Mej. H. Gerritsen, Leiden.
Zwolle, 8 Maart 1876.
Ja, ja, Leentje, ik vergeef je al wat je wilt, maar ik heb geen tijd om te zanikken. Je familie is nu weer lief voor je, welnu, ik hoop dat ze lief zal blijven. Maar wees dan ook tevreden met die liefheid en klaag niet meer. Ik heb er niets tegen dat je den eenen dag van je engelen schelmen maakt, en den anderen dag weer van je schelmen engelen, maar verlang niet van mij, dat ik in al die uitersten van bewondering en afkeer deelen zal.
Ik heb 't vreeselijk druk, zoo als je wel begrijpen kunt, daar ik elken dag ergens anders optreed, en reeds tot het einde van Maart besproken ben; haal je nu geen vreeselijke dingen door 't hoofd, als ik je geen lange brieven schrijf, want daar heb ik geen tijd voor.
Ik heb de koffer ontvangen, dank. Morgen ga ik weer van hier, en gisteren avond laat ben ik hier pas aangekomen, dus zie je dat ik nergens lang genoeg ben om me te komen opzoeken.
.........................
Mina.