Aan Multatuli, Wiesbaden.
Brussel 14 October 1873.
Hoog Geachte Heer!
Ik heb uw ‘Milioenen-Studien’ verslonden! - ‘Men verslindt mij niet’, hoor ik u reeds zeggen, ‘daarvoor schrijf ik niet!’ Toch heb ik 't gedaan! ik heb ze verslonden, Adolf, portjeh, kobolden, kaboutermannetjes, gnomen, morfondaria, cijfertjes, puntjes, semi-ur, de Solms, Fancy, Logos met décepties en al, tot groote ergernis van een mannetje in den spoortrein, dat verwaand genoeg was om jaloersch te worden van een boek! Poor thing! 't Zieltje was niet geïntroduceerd in mijn illustre gezelschap, en wist dus niet wat 't deed! - En uw brief aan ministers, regeeringen, maatschappijen, ondernemers, excellenties van alle soorten, verwacht gij meer van de loyauteit in 't groot, dan van de eerlijkheid in 't klein? Zou een bende dieven minder stelen dan één dief alleen? Ik hoop deze keer voor u, dat de menschen meer zullen hechten aan eerlijk schijnen dan aan eerlijk zijn, en dat zij u dus uit berekening beter zullen behandelen, dan zij uit loyauteit zouden doen, maar.... enfin, ik hoop u rijk te zien, akelig rijk, rijk genoeg om goed en kwaad te doen, hier de lui te helpen, en ze dáàr op hun kop te geven dat ze geen raad weten, veel te verpletteren en nog meer te redden, in een woord, veel te kunnen en nooit meer af te stuiten op dat ellendig ‘gebrek aan geld’, maar.... maar.... 't Is tusschenbeide zoo gemakkelijk te stelen en zoo moeielijk te zorgen dat men niet bestolen wordt.
Ik heb tot mijn vreugde in de vlaamsche bladen gezien dat de leden van het Nederlandsch Tooneelverbond, bij gelegenheid der algemeene vergadering, vergast zijn geworden op twee tafereelen van een uit het italiaansch vertaalde Judith! - ‘Lang leve Italië, de bakermat van nederduitsche tooneelstukken’, heb ik aan een van mijn Amsterdamsche ridders geschreven, ‘had Multatuli zijn Vorstenschool maar in 't hebreeuwsch geschreven, dan was de vertaling zeker komen concurreeren met uw Judith!’ - Of de boodschap overgebracht is geworden aan de nederlandsche vergadering weet ik niet, maar ik weet wèl dat mijn brief in Amsterdam was, op 't oogenblik dat Judith viel! Ik lach maar weer over al dat onartistiek gehaspel over kunst, maar begrijp niet