Aan Mej. Elize Baart.
Rotterdam 24 Maart 1875.
Beste Elize! 't Is goed dat je weg bent, want van daag zou je suf geworden zijn onder de émoties. Zoodra ik uwGa naar voetnoot1 telegram ontvangen had, heb ik dien naar onze charmante directeurtjes gezonden met de eenvoudige vraag:
‘Hebt de goedheid mij terstond hierop te antwoorden.’ en 't poscriptum:
‘Wat een zoen vermag!’
Natuurlijk rekende ik op een uitbarsting en verwachtte iets als een conspirative beweging onder leiding van Mul! Daarom had ik den knecht gezegd te wachten op antwoord en den heeren te zeggen dat er haast bij was. Een uur later kwam de man terug met de boodschap dat de heeren het antwoord wel zenden zouden. En eenige uren later ontving ik een briefje van?..... Mul!!!!!
minder slecht dan dom, oordeel zelve:
Mejuffrouw!
‘Ik neem de vrijheid UwEd. te verzoeken mij het bedrag te willen opgeven van de gelden die UwEd. successivelijk de goedheid had mij voor te schieten, ten einde mij in staat te stellen die zaak te verevenen.
Ik heb de eer met verschuldigde gevoelens te zijn’
Douwes Dekker.
‘Rotterdam 23 Maart 1875’
Die datum zal wel weer een leugen zijn! Ziehier mijn antwoord per keerende:
‘Mina Krüseman laat nooit een vijand betalen voor een vriend.
P.S. ‘Mij schijnt alles wat niet hoog is, allerlaagst.
‘Multatuli.’