Mej. Lucie Baart. Middelburg.
Oldenzaal 30 Maart 1876.
Neen, Lucie lief, werk je niet ziek voor een vertaling, die je toch niets op zal brengen. Als middel om Leentje (Gerritsen) bezigheid te verschaffen en te noodzaken aan iets anders te denken dan aan zich zelve, vond ik dat vertalen een heerlijk iets, maar nu?... Zij heeft toch slechts over zich zelve gesuft en 't hoofdwerk machinaal gedaan, tot dat 't tobben de overhand heeft gekregen en ze nu uit verveling en wanhoop met een bloedspuwing in elkaar is gezakt. Zij is er ook één voor mijn Zusters: ‘Te veel ontwikkeld om mee te gaan, en te weinig om alleen te staan.... had ze kracht om te worstelen, dan was ze gered, wat er nu van haar worden moet?’...
‘Och, ze zal jong sterven, even als ik, en dat hoop ik voor 't arme kind.’
Die Zusjes zijn toch zoo akelig waar!
Schrijf jullie Leentje eens nu en dan om haar wat op te flikkeren, en accepteer haar bloedspuwing niet als tering, maar raadt haar aan naar Amerika terug te keeren en te werken in plaats van te wachten; dat is de eenige genezing mogelijk voor zoo'n volle, krachtige vrouwennatuur; met warme kachels, slecht voedsel en strooken borduren, of woorden overschrijven is hier niets te winnen, er moet gewerkt worden, gewerkt uit plichtbesef en met liefde voor 't werk. Of Leentje dit ooit leeren zal? Ik geloof 't niet, maar dit doet er niets toe, laten wij ons allen houden alsof we 't wèl geloofden, en laat ons doen wat we kun-