Mejufvrouw J. Krüseman. Batavia.
Brussel, 8 December '66.
Lieve beste Nen!
Hartelijk dank ik u voor uwen prettigen, langen brief, welken wij gisteren met dien van Neef van Deventer ontvangen hebben, en waaruit wij regt gelukkig waren te zien dat gij allen de reis zoo goed volbragt had, en volmaakt gezond op Java waart aangekomen.
.........................
ik moest naar het zuiden van Frankrijk of Italië; gelukkig ben ik niet heel poltronnig uitgevallen, anders was ik al dood geweest van angst, ten gevolge van al die schoone beloften! Ik heb net gedaan alsof ik volmaakt gezond was, behalve dat ik ging zitten als ik niet staan kon, en bleef liggen als het zitten mij vermoeide. Zoo heb ik den laatsten brief aan u geschreven tusschen een paar dutjes van eenige uren in, maar omdat de geleerden mij toen nog niet gezien hadden, en ik zelve dacht dat ik mij wel zoo zoetjes aan zou dood slapen, heb ik er u maar niets van geschreven.
.........................
Zoek nu maar niet meer naar eene betrekking voor mij in Indië, daar is geen denken meer aan, nu ook Fi is heên gegaan. Eene andere horribele toekomst wacht mij, namelijk die van naar Holland terug te keeren, daar Papa met zooveel illusies over zijne vrienden in den Haag spreekt tegenwoordig, dat wij waarschijnlijk reeds in het voorjaar op zullen breken. Ik vind het eene dwaasheid, en dat vindt Papa tusschenbeide zelf ook, wanneer wij eens kalm aan het opsommen gaan, hoeveel wij daar