Aan Multatuli, Wiesbaden.
Brussel, 30 Oct. '73.
Hoog geachte Heer!
Maak u toch niet ongerust over Betsy Perk, 't menschje heeft 't heel goed en mankeert niets, niets dan een beetje ondervinding en wat menschenkennis. Zij is voortgestuwd geworden door dom geluk en heeft zóó veel chance gehad, toen zij begon te werken in publiek, dat zij nu, verbaasd over een werkelijkheid die zij niet berekend had, zich miskend gevoelt en mishandeld acht, omdat haar droomen droomen waren en haar illusies illusies. Teleurstellingen zijn zeker harde lessen, maar als die lessen niet begrepen worden, dan komt er ook geen einde aan de décepties en blijft 't kind maar altijd even onbezonnen voorthollen, zonder ooit een mensch te worden. Geld heeft zij genoeg, voor 't oogenblik ten minste, en ook al had zij niet genoeg om van te leven, dan nog zou ze à l'abri de la misère zijn, daar hare familie voor haar zorgen wil en kan en hare vrienden haar niet in den steek zouden laten, al keuren zij ook niet alles goed wat zij begint. Ze is op 't oogenblik weer bezig te stichten! Ik vind 't meestal nog grooter kunst in stand te houden dan te stichten, daarom ben ik dikwijls tegen stichten; enfin, men kan moeielijk voor een ander oordeelen en ik hoop van harte dat haar tobben beloond zal worden en haar nieuwe stichting haar geluk zal aanbrengen.
Ik heb met genoegen uit uw schrijven gezien dat gij niet boos op mij geworden zijt over de toezending van 't Etoiletje; ik vond daar iets leelijks in, maar heb 't toch gedaan, daar het u intéresseeren kon te zien hoe men u bestolen had.
Ik dank u voor uw kleine briefjes, als uw taak af is, houd ik mij gerécommandeerd voor een langer épistel.
Wàt zegt gij, dat ik geen taak heb? Je voudrais vous y voir! Mantels, japonnen, hoeden, kraagjes, bloemen, linten, alles ligt in nobele verwarring om mij heen en wacht op afmaken! Ik ga maandag naar Holland om te lezen en moet dus mooi zijn, daarom ben ik nu modiste, tailleuse enz: enz: Ook een vermoeiend leventje, maar dom werk.
Amsterdam heeft mij voor 't houden van een lezing de zaal van het Odéon geweigerd. ‘In die deftige zaal wil ik jufv. Krüseman niet hebben,’ heeft 't Odéonmannetje gezegd, en ik heb hem vriendelijk laten danken voor 't nieuwe wapen dat hij mij