Mijn leven
(1877)–Mina Kruseman– Auteursrechtvrij
[pagina 165]
| |||||||||
voor je edelmoedigheid. Ik zal die antieke ketting heel trouw dragen als een blijvend souvenir en als ik kom te sterven, réclameer haar dan als je eigendom. Ik ben eergisteren in Zwolle geweest om ten Kate te hooren lezen; weer een van de groote redenaars waarop Nederland trotsch is! Een preektoon, een balançoirs gesticulatie en een gekuch en geschraap om confus over te worden, en een dictie als die van een schooljongen! en dàt heet hier een redenaar! Even als Pietje Rijswijk begon hij met bouwen: een tafeltje, daarop een lezenaar, neen, niet zóó... wacht, zoo is 't hooger... nu glijdt i weg!... hier is een grijze doek van een dame... ja, die op 't tafeltje en nu pas de lezenaar... neen, de doek nog wat lager getrokken aan den kant van 't publiek... zóó; ja zóó is 't goed; nu kan men ten minste zijn beenen niet zien... (Een redenaar zonder beenen! -) En nu nog een glaasje water, een potje met suiker, een lepeltje; z'n zakdoek uitgeklopt, z'n bril afgeveegd, rondgekeken zonder bril, 't ding weer opgezet, en rondgekeken mèt bril; een manuscript voor den dag gehaald en op den lezenaar gelegd, zijn handen gevouwen, weer geopend, den lezenaar gegrepen, en
‘Dames en Heeren!’ met de noodige ‘hm's’ doorspekt. Dáár begon de pret. Een soort van recensie over de werken van een mof, die hij prachtig vond, omdat ze niets saillants hadden! Enfin, een heel alle-daagsche, apologieachtige half-verheffing van 't ordinaire; een nederlandsche loftoezwaaiing, die den zwaaier à l'abri stelt van de mogelijke verplettering door iets extra-ordinairs. En dáár zat 't publiek naar te luisteren, met de eerbiedige knikkebol van menschen die weten dat ze mooi vinden moeten, en dus ook, na afloop, allen riepen: ‘beelderig! heerlijk! verrukkelijk mooi!’ ‘Wat?’ vroeg ik, ‘de dictie? - de mimiek? - de gesticulatie? de pose? de preektoon? -’ ‘Neen, maar zoo 't geheel.’ ‘O, hetgeen hij zeide? - den eigenlijken tekst, zonder slot of zin, een lievenheer's gezanik met versjes doormengd!’ Enfin, wij zijn tot de slotsom gekomen dat men hier in Nederland, door eeuwenlang preeken aangehoord te hebben, zoo gewoon is geraakt aan non sense en bombast, dat men de faculteit van denken en oordeelen zoo goed als verloren heeft, en nu, pourvu dat 't een dominé is, alles mooi vindt wat hij zegt, als 't maar gezegd wordt op een preekdreun in den heere! ......................... Ik heb in Zwolle ook een brief van Hélène gevonden, den eerste, na wij elkaar te Arnhem gesproken hebben, jij en ik; een brief met jeremiades, natuurlijk, waarop ik meer dan kras | |||||||||
[pagina 166]
| |||||||||
geantwoord heb, gisteren uit Steenwijk, en de familie zoo ongezouten doorgehaald heb, dat ik benieuwd ben wat er van komt. Waarschijnlijk niets, want die lui zijn te laag om voor beleedigingen vatbaar te zijn; maar van den anderen kant zijn ze bang voor de publieke opinie en mijn brieven komen uit, dàt weten ze. .........................
Mina.
Zusters en 1ste Bedrijf Vorstenschool gelezen te
Agenten van de onderscheidene Stoomboot Maatschappijen. |
|