Mejufvrouw ***
Haarlem, November 1860.
.........................
maar ik kan er niets aan doen. Dat zijn van die soort van kwalen waar geen kruid voor gewassen is. Gij vraagt mij echter naar mijne opinie, en ik ben regt gelukkig dat gij mij zoo vertrouwt, maar wat kan mijn armzalig opinietje u raden?
Ik kan mij best begrijpen dat die arme teringlijder impressie op u gemaakt heeft, want wat trekt eene vrouw meer aan dan het ongeluk? Maar pas toch maar op dat gij niet wezenlijk van hem gaat houden, het zal nu toch waarschijnlijk nog niet veel meer dan medelijden wezen, dat gij voor hem gevoelt; geef u daarin toe en spoedig zal dat medelijden in liefde overgaan, die liefde zal door het medelijden nog versterkt worden, en gij zult eindigen met hem uit medelijden meer liefde toe te dragen, dan gij hem, of een ander, uit achting ooit toegedragen zoudt hebben. Wat *** betreft, dit is eene andere geschiedenis...... maar wees toch voorzigtig; vertrouw hem maar niet voor dat hij u gevraagd heeft, en wees dan nog voorzigtig, want een engagement kan afraken en het moet, dunkt mij, verschrikkelijk wezen, om dan met hart en ziel aan iemand gehecht te zijn, die de omstandigheden voor altijd van u gescheiden houden.
Maar ik begin te merken dat ik al pratende, al weder in een