wist van niets en was dus niet weinig verwonderd over de nieuw verrezene estaminet, die hij waarschijnlijk overal behalve dáár verwacht had.
Wij hebben met de September-feesten den beroemden ballon van Nadar zien opgaan. Daar hebben wij van éénen tot zevenen voor geloopen en gestaan! Gestaan? Ja, was het nog maar gestaan! Gehangen en gezweefd, geplet in de foule, geschopt, geknepen, gekrabd en geslagen! Deze laatste aardigheden zijn echter Jeanne H. alleen ten deele gevallen, die het ongeluk had van vóór moeder van J. teregt te komen, die, nijdig over Jeanne's lengte, haar uit de voeten wilde hebben en haren geheimen wensch op deze wijze te kennen gaf.
Bij de eerste stomp, rolde Jeanne tegen een lang blond mannetje. ‘Pardon Monsieur, je n'y puis rien.’ - Het mannetje zocht eens waar de wind van daan kwam, en toen hij Mad. v.J. in het oog kreeg ging hij elleboog tegen elleboog met Jeanne staan, en verdedigde haar zoo goed hij kon met zijn rug. Bij de tweede stomp, die nu van den anderen kant kwam, bonsde Jeanne tegen een kittig, zwart ventje dat aan den anderen kant stond, dit viel op een ander, die weder op eenen buurman teregt kwam enz. enz. Eindelijk kwam onze geheele buurt in opschudding, en, niemand ziende dan Jeanne, die als een dronken mensch heen en weêr zwaaide, begon men haar een standje te maken. Mev. v.J. was slim genoeg om zich achter Jeanne te verbergen, maar de blonde buurman was er ook nog, en, terwijl de overigen Jeanne aanvlogen, vloog hij Mev. v.J. aan, dit hoorden de anderen, en nu kreeg Mev. v. J, het met hare geheele omgeving te kwaad.
‘Tiens, tiens! Vojez donc, ces jeunes gens qui protigent ces demoiselles!’ riep een nijdig oudje achter ons, toen moeder v.J. eindelijk tot zwijgen was gebracht. Maar nu begon de pret eigenlijk pas. Jeanne kreeg een trap en trapte terug, toen werd haar rug voor trom gebruikt, maar het blonde mannetje ving de helft van de slagen op en toen het eindelijk al te erg werd, hield hij eene flinke, korte redevoering tegen Mev. v.J. welke deze met een allervriendelijkst duivelsch lachje beantwoordde, terwijl zij Jeanne, zoo nijdig mogelijk, in haren arm kneep.
‘Doet zij je nog wat?’ vroeg Fi.
‘Zij knijpt mij, geloof ik.’ antwoordde Jeanne heel kalm, ‘maar ik zal mij de moeite niet geven van haar terug te knijpen, want ik ben niet gewoon om mijne handen aan zulk gemeen canaille vuil te maken.’
Dat was al te veel! ‘Que dites-vous là, Mademoiselle?’ riep Mev. v.J. verwoed. Op hetzelfde oogenblik ging de ballon op. ‘Canaille! Et c'est de moi que vous avez parlé ainsi!’
‘Ha! Ha! Vive Nadar! Bon voyage Nadar!’ schreeuwde de menigte opgetogen.