrokken van baksteen, formaat 27/28 × 14 × 7. De zwaarte van de buitenmuren bedraagt op kelderhoogte 1,70 m, en vermindert tot 1,40 m ter hoogte van de zolder. De kelderruimten worden in hoofdzaak overdekt door bakstenen troggewelven op houten balken. In het z - w eind en in het vierkante uitbouwsel komen kruisgewelven voor, ribloos in het eind van de hoofdvleugel en met brede bakstenen ribben in het aanbouwsel. De indeling van de kelders wordt voornamelijk bepaald door twee dwarsmuren, waarop de dwarsmuren staan die op de bel-étage de zaal scheiden van de kamers aan weerszijden. Daarboven zijn alleen maar lichte scheidingswanden aanwezig. De lange buitenmuren gaan nog ongeveer 2,50 m omhoog boven de zoldervloer. De lange oostmuur en de beide korte zijden onder de geveltoppen zijn er voorzien van rechthoekige, door luiken gesloten openingen. De geveltoppen zijn bij de restauratie omstreeks 1900 tot volledige trapgevels gemaakt met overhoekse pinakels langs alle treden. Bij de jongste restauratie zijn zij teruggebracht in de gedaante die zij op alle oude afbeeldingen vertonen. Wat de vensters aangaat van de middeleeuwse woonvleugel en zijn vierkante aanbouwsel, deze zijn alle stenen kruisvensters of smalle tweelichtsvensters met geblokte ontlastingsbogen. De kruisvensters hebben alle zandstenen boogvullingen die schelpvormen vertonen. De kruiskozijnen zijn bij de eerste restauratie aangebracht en bij de tweede restauratie vernieuwd. Een tekening van J. Craandijk uit 1860 in het museum te Zwolle beeldt de vensters van de beide verdiepingen met typisch 19-de-eeuwse houten vensterramen af. Dat de bestaande vensterindeling niet de oorspronkelijke is wordt duidelijk aangetoond door moeten en togen van verdwenen vensters. Een uitgebouwd privaat aan de achterzijde zal vrijwel geheel nieuw zijn gemaakt bij de eerste restauratie naar aanwezige gegevens. De kap van de middeleeuwse woonvleugel heeft twee rijen spanten van eikehout die geschoorde gordingen dragen. Standvinken op de bovenspanten dragen met behulp van schoren een gording onder het midden van de hanebalken. Aan enkele van de spanten komen sleutelstukken voor met profielen die al niet meer gotisch zijn, kennelijk dagtekenend van herstellingswerken.
De 18-de-eeuwse gedeelten hebben alle zware rechthoekige vensteromlijstingen vanGa naar margenoot+ zandsteen. Na 1947 zijn de 19-de-eeuwse houten vensterramen vervangen door nieuwe in de vormen van de 18-de eeuw. Vóór de verbouwing van omstreeks 1898 hadden de ingangsvleugel en de beide zijvleugels een omlopende bekapping. Bij deze verbouwing is de ingangsvleugel met een verdieping verhoogd, en zijn de zijvleugels voorzien van mansarde-daken overeenkomstig de mansardekap van de nieuwe verdieping op het middenstuk. Men heeft toen veel moeite gedaan om het ietwat boerse karakter van het 18-de-eeuwse front | |
[pagina 16]
| |
chic te maken, o.a. naar wij aannemen door de vensters van de verdieping op consoles uitspringende dorpels te geven en daarop balconhekjes te plaatsen. De ingangsgevel wordt door verticale zandstenen banden in drie vakken verdeeld. Eigenaardig is dat het linkervak ruim een meter smaller is dan het rechtervak. De reden hiervan moet wel zijn dat men bij gelijke zijvakken de hoofdingang meer rechts kreeg dan men wenselijk heeft geacht. Het ingangsterras wordt naar het voorplein afgesloten door een zandstenen balustrade die zeker 19-de-eeuws is, met uitzondering evenwel van de vierkante pijlers aan weerszijden van de trapopgang. Zij dragen schildhoudende leeuwen en zijn voorzien van het opschrift: Anno 1689. Het linkse bouwhuis is volgens opschrift in 1881 geheel nieuw opgetrokken ter plaatse van het oude. Bij het herbouwen heeft men kennelijk de zandstenen deklijst en het fronton van het oude bouwhuis opnieuw aangebracht. In dit fronton staat het jaartal 1685. Ga naar margenoot+ Het rechtse bouwhuis dagtekent volgens het jaartal in de middenpartij van 1725. De vormen van deklijst en middenfronton herhalen die van het linkerbouwhuis. De simpele oorspronkelijke schilddaken van de bouwhuizen zijn omstreeks 1900 vervangen door zadeldaken tussen neo-gotische geveltoppen, die overeenkomen met de gedaante welke men toen aan de gevels van de middeleeuwse woonvleugel had gegeven.
Ga naar margenoot+ De verbouwing en herinrichting in het eind van de xixe eeuw hebben weinig gespaard van de oudere inrichting. De hoofdtrap, die men voordien bij het binnentreden aan het rechtereind van de vestibule vond, werd vervangen door een weelderige trap met bovenlicht aan de linkerzijde. De zaal in het midden van de oude woonvleugel behield een decoratief stucplafond waarop het jaartal 1696 voorkomt (afb. 18), maar werd van een geheel nieuwe betimmering voorzien. Of het middenvak van het plafond nog wel helemaal oorspronkelijk is betwijfelen wij enigszins. De schouw van de zaal werd sterk gewijzigd, maar zij behield haar schoorsteenstuk: Johan Zeger, 1686-1701 heer van Rechteren, met zijn vrouw Agnes Sophia van Raesfelt en hun kinderen, waarschijnlijk omstreeks 1700 door de Zwolse schilder Roelof Koets. De kamer aan de z - w zijde van de zaal bezit een decoratief stucplafond, dat uit het laatst van de xviie eeuw moet dagtekenen, en dus behoort tot de verfraaiingen van Johan Zeger van Rechteren voornoemd. De eetkamer aan de andere zijde van de zaal heeft twee dessus-de-porte: ontvoering van Europa en 10, beide in 1699 geleverd door de Zwolse schilder Herman ten Oever (afb. 20, 21, Moes en Sluyterman, a.w. blz. 172). Het schoorsteenstuk voor deze kamer, een Andromeda, in 1698 door Ten Oever geleverd (zie aldaar), is niet meer op Rechteren aanwezig. Ga naar margenoot+ Het is volstrekt niet onmogelijk dat de ronde toren, met uitzondering van de twee bovenste verdiepingen, overblijfsel is van het slot dat Herman van Voorst en zijn neef Roderik kort na 1315 waren begonnen te bouwen, en dat zij in 1320 aan de bisschop opdroegen die hun verlof gaf het te voltooien en verder te versterken. Wanneer de middeleeuwse woonvleugel werd opgetrokken is moeilijk te zeggen. Wat de verhoging van de toren met twee verdiepingen aangaat, het komt ons voor dat deze is geschied in een tijd dat men aan de toren als verdedigingswerk weinig betekenis meer hechtte. De verhoging zal veeleer hebben gediend tot vertoon. Dit overwegende zou het ons niet verwonderen dat de toren zijn uiteindelijke vorm kreeg in het eind van de xve of in de loop van de xvie eeuw. De schelpornamentiek van de vensters van de hoofdvleugel wijst op moderniseringen in de xvie eeuw zoniet later. Ga naar margenoot+ In het torentje op de ingangsvleugel hangt een klokje van 36 cm middellijn met op- | |
[pagina 17]
| |
schrift: Zeyger van Rechteren heft in den naam Jesus Maria Joseph Anna Joachim mij laeten gieten ende Mechteld van Doorninck sijn huisvrouw. Hendricus de Tremonde (Dortmund) met fecit anno mdxvi (1516). Deze Zeyger van Rechteren is nooit heer van Rechteren geweest. Behalve het bovengenoemde schoorsteenstuk met familiegroep in de zaal bevindenGa naar margenoot+ zich op Rechteren verscheiden portretten van leden van de geslachten Van Rechteren, Pabst van Bingerden en aanverwante geslachten. De oudste portretten zijn die van Johan van Rechteren en zijn vrouw Agnes van den Clooster, omstreeks 1560, door een onbekende (afb. 22, 23). Onder de portretten bevinden zich werken van Herman ten Oever (jongensportret, afb. 24), Nicolaas Eliasz. Pickenoy, Govert Flinck (portret v. Pieter Cloeck, 1654), C. Kelder, G. van Honthorst (trant van -), Jan van Rossum (trant van -), D. van Loenen (trant van -), Jan de Baen, Caspar Netscher, R. Koets, Joshua Reynolds (de ambassadeur Jacob Hop, afb. 25), J.F.A. Tischbein (Carolina van Nassau-Weilburg), Pieneman en J.B. van der Hulst. Nadere gegevens zijn te vinden op het Centraal Bureau voor Genealogie en het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie, beide in Den Haag. |
|