Het geminachte kind
(1983)–Guus Kuijer– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |
[pagina 138]
| |
Het lijkt me kenmerkend voor iedere hiërarchie dat zij bang is voor haar basis, een angst die zich uit als haat en minachting, omdat zij heimelijk gelooft dat het ‘inferieure’ in opstand zal komen en het ‘superieure’ daardoor zal worden vernietigd. De Inca's probeerden hun hiërarchische systeem en denkwijze te camoufleren door hun bouwsels op voortbrengselen van de goden te laten lijken: al te menselijke maaksels zouden het ‘inferieure’ kunnen provoceren tot opstand. Tegenwoordig proberen we de hiërarchie te camoufleren door zo onpersoonlijk mogelijk te bouwen, wat op hetzelfde neerkomt. Het persoonlijke is ‘elitair’, ofwel gevaarlijk provocerend en dus niet geschikt om de lagere regionen rustig te houden. Gebouwen moeten eruit zien alsof ze door computers, de goden van deze tijd, zijn bedacht. Daar leggen de mensen zich onmiddellijk bij neer, want dat is overmacht. De gedachte dat mensen zich zo min mogelijk van elkaar dienen te onderscheiden, en zich dus zo min mogelijk persoonlijk moeten uiten, heeft overal postgevat en de gevolgen zijn vernietigend, vooral voor de laagsten in de hiërarchie. Een stencil van kunstzinnige herkomst blaft ons | |
[pagina 139]
| |
het volgende toe: ‘Individueel werken leidt tot een zinloze kreatieve bezigheid. Alleen kollektieve werkwijzen zijn zinvol binnen het kunstonderwijs.’ Ik heb geen zin om uitvoerig op deze enge braaksels in te gaan, maar wees verzekerd dat we hier met een actuele opvatting te maken hebben. Natuurlijk, het is te onbelangrijk om er woorden aan vuil te maken, ware het niet dat velen menen dat hierbij sprake is van vooruitstrevendheid, terwijl er niets anders gaande is dan volksverlakkerij op Inca-manier. Het onpersoonlijke, niet-individuele, houdt de massa koest, daar gaat het de collectivisten om, het persoonlijke, ‘elitaire’, zaait onrust en wie weet opstand. Een minister-president doet er het beste aan zich voor te doen als een doorsnee-sukkel, ook maar gestuurd, door de goden neem ik aan, die van bijvoorbeeld wielrennen houdt of kamperen. Allemaal boerenbedrog, maar van een soort dat erg in zwang is. Iedere partij schuift zijn beste sukkel naar voren. En daar zitten ze dan op hun hoge posten stotterend gewone mensen te wezen.
De explosieve kracht van Provo werd veroorzaakt doordat collectivisten en individualisten elkaar middels een misverstand vonden. Het misverstand bestond hierin dat met het woord ‘bevrijding’ tweeërlei werd bedoeld. De collectivisten bedoelden er ‘verlossing’ mee, verlossing van angst, ongeluk en schuld, typisch voor mensen die menen dat geluk opeisbaar is, terwijl de individualisten met bevrijding bedoelden dat je vrij moest zijn je eigen waarheden | |
[pagina 140]
| |
te kiezen en dus ook je eigen verslaving. De acties van Jasper Grootveld tegen de verslaafde consument van morgen, richtten zich niet tegen het consumeren, maar tegen de ongewilde verslaving daaraan. Tegenwoordig vaart hij rond op een vlot, een uiterst individualistische en dus, in de barbaarse terminologie, elitaire bezigheid. Het afschuwelijke is nu, dat, hoeveel of hoe weinig Provo ook heeft uitgericht, haar collectivistische stroming heeft gewonnen als je kijkt naar invloed op de lange termijn. Wat Grootveld deed, zou tegenwoordig ongetwijfeld een ‘ego-trip’ heten. Collectivisten kun je misschien het gemakkelijkst herkennen aan hun gave ‘Feindbild’. Ze weten precies wie de vijand is, hoe je hem dient te bestrijden en waarom. De reactie van Provo op de komst van Claus von Amsberg was tekenend. Enerzijds werd hij grappend en grollend als ‘Klaas’ uit ‘Klaas komt’ begroet, anderzijds werd hij ontvangen als de vuile mof die hier bezettertje kwam spelen. Provo heeft bestaan tot de individualisten binnen haar gelederen het misverstand niet meer lollig vonden, maar de collectivisten zijn versterkt uit haar opheffing te voorschijn gekomen. Alles moest opeens collectief, in je eentje was je niks waard. Wie zich isoleerde, lees: wie individualiseerde, speelde de vijand in de kaart. Iedereen schaarde zich in groepen, werkgroepen, actiegroepen, voorgroepen, tegengroepen en al die groepen ontwierpen een perfect Feindbild. De vijand heette bijvoorbeeld de maatschappij, de werkgever, de tech- | |
[pagina 141]
| |
nocraat of nog eenvoudiger: de man. Mensen met zulke simpele Feindbilder ontpoppen zich altijd als collectivisten, ze hebben een hekel aan persoonlijkheden, aan individuele uitingen en aan twijfel. De vijand zelf moet dan ook niet worden gehoord, want die zou het beeld wel eens kunnen nuanceren en dan hou je je mensen niet bij elkaar. Het is inmiddels duidelijk dat machthebbers graag met collectivisten te maken hebben. Een vijandige groep is beter dan een aantal vijandige individuen. Er bestaat geen politieke partij die graag met onafhankelijke individuen van doen heeft, ze willen allemaal de massa achter zich krijgen, maar die moet dan natuurlijk wel voorhanden zijn.
Een onderwijzer rekende het tot zijn pedagogische opdracht een verzameling individuen om te toveren in een klas. Ook hij zag liever een collectief, een vijandig collectief desnoods, voor zich dan een verzameling individuen. En dat is nu wéér zo. Ik was onderwijzer in de jaren zestig en ik heb de ineenstorting van de individualiserende experimenten meegemaakt. Ik heb het beleefd als een ramp. Niet alleen werden de pogingen om individuele voorkeuren of talenten bij kinderen op te sporen en te helpen ontwikkelen als utopisch afgedaan, de maatschappij zat immers niet te springen om egotrippers, ook de onderwijzer die op persoonlijke wijze wilde lesgeven moest het ontgelden. Je moest plotseling worden bijgeschoold op ontelbare cursussen, je moest begeleid worden door adviesdiensten | |
[pagina 142]
| |
die je volstouwden met hun fantasieloze stencils, je moest kortom worden gelijkgeschakeld. Het groepsgebeuren en vooral het groepsbesluit kwam geweldig in de mode en streek de scherpe kantjes van ieder individu keurig glad. En zie, hoewel niets zo kindervijandig is als het collectivisme, het zegevierde tóch. Men spreekt tegenwoordig bij het voortgezet onderwijs wel over ‘een nieuw type kind’ dat van de lagere scholen komt. Dat nieuwe type kind zou zich slecht kunnen concentreren, ongeïnteresseerd en agressief zijn en hoewel er iets doorschemert van de eeuwige ‘jeugd van tegenwoordig’, denk ik dat er een kern van waarheid in zit. Wat is er gebeurd? De tweede helft van de twintigste eeuw kenmerkt zich onder andere door grote onzekerheid gekoppeld aan een lawine van informatie. Zowel onzekerheid (het is immers in het geheel niet zeker of pa en ma bij elkaar blijven) als een blind- en doofmakend informatiebombardement (voor elk moeizaam naar binnen gewerkt hapje sterft voor hun ogen een kind uit een hongerland) heeft de kinderen bereikt. Het ‘als je maar goed je best doet, word je later wel gelukkig’, de volwassenheid als hiernamaals voor kinderen zoals dat vroeger blijkbaar functioneerde, wordt al op jonge leeftijd als een barre leugen ontmaskerd. Als zekerheden wegvallen, waarden en normen aan het schuiven slaan, zit er niets anders op dan samen met kinderen te sleutelen aan een volwassenheidsbeeld waar zij wél naar toe willen leven, in plaats van hen een volstrekt verouderde, uit schijn- | |
[pagina 143]
| |
zekerheden opgetrokken volwassenheid te blijven voorspelen. De school had gelijk toen zij in de zestiger jaren op de veranderde situatie reageerde met een poging tot individualiserend onderwijs. De vraag was immers niet meer hoe wij kinderen ertoe konden brengen onze door de mand gevallen volwassenheidsopvatting (waarin, om het maar eens extreem te stellen, Anne Frank onvolwassen en de hufter die haar ophaalde volwassen heette), tot de hunne te maken, maar op welke wijze zij volwassen wilden zijn. Als zekerheden wegvallen, zelfs de zekerheid omtrent het opvoedingsdoel, word je gedwongen de opvoedeling naar zijn einddoel te vragen, wat in de praktijk neerkomt op het bevorderen van zijn voorkeuren, interesses en talenten. De tijd is voorbij dat de volwassenen het einddoel konden vaststellen door te zeggen: word zoals wij. Hoezo, worden zoals jullie? Jullie laten mensen verhongeren, stapelen kernwapens op, staan martelingen toe, vernielen de wereld, waarom zouden we worden zoals jullie? Geef daar nou eens één goed motief voor. De vraag aan kinderen behoort in deze tijd, waarin het gruwelijk falen der volwassenen niet lang voor hen verborgen blijft, te luiden: hoe wil je zijn, hoe wil je dat bereiken, hoe kan ik je daarbij behulpzaam zijn. We kunnen onmogelijk ontkennen dat we er een puinhoop van hebben gemaakt. Ons voorbeeld verdient geen navolging. Ons past het niet nog langer op te voeden met de reproduktietechniek, want wat wij reproduceren is onmacht en radeloosheid. | |
[pagina 144]
| |
De kinderen die nu van de lagere scholen komen, zijn gebombardeerd met verwoestende informatie over de wereld der volwassenen en hen is bovendien niets wezenlijks gevraagd. We worden geconfronteerd met een generatie volstrekt ongelovigen, die nog maar uiterst moeizaam wijs te maken is dat niet iedereen altijd liegt. Van goed je best doen word je niet alleen niet gelukkig, je wordt hoogstwaarschijnlijk nog werkeloos óók, en anders ontploft er wel iets gevaarlijks of er breekt een apocalyptische oorlog uit. De informatie over een uitzichtloze toekomst is een nauwelijks te doorvreten rijstebrijberg. ‘Geen ruzie maken jongens,’ zegt de opvoeder preuts, terwijl de kinderen dagelijks op de televisie, maar ook in het echt, zien hoe volwassenen elkaar behandelen. ‘De jeugdcriminaliteit neemt hand over hand toe,’ mompelt de journalist terwijl hij naar de bvd loopt om zijn collega's te verraden. Lieve dames en heren, ze hebben ons door, heus, de kinderen hebben ons door. Ze laten zich niet meer bij de neus nemen. Ze letten niet meer op (ons), ze concentreren zich niet meer (op onze blabla). We hebben te maken met een beledigde groep mensen. Ze hadden zoveel vertrouwen in ons. Er werd ze niks gevraagd, maar als ze nou maar braaf dit, of braaf dát, dan kwam het wel goed. Ze hebben ons lang, te lang gevolgd. Welk kind kan vermoeden dat behalve sinterklaas, vrijwel alles onwaar is? Tegen hun tiende levensjaar dringt het tot hen door: de wereld is een enge troep, de toekomst is duister, de | |
[pagina 145]
| |
volwassenen blijken al tien jaar geleden in hun leugens te zijn gestikt en hen is niets, niets echts gevraagd. Dan worden ze bij bakken tegelijk gestort in de kinderverwerkingsfabrieken van het voortgezet onderwijs. Na een jaar kennen sommige leraren hen bij naam. Ontmoedigde leraren meestal, ga het ze maar vragen. Individuele aandacht voor kinderen is onmogelijk. De scholen zijn veel te groot. De combinatie van onverwerkte informatie, instabiliteit van het gezin, de stuipen van een stervend christelijk normenstelsel en het in kinderpakhuizen ontaarde voortgezet onderwijs lijkt mij voor veel kinderen een onmogelijk te nemen horde.
Ik heb in vorige stukken geprobeerd enige kenmerken van het kinderlijke onder woorden te brengen. Hier komt een nieuwe, of misschien een oude, anders gezegd. Kinderlijk is de veronderstelling dat je het middelpunt bent van het universum. Dat blijft niet zo, dat kán misschien ook niet zo blijven, maar het is de vraag hoe de volwassen versie zou moeten luiden. Het kan mijns inziens twee kanten op. De eerste versie luidt: ik ben een onbetekenend stofje dat bovendien kan worden gemist. En de tweede: ik ben het middelpunt van het heelal en de anderen zijn dat eveneens. Ik weet niet of het een meer waar is dan het andere, het interesseert me eigenlijk niet. Wat ik wel meen te weten is dat het tweede beter aansluit bij | |
[pagina 146]
| |
wat ik als kind dacht en dat de opvoeding ons het eerste probeert op te dringen. Het klinkt ook veel ootmoediger, christelijker en wat niet al. Het is bovendien, en daar gaat het waarschijnlijk om, onkinderlijk en ‘dus’ volwassen. Het gaat er niet om of een kinderlijke opvatting waar is of onwaar, het gaat erom dat zij wordt afgebroken. Het ging en het gaat om het breken. De mens wordt niet ootmoedig geboren, dat vind ik een hele troost. Het duurt lang hem zijn hoogmoed af te pakken, zestien tot twintig jaar, en dan ontsnappen er nóg een stuk of wat. Een enkeling keert zelfs op latere leeftijd terúg tot de hoogmoed: ‘Ik ben waratje tóch het centrum van het heelal,’ jubelt hij, terwijl hij zijn aow verbrast. ‘Breken?’ zult u vragen. ‘Heb je 't niet over vijftig, honderd jaar geleden? Er is toch een hoop veranderd? Kinderen mogen toch juist alles tegenwoordig? Er is toch geen mens meer die de wil van een kind wil breken?’ U heeft gelijk. De tijden zijn veranderd en de hardhandigste methoden worden ondergestort met hectares ethische bagger. U heeft 't beste met kinderen voor, ik ook trouwens en vrijwel alle mensen die ik ken. We zitten boordevol begrip voor het kleine volkje, het begrip komt ons zowat de neus uit zal ik maar zeggen. Ik zit ook tot mijn strot vol begrip voor de zwarten in Zuid-Afrika en ik ben hartstikke tegen geweld en ik sta erop dat er potdikke niet meer gemarteld wordt en ik snap maar niet waarom die knakkers ver | |
[pagina 147]
| |
weg zo slecht zijn. Waarom zijn ze niet allemaal zo braaf als u en ik? Kom ik zo'n witman uit Zuid-Afrika tegen en na een half uur vind ik het al een aardige vent. En wat zegt ie? Hij zegt: ‘Onderdrukking in Zuid-Afrika? Daar merk ik niks van nie.’ De hufter! Dan vervolgt hij waardig: ‘Er zal hier en daar wel iets mis zijn, maar ik heb nog nooit iemand onderdrukt.’ Ik kijk in zijn trouwe blauwe kijkers en weet dat het waar is. Deze man heeft nog nimmer iemand met opzet kwaad gedaan. Deze man is minstens zo braaf als u en ik. Tegelijkertijd weet ik dat, al kwam ik honderd, duizend, honderdduizend van die witmannen tegen, ik ze allemaal, stuk voor stuk, net zo braaf zou vinden als u en ik. Natuurlijk, er zijn daar wel witmannen die onderdrukken, mishandelen en persoonlijk uitbuiten, maar je komt ze niet tegen. Ze blijven anoniem. Voor het systeem van onderdrukking doen de individuele beulen niet veel ter zake. Het systeem wordt gedragen door mensen die stuk voor stuk best braaf zijn. Je ziet aan de kinderen dat het breeksysteem bestaat, maar het is niet gemakkelijk uit te maken waar de boosdoener zit. Ik denk dat de stakkerige enkelingen die kinderen mishandelen of geestelijk kwellen, hoe bestrijdenswaard ze ook zijn, voor het systeem niet ter zake doen. En al die ouders, kleuterjuffen, onderwijzers en andere opvoeders, zitten die kindertjes te breken? Welnee, dat zijn door de bank genomen alleraardigste mensen, die zelden boos, maar wel | |
[pagina 148]
| |
vaak verdrietig worden. Want als ze hun ogen goed de kost geven, zien ze dat het ondanks hun goede bedoelingen toch misloopt. Kijk naar die tot het uiterste getergde kinderen op de voetbaltribunes, kijk eens rond op de mammoetscholen. Daar staan we nou met onze ruime opvattingen. Er wordt alweer om de strenge hand geroepen, omdat de chaos het gevolg van de anti-autoritaire opvoeding zou zijn. Alsof die anti-autoritaire opvoeding ooit op grote schaal is toegepast! Wat is er in godsnaam met die kinderen aan de hand? Ik heb niet het gevoel dat de opvoedkundigen er een antwoord op weten. Maar de commercie wel. Die jongens hebben een uitstekende neus voor wat er gaande is. U bent de laatste twintig jaar natuurlijk niet in een discotheek geweest. Vroeger heette dat een dancing. Je had in zo'n gelegenheid een zitafdeling waar verlegen mensen met akelige lampen verkeerd werden belicht en een dansafdeling, de dansvloer. Met die dansvloer is wat gebeurd. In de moderne discotheek is dat veranderd in iets dat je niet anders dan een podium kunt noemen. Als je 't lef en de ellebogen hebt om op dat podium je ‘thing’ te doen, dan weet je één ding zeker: je wordt gezien. Je danst niet meer met of ten behoeve van een partner, je danst, soms met behulp van een partner, om gezien te worden door zeer vele anderen. Het voordeel van de oorvernietigende muziek is dat je niet opnieuw door de mand kunt vallen doordat je de verkeerde dingen zegt, het verkeerde accent hebt of niets te zeggen | |
[pagina 149]
| |
hebt. De taal is de kuil der volwassenen die je, als je onderling bent, liever niet voor elkaar graaft, want je valt er immers zelf in. Je wordt gezien, ongeacht je in de volwassen wereld zo hooggeschatte prestatiecurve of verbaal vermogen. Je hebt geleerd dat je een onbetekenend stofje bent, tenzij je iets bruikbaars presteert. Je presteert niets bruikbaars en daar ben je woedend over, je wilt alles en iedereen in elkaar rammen, maar dan, op dat podium, ben je even het centrum van het heelal, zoals je hóórt te zijn en dat stemt je vredig. Er zijn talloze voorbeelden te noemen die bewijzen dat de commercie uitstekend heeft begrepen dat met de felle behoefte van mensen om gezien te worden, veel geld valt te verdienen. Het is een ramp dat de roep om individuele aandacht en individualiserend onderwijs is verstomd. Ik denk dat hier de conservatiefste economische opvattingen en de progressiefste ideologieën elkaar hebben gevonden. De mammoetscholen zijn natuurlijk niet bedacht ten bate van de kinderen, maar ten bate van de staatsportemonnee. Men heeft eenvoudig gedacht: groot is goedkoper dan klein, terwijl het uiteindelijk duurder is. Anonimiteit bevordert agressie en agressiviteit is ongelofelijk duur. Het kost de gezondheid van menig leraar, het veroorzaakt ongehoord veel schade aan gebouwen en materiaal en het drijft de leerlingen naar de grootste schadepost van alle, de onverschilligheid. | |
[pagina 150]
| |
De progressieve ideologen proberen ons wijs te maken dat individualisme en egoïsme hetzelfde is, terwijl, omgekeerd, collectivisme de bakermat zou zijn van sociaal gedrag. Ik denk veeleer dat collectivisme dwingt tot egoisme als surrogaat van een enigszins stabiele identiteit en dat de versterking van de individualiteit de kans op sociaal gedrag vergroot. Alleen hij die zich onderscheiden weet kan zich de luxe van sociaal gedrag veroorloven. Het zien van kinderen als onderdelen van een collectief, doet hen stuk voor stuk te kort. Kinderen leren leven en denken vanuit een collectief, kweekt terecht verongelijkte mensen. Hoe kan je het middelpunt van het heelal zo behandelen? Dat kan je alleen als je zelf een collectivist (geworden) bent, een aangepaste. Een die beschikt over een perfect ‘Feindbild’, een die leiders en/of volgelingen zoekt, een die een geweldige hekel heeft aan ‘menselijke’ maaksels, een die gewoon gek genoeg vindt, een die met zijn bewondering volmaaktheid opdringt zodat de bewonderde bij de geringste fout diep valt, een die alleen dan talent erkent als de bezitter daarmee succesvol is, een die zich binnen een groep wezenlijk anders gedraagt dan daarbuiten, een wiens grondstemming de verongelijktheid is. Je voelt op je klompen aan hoe kindervijandig het collectivisme is. De collectivisten die zij kweken zijn eveneens verongelijkt, hen is te kort gedaan, ze zijn altijd het haasje, maar ‘ze’, de vijanden die expres hun geluk afpakken, zullen er eens van lusten! Ze heb- | |
[pagina 151]
| |
ben in zekere zin gelijk. Hen is te kort gedaan. Ze zijn tot stof gestampt, de stof waaruit macht wordt geweven. U dacht misschien dat het onderwijs toleranter was geworden, maar niks hoor, kinderen mogen nog steeds niet afwijken. Steeds meer kinderen worden van de gewone lagere scholen verwijderd en naar enige vorm van buitengewoon onderwijs gestuurd. We kunnen ons nauwelijks voorstellen wat een druk dat, via ouders en onderwijzers, op kinderen legt om vooral ‘gewoon’ te zijn. Niet afwijken, een echte Hollandse jongen zijn, een flinke meid, recht van lijf en leden, ‘gezond’ van geest, anders hoor je er niet bij. ‘Juist door de individuele aandacht vallen de afwijkingen op,’ schreef iemand, ‘daardoor nemen de plaatsingen bij het buitengewoon onderwijs toe.’ Hallo. Dat is wel een heel merkwaardige opvatting van ‘individuele aandacht’, als die gelijkschakeling tot gevolg heeft. Ieder kind wijkt af. Een onderwijzer wordt er voor betaald die afwijking tot bloei te helpen brengen. (Ik weet best dat er zware afwijkingen zijn die om gespecialiseerde aandacht vragen, ik heb daar twee gevallen van meegemaakt in zes jaar onderwijs.) Door stelselmatig het afwijkende te waarderen als een gebrek, kweken we collectivisten, mensen die terecht verontwaardigd zijn, want hen is te kort gedaan in de fundamentele behoefte gezien te worden, dat wil zeggen, gezien te worden in datgene waarin ze afwijken van anderen. Het begrip ‘agressieve massa’ is een pleonasme, een massa is altijd agressief en in | |
[pagina 152]
| |
hoge mate manipuleerbaar via de onder de agressie verborgen (doods) angst. Wij kweken in onze kolossale onderwijsinstituten de agressieve massa's van morgen en dat zal ons duur te staan komen.
Aan het eind van dit boekje overvalt me de ontmoedigende gedachte dat de reuzen waartegen ik ten strijde meende te trekken, bij nader inzien toch weer windmolens waren. ‘Vliedt niet, laffe en verachtelijke creaturen; één enkele ridder slechts valt u aan.’ Dan steekt, zoals u weet, de wind op en het zoveelste avontuur van Don Quichotte blijkt een dwaasheid. |
|