Den Heer en Mevrouw ***, Rotterdam.
Brussel 13 Januari 1874.
.........................
Hartelijk dank nogmaals voor alle goedheden, die gij voor mij gehad hebt; gij zijt zoo engageant vriendelijk voor mij geweest, dat ik niet licht in uwe buurt zal komen zonder u nogmaals lastig te vallen! Voilà wat gij er bij wint de menschen goed te ontvangen!
.........................
Mop, mijn hondje, is weer thuis, ik heb hem zelve gehaald en 't zieltje was zóó blij mij weer te zien, dat 't dansende zijn nieuwe gastlui vaarwel zei om mij te volgen. ‘Comment’ - riep moeder *** ‘vous avez été le chercher! Cet ingrat! ce vilain chien, qui s'est enfui de chez vous! S'est attaché à d'aut' gens! Qui vous a abandonné! Oh! le monst!’
‘Vous oubliez que vous parlez d'un chien, madame; un homme serait capable d'agir comme vous dites, mais un chien ne quitte pas son maître, il le perd et le regrette, mais il ne l'abandonne pas!’