Den Heer G. Kolff, Leiden.
Brussel, 22 Januari '74.
Geachte Heer Kolff!
Mijn protégéetje neemt uwe fl. 25 voor de overdruk harer novelle dankbaar aan, en zal zorgen voor titel en naamteekening; ik zal voor 't inleidingje zorgen, zóó doet elk wat.
En nu een woordje over Wilsen. Vindt gij 't heel pédant van me, als ik zeg dat ik niet gesteld ben op 't in één adem noemen onzer namen? - Ik houd niet van grof en plomp, en dàt vind ik hem; hoewel dit mogelijk meer ligt aan zijn stijl en aan zijn uitheemsche origine dan aan zijn karakter, zoo vind ik 't toch jammer dat zoo veel menschenkennis, fantaisie, kracht en geest niet in een fijner kleed gehuld zijn.
Wie werkt zijn boeken om? Hebben wij dáár den schuldige ook? Kon hij een Vosmaer voor dat werk vinden, dan krabbelde ik dadelijk terug met mijn opinie, want de moordscène bijv. vind ik een meesterstuk, en de ontmoeting van de twee vrouwen bij 't lijk, daar haalt mijn Mina-scène niet bij.
.........................
Mina Krüseman.