Astrid deed haar ogen dicht en luisterde heel goed.
Opeens was het alsof ze de stem van haar moeder hoorde die haar naam riep. Ze deed haar ogen open om te zien waar haar moeder was.
Ze zag haar moeder nergens, maar plotseling zag ze iets verderop de kersenboom.
De mooie ladder stond er nog onder.
‘Ja’ riep Astrid ‘ik zie het al, daar is de kersenboom’.
‘Nu weet ik weer hoe ik thuis moet komen’. ‘Bedankt hè en tot ziens’.
Ze rende in de richting van de kersenboom. Na enkele stappen stopte ze plotseling en draaide zich om.
‘Zeg, hoe heet jij eigenlijk?’ riep ze naar het meisje. ‘Astrid’ riep het meisje ‘en jij?’
‘Wat grappig’ riep Astrid terug, ‘zo heet ik ook’.
Ze zwaaide nog even naar Astrid en rende helemaal terug naar de boom.
Hoe dichter ze bij de boom kwam hoe luider ze de stem van haar moeder hoorde roepen. Ze klom vlug de ladder op naar het vogelnest. Ze schoof wat takken opzij en zag haar moeder beneden staan. Haar moeder zocht haar al een tijdje.
‘Hier ben ik mam’ riep ze naar beneden.
Moeder draaide zich om, keek naar boven en zei, ‘wat doe je daar? Ik loop je al de hele tijd te zoeken’.