gelegenheid te stellen van charitable te schijnen en ‘kassian!’ te roepen.
Na de gebruikelijke plichtplegingen, en na eenige woorden gewisseld te hebhen welke voor geen der beide dames eenige waarde hadden, vroeg mevrouw Joly, geheimzinnig omkijkende:
‘Kan niemand ons hier hooren, mevrouw?’
‘De bedienden mogelijk, anders niemand; waarom?’
‘De bedienden! Het is juist over uwe bedienden dat ik u spreken wilde .... Er zijn praatjes in omloop - u betreffende - beneden alle kritiek!-En gij begrijpt, uw bedienden....’
‘Neen, ik begrijp niels.’
‘Gij ziet mijnheer Werner veel, niet waar?’
‘Ja, zeer veel.’
‘Een lief mensch?’
‘Heel lief.’
‘De resident is 's avonds veel op zijn kantoor tegenwoordig?’
‘Ja, nog al veel.’
‘Is hij niet jaloersch?’
‘Jaloersch?’
‘Ja, van u, van Werner enfin.’
‘Van mij? Van Werner? - Neen, daar heeft hij geen reden toe!’
‘Dat zegt de wereld niet.... Geloof mij, lieve mevrouw, wees wat voorzichtig met de bedienden, want gij weet niet hoe de praatjes in de wereld komen.’
‘Hm!’ kwam Louise lachend en zij trok de schou-