Bouwstoffen voor een geschiedenis van den Nederlandschen boekhandel gedurende de halve eeuw 1830-1880. Deel 1
(1886-1887)–Arie Cornelis Kruseman– Auteursrecht onbekend
[pagina 199]
| |
Boeken-overzicht.De herdrukken van een aantal kapitale werken op het gebied van staats- en rechtswetenschap zijn het voldoende bewijs, hoe ook in dit tijdvak de boekhandel aan dit vak van studie veel te danken had: die van Asser, de Vries, Pliester, de Gelder, v.d. Kemp, Luttenberg, Groen van Prinsterer beleefden 2e, Diephuis, Opzoomer, van Uije Pietersen, Abbink 3e, Oudeman 4e drukken. Ook de kostbare nieuwere ondernemingen doen zien, dat onze uitgevers vol moed de auteurs ter zijde stonden en van hun kant den noodigen ijver ontwikkelden. Daaronder mag gewezen worden op de uitgaven van v.d. Honert, Diephuis, Vernède, van Hasselt, Martini, Oudeman, Abbink, de uitgaven der Staatsbladen en der onderscheiden tijdschriften. In alle takken van administratief beheer was beweging en leven. De verklaring en toepassing der wetboeken, de regeling van ons staatsbestuur en de ontwikkeling van politieke belangstelling gaven aan pen en pers overvloedigen arbeid, waarvan de boekhandel zijn niet geringe voordeelen genoot. Opmerkelijk is het getal tijdschriften, die zich in dit tijdvak vestigden, al was er menigeen onder, dat na eenige jaren levens door andere verdrongen werd of zich door te gering debiet niet langer staande kon houden. Niettemin kon het tijdvak van 1840-49 inderdaad niet klagen over lauwheid op het gebied van rechts- en staatkunde. Evenmin op dat van genees- en heelkunde. Wat de genees- | |
[pagina 200]
| |
kunde betreft, vinden wij haar voornaamste schriftelijke beoefenaars in Broers, de Jonge, Ermerins, Duparc, Gobee, Bosch, Allebé, Dassen, Arntzenius, Pruijs van der Hoeven, Moleschott, Beets, en in de buitenlanders wier werk vertaald werd, Ellis, Duflos, Busch, Fuchs, Conradi, Canstatt, Isensee, Sobernheim, Budge, Bressler, Wittstein, Pereira, Ennemoser, Romberg, Schönlein, Meissner, Zehetmayer, Oesterlen, Wunderlich, Coley. Voor de heelkunde noemen wij bij voorkeur onze landgenooten Tilanus, Vrolik, Krieger, Polano, Hess, Mensert, en de vreemden: Bock, Busch, Plath, Naegele, Chelius, Mundi, Bourgery en Jacob, Kampfrauller, Chailly, Dieffenbach, Stromeijer, Marshhal Hall, Rokitansky, Frank, Henle, Ruete, Valentin, Falk, Humfry, Emmert. Voegen wij daarbij het aantal kleinere geschriften over verscheiden onderdeelen en die menigte verhandelingen en bijdragen, die onze schrijvers zoo ruim gelegenheid hadden te plaatsen in de werken van genootschappen of in tijdschriften, dan behoeft het geen betoog hoe deze wetenschap bloeide. De uitgevers zagen niet op tegen zelfs zeer kostbare editiën met platen, in de overtuiging dat zij bij jongere doctoren, studenten aan de akademiën en leerlingen aan de klinische scholen, voor welke laatsten voornamelijk de vertalingen bestemd waren, een beloonend debiet zouden vinden. Met 1840 kan gezegd worden een nieuw tijdvak voor de natuurwetenschappen aangebroken te zijn. In iedere richting vertoonde zich ontwikkeling. Dezelfde geest, die aan Humboldt's Kosmos over heel de wereld zooveel bijval schonk, bracht de pennen van allerlei onderzoekers, elders en hier, in beweging en maakte zich vaardig om voortaan op te treden als de macht, die een hervorming zou brengen over de maatschappij der toekomst. Het was alsof aller oogen opengingen voor de schatten en wonderen der natuur, alsof er een algemeen vermoeden wakker werd, hoe haar geheimen en krachten eerst nu zich stonden te open- | |
[pagina 201]
| |
baren. De zucht naar kennis greep overal om zich heen. De nieuwe uitgaaf van Uilkens' uitmuntend werk, maar nu door vakgeleerden in zijn onderdeden bewerkt, vestigde hier te lande den blik op sterrenhemel, lucht en dampkring, dieren-, planten- en delfstoffenrijk. Harting baande met zijn Microskoop den weg tot het schier onzichtbare; de Sporen van de natuurlijke geschiedenis der schepping en Leonhard's Geologie gaven aan vervlogen eeuwen haar natuurleven terug. - De scheikunde, hier te lande met Mulder, en door vertalingen met Fresenius, Liebig, Wöhler, Stöckhardt, Girardin en Johnston aan haar hoofd, vroeg om haar recht niet alleen, maar strooide haar wreldaden door haar toepassing op allerlei takken van fabriekwezen, nijverheid en landbouw. - Kaiser's Sterrenhemel vond zooveel bewonderaars, dat het lijvige en dure boek later tweemaal herdrukt moest worden. - Wiskunde werd een gevierde wetenschap, en bouwkunde, vooral de waterbouwkunde, kreeg nieuw leven door de werken van Storm Buijsing en Brade. - Niet minder kreeg de zeevaartkunde haar deel, door de werken van Jacob Swart, Obreen, Pilaar, van Cleeff, Huijgens en Lecomte. Opmerkelijk is het hoe de geschiedenis gaandeweg een keer neemt. Waren het vroeger doorgaans uitgebreide standaardboeken die gezocht werden, van lieverlede begint de bijzondere geschiedenis beoefend te worden in die van afzonderlijke tijdvakken, volken, personen, zooals, om maar enkelen te noemen: Hermes, De laatste 25 jaren, Eijlert, Willem III van Pruissen, Alison, Het Spaansche Schiereiland enz. Geldt dit voor de algemeene, het toont zich evenzeer in de kerkelijke en vaderlandsche historie. Als voorbeelden halen wij aan Coquerel, De Kerken der Woestijn; ter Haar, Gesch. der Kerkhervorming, Henry, Het leven van Calvyn; v.d. Vijver, Gesch. van Amsterdam, Het leven van R.J. Schimmelpenninck. In deze jaren ook beginnen de provinciale en gemeente-archieven al meer en meer behoorlijk geregeld, be- | |
[pagina 202]
| |
kend gemaakt en gebruikt te worden, o.a. dat van Friesland door Fockema, Verweij, Dirks, Eekhoff; van Groningen door Diest Lorgion, Smith, Feith; voor Gelderland door Nijhoff; voor de Zaanlanden door Honig; voor Noord-Brabant door Hermans; in later jaren van alle kanten, tot groot nut voor de geschiedkundige wetenschap, overal nagevolgd. Soms gebeurden dergelijke uitgaven, hetgeen zeer prijselijk was, onder geidelijken steun van wege provincie, gemeente, of een of ander genootschap, gelijk o.a. Leeuwarden deed ten opzichte van Eekhoff's geschiedkundige beschrijving dier stad (bij welker tekst de gemeente Leeuwarden op haar kosten gratis toegaf elf kaarten en platen) en Haarlem, eerst met de Bruijn Kops' Stukken der Grafelijke tijden en daarna met A.J. Enschedé's Het Archief der stad Haarlem. Nog een ander verschijnsel doet zich voor. Wat in het laatste gedeelte van het vorige tijdperk met enkele werken gebeurd was, toonde zich in dit al meer en meer: de opluistering door platen in staal- en steengravuren of houtsneden. Van buiten af, door de werken van Sporschill, De groote Wereldstrijd en De 30 jarige oorlog, was dit hier ingevoerd en zeer aantrekkelijk bevonden. Die van Kugler, Frederik de Groote, en Clavel, Vrijmetselarij en Geschiedenis der Godsdiensten volgden, en weldra bracht hun verkoop onder het anders niet koopende publiek, dat bovendien door de goedkoope verschijning bij afleveringen verlokt werd, zulk een nieuwe beweging in den handel, dat verscheidene ondernemingen met het oog daarop werden op touw gezet. Daaraan danken wij o.a., wat ons land betreft, de Geschiedenis des Vaderlands begonnen door Arend, voortgezet door van Rees, Brill en van Vloten, een werk dat, helaas, door den dood van den laats ten met 1713 gestaakt werd; het Leven van Willem I, v.d. Aa, Oud Nederland, en de Nederlandsche Karakterschetsen door de Maatschappij van schoone kunsten uitgegeven. De voorliefde voor geschiedenis ontwaakte bij schrijvers en lezers en toonde zich in een aantal vrij | |
[pagina 203]
| |
lijvige boeken, die wij in herinnering roepen door eigen namen als van Limburg Brouwer, Dozy, Bosscha, Scheltema, Schotel, v.d. Willigen, Immerzeel, Groen van Prinsterer, L.P.C. v.d. Bergh, van Lennep, Acker Stratingh, de Stuers, van der Maaten, Eng. Gerrits, Moll, Kist, Royaards, ter Haar, Glasius, Riedel; en die van vreemden als Rotteck, Lamartine, Carlyle, Sackreuter, Genthe, Neander, Hagenbach, Dawling,Baird. - De Fransche revolutie van 1848 bracht in het laatst van dit tijdperk een menigte kleinere geschriften in de wereld, maar zou voor de toekomst van grooter gevolgen zijn. Reisbeschrijvingen verschijnen nog altoos in overvloedige hoeveelheid. Des Amorie v.d. Hoeven, van 's Gravenweert, de Sturler, Ackersdijk, Kneppelhout, van Senden, Ver-Huell, Engelen, van Herwerden, v. Lennep Coster, Ritter, Davis, Hood, Ruschenberger, Brooke, Bryant geven aantrekkelijke verhalen omtrent door hen bezochte streken in den vreemde. Opmerking verdient mede, dat in het Nieuwsblad van 25 Juni 1840 de volgende advertentie voorkomt: ‘Als een gevolg van de uitvinding der Daguerreotype, inzonderheid voor de talrijke reizigers, die jaarlijks Parijs bezoeken, is dezer dagen bij Elix & Co. te Amsterdam een prentwerk verschenen onder den titel Parijs en deszelfs omstreek, bevattende afbeeldingen naar afdrukken der Daguerreotype, met eene trouw en naauwkeurigheid gegeven als te voren on mogelijk was daar te stellen.’ Wie zou toen hebben kunnen vooruitzien de onschatbare gevolgen, die deze uitvinding met haar verbeteringen, ook voor den boekhandel, hebben zou! De kennis van Ned. Indië breidt zich uit door aardrijkskundige en maatschappelijke beschrijvingen van Mulder, van Vliet, Teenstra, Lauts, van der Aa, de Stuers, Olivier, Poster. - Nieuwe staalgravuren, uit Engeland aangevoerd, roepen nieuwe prachtwerken over landen en steden te voorschijn, en Payne's Universum verspreidt zich bij honderde exemplaren. | |
[pagina 204]
| |
De voornaamste atlassen en kaarten waren die van v.d. Aa en Glimmerveen, en van de Bruijn en J. Swart. Op godgeleerd en kerkdijk gebied ontstaat een machtige beweging. Het werk van Strauss, Das Leben Jesu, waarover wij in onze lijsten uitvoeriger spraken, brengt de pennen van binnenen buitenlandsche geleerden in vollen gang. De zoo geroemde Groninger school, reeds op het eind van het vorige tijdvak geleid door de hoogleeraren Hofstede de Groot, van Oordt en Muurling, vindt meer en meer aanhang. Partijen splitsen zich in onderscheiden richting en krijgen haar heftige woordvoerders. Scholten, Opzoomer, Hofstede de Groot, Pareau, Vinke, da Costa, Groen van Prinsterer, Doedes, Koorders, van Senden, treden op, naast vroeger genoemden als de Greuve, Heringa, Royaards, van Hengel, v.d. Willigen, Bouman, van Heusde. Vertalingen verschijnen van Folmer, Buchman, Bretschneider, Ullmann, Neander, Hagenbach, Thiersch, Stirm, Tholuck, Gieseler, Bauer, de Wette, Urnbreit, Schleijermacher, Krause. Hagenbach's Hervorming is een boek van 34.70, Vinke's N. Testament 20.80, Moll, Veth en Dom. Nicuwenhuis' Bijbelsck Woordenboek 26.50; Oosterzee's Leven van Jezus 22. - zou een 2en druk beleven in 1863, en Scholten's Leer der Herv. Kerk een 5en in 1870. Boeken van gewicht en omvang, niet te vergeten de preekbundels, verdringen zich; de boekhandel heeft met deze en zoo veel kleinere geschriften een gouden tijd. Voeg daarbij de beweging in de katholieke kerk, door den afval van den priester Ronge e.a.; door het sluiten van een concordaat, en door den strijd tegen de Jezuiten - een strijd, die, helaas, aan vroeger ergernissen van onzaligen geloofsijver herinneren moest! Het is der aandacht waard, dat onder al dezen leerstellingen en kerkelijken strijd de eigenlijke stichtelijke literatuur eenigermate naar achteren geschoven werd. Bij het eind van dit tijdvak werden de uitgaven van gemoedelijk-vrome strekking betrekkelijk minder | |
[pagina 205]
| |
in getal dan vroeger. Wel hadden zij in den handel nog altoos een eereplaats en vonden zij een ruim debiet, gelijk onder meer overtuigend blijkt uit de buitengewone oplagen van Zschokke's verschillende werken en den bijval aan enkele volkstijdschriften, gelijk het Christelijk Album, te beurt gevallen; maar alles begon naar een meer of minder bepaalde kleur te zoeken, die, het kon niet anders, altoos een zeker polemisch karakter droeg. Daarenboven begon reeds, na 1848, de zoogenoemde moderne richting, eerst als eensluiker, later meer met een ridderlijk open vizier, zich hier en daar in het openbaar te vertoonen. Tenzij de titels een gestempelden naam te lezen gaven, wantrouwde men het nieuw-uitkomende. De partijen sloten zich vaster aaneen en alzoo wijder van elkander af, en de rustige burger, die van dit kerkelijk geharrewar zoo weinig mogelijk weten wou, maar voedsel zocht voor het gemoedelijk leven, vreesde terecht, door deze stichtelijke lektuur het paard van Troje binnen de muren van zijn huis te zullen inhalen. Aan de eene zijde maakte de vrees voor een al te letterlijk geloof, aan de andere zijde de voorzichtigheid ten overstaan van al te ruw afbrekend ongeloof, de groote menigte afkeerig om zich aan den invloed van het eene of van het andere bloot te geven. Het meest lezende publiek was te vinden aan den kant der behoudsgezinden, die in Oosterzee, Beets, Hasebroek en een aantal, meestal Engelsche, geestverwanten nieuwe gevierde woordvoerders kregen. Daar kwam bij, dat de stichtelijke lektuur een anderen uiterlijken vorm begon aan te nemen. Duurder boeken werden niet meer zoo verkocht als vroeger. Het ontvangen van maandelijksche afleveringen bleek meer en meer in den smaak te vallen, en wat vroegere schrijvers behandeld hadden in een deel van grooter of kleiner omvang, vond thans een nieuwen weg in het tijdschrift, dat nog bovendien het voordeel van afwisseling en verscheidenheid had door den aaneengesloten band zijner medewerkers. De aanzienlijke uit- | |
[pagina 206]
| |
breiding van het getal godsdienstige tijdschriften en jaarboekjes in dit tijdperk is een opmerkelijk feit, dat althans voot een groot gedeelte uitging van de uitgevers-zelven, die, den smaak van het publiek waarnemende, van hun kant heel wat bijbrachten om daaraan overvloedig te voldoen. Tijdschriften van allerlei kleur en tint, voor allerlei soort van lezers, ontwikkelden en eenvoudigen, voor mannen en vrouwen, voor volwassenen en kinderen, verdrongen elkaâr in steeds klimmende maat. In 1844 vestigde zich de ‘Vereeniging tot bevordering van Christelijke lectuur,’ die de firma H. Höveker te Amsterdam als haar uitgever aannam. Het doel dier Vereeniging was in haar titel uitgesproken. Loffelijk in beginsel, was zij voor den boekhandel nochtans een nadeel berokkenend concurrent, vermits zij, door haar inkomsten gesteund, boeken veel goedkooper verkrijgbaar stelde dan eenig uitgever vermocht te doen. Zij had dit trouwens gemeen met menig andere philanthropische vereeniging. In haar zevende verslag, 1852, vermeldt zij, dat zij in haar eerste jaar 8000 boeken verkocht, en dat dit getal gedurende het zevende jaar, 1852, reeds tot 13200, of tot 50000 in het geheel was gestegen. Wel een bewijs, dat gekleurde stichtelijke lektuur hier te lande gezocht is, en tevens dat goedkoopheid een groot middel is ter verspreiding. Werpen wij een vluchtigen blik naar het breede veld der letterkunde, dan vallen ons allereerst in het oog de roemrijke namen, die onzen alouden bloeitijd van de beoefening der klassieke letteren in eerbiedige herinnering houden. De deftige oude talen staan op het punt haar onbetwist gezag aan akademiën en onder de geleerden betwist te zien. Nog hebben zij haar priesters in Hoffmann Peerlkamp, Bake, Mahne, D.J. van Lennep, Hoeufft. Welhaast zal het altaar schier verlaten staan. Maar terwijl het Grieksch en Latijn in beoefening dreigen achteruit te gaan, treedt de studie onzer eigene taal al meer op den voorgrond. Een | |
[pagina 207]
| |
kring van jeugdige akademieburgers vestigt de Vereeniging ter bevordering van oud-Nederlandsche Letterkunde. Matthijs de Vries, Jonckbloet, Tideman, Leendertz, de Hoop Scheffer, zijn de baanbrekers die, behalve door eigen werk, naast dat van de Jager, ook door hun voorbeeld de liefde voor het Hollandsch zullen doen herleven. - Ook de nieuwere vaderlandsche letterkunde gaat met vaste schreden en man aan man haar glorietijd te gemoet. Van de oudere garde: Lulofs, v. Limburg-Brouwer, Schrant, Lublink Weddik, Heldring, des Am. v.d. Hoeven, Halbertsma, van Kampen, Geel; van de jongere kampioenen: Beets, Hasebroek, Kneppelhout, en vroeger genoemden. De bron der poëzij welt weliger dan ooit. Ons volk wordt door een zekere drift, naar verzen aangegrepen. Zijn gemoedelijke stemming, die zich uit in de overhelling tot eenvoudig-vrome lektuur; de opgewonden vaderlandslievende geest na den oorlog met België; de behoefte aan huiselijke gezelligheid, die tot een algemeene deugd geworden is; de romantiek, die ons van buiten af al meer en meer aanwaait, en, niet te vergeten de klimmende waardeering van onze eigen Hollandsche taal, geeft open ooren voor de zangen onzer als uit den grond oprijzende dichttaal. Wat getal van poëtische werken aangaat, heeft ons land nooit zulk een overvloed gekend. Onze uitgevers, die vroeger alles behalve voordeelige rekening maakten met bundels van Bilderdijk, Klijn, Loots, Staring en zooveel andere hoofdmannen dier dagen, betwisten elkander het voorrecht om verzen ter pers te leggen van Tollens, da Costa, Beets, ten Kate, van Lennep, ter Haar, Heije, Meijer, van Zeggelen. Tollens strooit zijn bundels in duizende huisgezinnen; da Costa treedt als de gevierde meester op nieuw op met zijn Vijf en twintig jaren en zijn schitterende politieke zangen; Beets met zijn Guy, zijn Ada, zijn bundels Gedichten; ten Kate met zijn Ahasverus en zijn gloeiende tijdverzen; van Lennep met zijn vaderlandsche legenden; ter Haar met zijn Joannes en Theagenes, zijn St. Paulus rots; Heije met zijn Kinderliederen; Meijer | |
[pagina 208]
| |
met zijn Boekanier en zijn Heemskerk, en van Zeggelen met zijn komische verhalen, zijn Valkenvangst, zijn Avondpartij, zijn Ridder en de Dame - allen geliefde voortbrengselen, die twee- of meermalen werden gedrukt. Voeg daarbij Potgieter, Hofdijk, van der Hoop Jrsz., Engelen, van den Bergh, Helvetius van den Bergh, Pruimers, Schippers, Greb, v.d. Kasteele, B. Janssonius, Lesturgeon, Alb. Thijm, Schimmel, van den Broek, Beeloo, Boxman en menig ander en de verschijning van een dichterlijk plaatwerk als de Bijbelsche Vrouwen, een boek van f 20. -, dat een debiet had van ongeveer 2000 exemplaren: dan zijn dit blijken genoeg van buitengewone dichterlijke vruchtbaarheid, een vruchtbaarheid, die aan overdaad grensde en die door Braga zoo jammerlijk aan de kaak gesteld en gegeeseld werd. Ook was deze overvloed den boekhandel niet altoos ten zegen. Het ligt voor de hand, dat, bij die dichterlijke aanstekelijkheid, de dichters naar uitgevers zochten, maar dat laatstgenoemden niet steeds een publiek vonden, dat behagen schepte om zulke eerste voortbrengselen te koopen. Auteurs, bovenal jonge poëten, opgeschroefd door vrienden en hoorders, laten zich licht verleiden om hun (laat het iets meer zijn dan) uilen voor valken aan te zien en meenen recht te hebben op een deel van de zoo vaak denkbeeldige winsten, die zij droomen in de beurs van hun uitgever. Helaas, dat deze zoo onbegrensd dikwijls het slachtoffer is van zijn toegefelijkheid, hulpvaardigheid, ook van de vrees om neen te zeggen, en niettemin bij schrijver en publiek geacht wordt zich voordeelen toe te eigenen die eerder een ander dan hem toekomen. Jeugdige auteurs over het algemeen, in welk vak ook, meenen in den regel een daad van zelfverloochening te doen, wanneer zij hun eerste kopij den uitgever gratis afstaan en zijn er hemelsbreed ver van af te willen gelooven, dat deze hun soms veel grooter dienst bewijst dan zij hem doen. Indien daar voor den uitgever geen andere buitenkansen tegenover stonden, door bekwaamheid, geduld of, | |
[pagina 209]
| |
omstandigheden hem in den schoot geworpen, zou deze soort van handelsman wel dwaas doen door ooit iemand anders dan gezochten, winstvasten auteurs te wille te zijn. Minder onzeker of gewaagd is het roman-terrein. Het werd dit vooral na 1840, toen, ten gevolge van de vele leesgezelschappen, de boekverkoopers deze gelegenheid tot goedkoop onderling lezen uitbreidden door het oprichten van leesbibliotheken, gaandeweg in allerlei plaatsen al meer en meer toenemendeGa naar voetnoot1. | |
[pagina 211]
| |
Behoefte aan lektuur en lektuur-verschaffing gingen hier merkwaardig te zamen. Onze eigene letterkunde wierp vruchten af zoo frisch en zoo ruim, als men niet zou hebben durven voorspellen. Jacob van Lennep was in zijn volle kracht, Mej. Toussaint gaf uit haar rijke pen telken jare een nieuwen bundel of groot tafereel; haar geesteszuster Betsy Hasebroek volgde haar in haar minder historische, maar gemoedelijke eigenaardigheid, na; Clemens maakte opgang met zijn geestige verhalen; Honig met zijn vaderlandsche schetsen; Boudewijn (J.L. van der Vliet) met zijn humoristische causeriën; van Koetsveld trad op met zijn Pastorie van Mastland, v. Limburg Brouwer met het Leesgezelschap van Diepenbeek, van Schaick met zijn Dorpsverhalen, Henriette Marie L(angelaan) met haar Coquetterie, dat te gelijk een der eerste proeven van Fuhri was om te breken met het groot 8o formaat en voor den roman een handiger en goedkooper vorm te kiezen. Eu naast dezen sloten zich aan de vruchtbare pennen van Bosdijk, van Buren Schele, Donkersloot, Storck, benevens een aantal, die, zooals J. de Vries (onder verschillende schuilnamen als: A. van Loon, Asmodée, A.W. van Brederode, Reid-Irving, v.d. Eikenhorst enz.) het leveren van boeken ten behoeve van leesbibliotheken tot een loutere broodwinning verlaagden. Onze literatuur leverde gedurende dit tijdvak het tot heden toe ongehoorde aantal op van ongeveer 200 oorspronkelijke romantische werken in groot 8o, boven de vele verhalen en bundeltjes van minder handelswaarde. In gelijke evenredigheid namen trouwens de vertalingen toe. Het uitgeven van wetenschappelijke en zuiver letterkundige werken eischte in elk geval eenige kennis en veel tact; dat van romans was gesneden brood. Door middel van het vertalingsrecht de hand to leggen op een boek uit den vreemde; verzekerd te zijn van een uitsluitend bezit zonder gevaar van mededinging; dat boek te doen vertalen zoo goed of zoo slecht als men zelf verlangde; | |
[pagina 212]
| |
het te doen drukken zoo voordeelig mogelijk; het op te sieren met een sprekend vignet of met platen, bij wijze van uithangbord, en het in den handel te brengen als artikel van consumptie voor leesbibliotheken, was waarlijk geen heksenwerk. Wie nooit wat aan uitgeven gedaan had of er de plichten van begreep, kon dergelijke schadelooze speculatie veilig wagen. En naar mate de uitgevers daarvan te kust en te keur te vinden waren, naar dezelfde verhouding verrezen ook de schrijvers, die of oorspronkelijke waar fabriekten, of hun pennen vleugelen gaven voor het opkrassen van allerlei vertalingen. Het Nieuwsblad wemelde van advertentiën, waarin werk werd aangeboden tegen goedkoop loon of prijscouranten werden gegeven van vertaalarbeid. Namen te noemen dient nergens toe, al kan de napluizer die desverkiezende in het Nieuwsblad gemakkelijk vinden. Maar wij hebben een ganschen voorraad aanbiedingen vóór ons van een inhoud als de volgende: ‘(N.N.) bezittende een grondige Nederlandsche taalkennis en een goeden stijl, biedt zich aan om uit het Fransch, Engelsch en Hoogduitsch sierlijke en naar den geest bewerkte vertalingen te leveren voor f 2.50 uit eerstgemelde, voor f 3.50 uit laatstgenoemde talen.’
‘(N.N.) Schrijver van Het beleg en de verdediging van Haarlem, meldt bij deze aan HH. Uitgevers, dat hij wel genegen zou zijn tot de vervaardiging van een geschiedkundigen Roman in denzelfden geest als bovengenoemd Werk; hetzij eenig gedenkwaardig punt door HunEd. zelf wierd opgegeven, hetzij die keuze aan hem Schrijver, overgelaten werd. Hij heeft nog een manuscript liggen, dat hij, onder een gefingeerden naam, voor f 4.50 per vel wil afstaan.’
‘Verhuisd naar.... ‘(N.N.) Schrijver van De Wegen der Voorzienigheid; God is | |
[pagina 213]
| |
Liefde, Geene rozen zonder doornen enz. enz. Dienende deze tot algemeene kennis aan HH. Uitgevers, die met hem in betrekking staan of in relatie zouden wenschen te komen, waartoe hij zich welwillend aanbeveelt.’ Waarop de volgende week een concurrent adverteert: Niet verhuisd! ‘(N.N.) Schrijver der Schoone Bagijn van Amersfoort; der Kiezersclub van Kijvenheim; der Schetsen van den geest der Eeuw; vertaler van Belani's Zicerver; van Strauss, De waarheid in het leven; van Sue's Duivelheuvel; van Het fregat Gorgone; van Mendoza, de Koning der Bedelaars; van De twee Tudors enz. enz., vestigt langs dezen weg op nieuw de aandacht van HH. Uitgevers op zijne vroegere aannemelijke voorwaarden, is niet ongenegen de bewerking van een of ander Tijdschrift, of Dagblad op zich te nemen.’ Het natuurlijk gevolg van een en ander was, dat naast de firma's van geweten zich plaatsten kleinere firma's met kleiner of in het geheel geen geweten, en dat voortaan het getal vertaalde romans dat van oorspronkelijke ver overtreffen zou. In dit tijdvak bedroeg het den arbeid van niet minder dan 150 buitenlandsche, hier ingevoerde auteurs, wier vertaalde boeken zeer zeker op het driedubbele kunnen geschat worden. Aan een statistisch napluizer zij het verbleven, onze getallen na te cijferen en er een paar bij of af te doen Maar wanneer wij optellen, vaagweg, onze eigen romans van eenigen naam tot een getal van bijkans 200, en daarnaast meenen te mogen stellen, dat de 150 genoemde vreemde namen vrij zeker dooreengeslagen in deze zelfde tien jaren elk drie romantische werken aan onze lezers hebben geleverd, dan hebben wij onze becijfering zeer zeker niet overdreven. Voegen wij hier nog bij, dat van deze 150 de Engelsche en de Duitsche letterkunde, elk met p.m. 60, ongeveer gelijk stonden en dat de overige 30 aan andere talen toebehoorden. | |
[pagina 214]
| |
Aan deze vertalingen had onze handel zoowel als onze letterkunde niettemin soms groote verplichting. Allereerst wel aan den eenigen Dickens, wiens werken, in den beginne niet met zoo buitengewonen ophef ontvangen, in later tijd bij duizende exemplaren ook over ons land verspreid werden. Voorts, om alleen de voornaamsten te noemen, aan Thackeray, Bulwer, Marryat, d'Israeli, Warren, James, Trollope, Ainsworth, Douglas Jerrold, Cooper, Miss Edgewood, Miss Bury, Miss Bray. Van de Duitschers waren de meestgezochten: Spindler, Tromlitz, Zschokke, Gerstäcker, Hackländer, Auerbach. - Aanteekening verdient, hoe op eenmaal de Noordsche literatuur in de mode kwam en haar voortreffelijkheid toonde in de werken van Fredrika Bremer, Em. Flygare Carlèn, Ingemann, Andersen, Sparre, de Geer, Almquist, Palmblad. Al deze schrijvers, en met hen zoo veel anderen, verkwikten ons familieleven en brachten den handel aanzienlijke voordeelen aan. - Winsten niet minder, maar zedelijken invloed hoogst bedenkelijk, de beide Franschen, die in deze jaren alles in rep en roer brachten: Eugène Sue en Alex. Dumas. Noemen wij daarvan eerst Suc, Mystères de Paris. De verschijning van dit boek is voor de letterkunde van de geheele wereld van groote, en zeker niet van weldadige, beteekenis geweest. Overal bracht het een geweldige, koortsachtige opschudding te weeg. De uitgevers uit alle landen betwistten elkaâr de vertalingen. Men zou zeker het cijfer van eenige millioenen krijgen, indien men de exemplaren kon weten, die er in de verschillende talen van dit boek gedrukt zijn. Daargelaten de ziekelijke overprikkeling, die het veroorzaakte, bracht het ongehoord debiet meê, dat het aanleiding gaf tot die gansche reeks van sensatieboeken, die in dezen tijd de publieke zedelijkheid vergiftigden. Na de ontsluierde geheimen van Parijs volgden, het spreekt van zelf, die van Londen, van Weenen, van Berlijn, van welke groote stad niet? de een al sterker gekleurd dan de andere, en | |
[pagina 215]
| |
door het publiek allen gretig verslonden. Op kleiner schaal sloten zich de Physiologiën daarbij aan, een soort van schotschriften, die de schandalen der hoofdsteden tot in de binnenkamers toe begluurden en aan het licht brachten. Bij sommigen daaraan was het talent, waarmeê ze geschreven waren, niet te ontkennen; maar daardoor trokken zij aandacht te meer en gaven de geboorte aau dat tal van gelijken huize, die allengs meer tot allerlei laster, naaktheid, vieschheid en walgelijkheid ontaardden. Ook Nederland heeft daarvan den ongelukkigen invloed ondervonden, daargelaten dat de handel er zijn voordeelen van getrokken heeft. De Mystères de Paris vonden in 1844 hier te lande een navolging in de uitgaaf van De Verborgenheden van Amsterdam, door L. van den Eikenhorst, schuilnaam van J. de Vries, uitgegeven bij S.H. Spree. Genoemde de Vries, die, onbegrijpelijk handig en brutaal, jaren lang bij wijze van fabriekarbeid een menigte scherpgekleurde romans in de wereld zond, kondigde deze Verborgenheden in een prospectus aan met een ernst een betere zaak waardig. ‘Onder de talrijke voortbrengselen der Fransche letterkunde in de laatste jaren’, zegt hij, ‘verdient ongetwijfeld Les Mystères de Paris de eereplaats. Zelden, of liever nimmer, is er een werk geschreven, dat door de geheele beschaafde wereld met meer geestdrift ontvangen is dan dit. Ook hier wekte de lezing van dit voortreffelijk werk de diepste bewondering en de grootste geestdrift voor den menschkundigen Schrijver, die met zulk een onnavolgbaar talent de uitgestrekte wereldstad, tot in derzelver geheimste schuilhoeken voor aller oogen wist bloot te leggen. - Met ingespannen oplettendheid over het gelezene nadenkende, ontstond bij ons (L. van den Eikenhorst) de vraag, of niet ook in onze vaderstad zich veel bevond, wat den opmerkzamen waarnemer rijke stof voor een belangrijk werk aanbood; wij beantwoordden ons deze vraag toestemmend en vonden ons van dag tot dag | |
[pagina 216]
| |
meer aangespoord en met lust bezield tot het aanwenden onzer geringe krachten, om den sluijer op te heffen, die in de hoofdstad van ons vaderland, het magtige Amsterdam, nog zooveel bedekt. - Zwaar is de op ons genomen taak, wij ontveinzen het ons niet, en niet zonder huivering zetten wij ons er toe neder, om de Verborgenheden van Amsterdam te schrijven. Maar wij laten daarom den moed niet zinken; wij gevoelen lust tot onzen arbeid en stellen ons tot pligt een werk te leveren, waarin wij waar zulks noodig is geene krachtige tinten zullen sparen om onze schilderijen leven bij te zetten.’ Het spreekt van zelf, dat dit boek, 3 dln, prijs 14.40, even als zoo vele andere van dergelijk allooi, buitengewonen aftrek vond en zelfs een tweeden druk beleefde in 1866. Ook van de Verborgenheden van Parijs kwam 25 jaar na zijn eerste verschijning, in 1868 een nieuwe uitgaaf en in 1872 een 3e, ten behoeve van het nieuwe geslacht, dat, gelijk het prospectus opgaf, ‘zijn nachtrust opofferde om aan dit meesterstuk zijn weetgierigheid te bevredigen.’ De oude smaak (en handelsspeculatie) werd alzoo toen op nieuw opgerakeld; het schandalen-genot kwam andermaal in de mode, en weldra had ons publiek zich ook toen weêr te vergasten op navolgingen als Europeesche Hofschandalen, Het Testament van St. Helena, De Geheimen van het Hof der Tuilleriën onder het Tweede Keizerrijk, De Verborgenheden van het Hof van Constantinopel, Isabella of de Geheimen van het Hof van Madrid, Panchaud, Amsterdam bij dag en hij nacht, Verborgenheden der galante wereld, en dergelijke vodden meer. Naast de romans van Eugène Sue veroverden die van Alexander Dumas zich een wereldplaats. Allereerst als feuilleton verschenen in voorname Parijsche dagbladen, werden zij oogenblikkelijk na hun kompleet-komen, of reeds bij wijze van aflevering gedurende hun verschijning, in nadruk en vertaling naar alle deelen der aarde verspreid. Hun debiet was even fabelachtig | |
[pagina 217]
| |
als de spoed, waarmeê de talentvolle schrijver den een door den ander als het ware deed verdringen. Een spotprent, overgenomen in Boudewijn's de Tijd, stelt den auteur voor met tien pennen, aan elken vinger een, en nog twee aan de voeten. Dumas zelf, in een proces, hem aangedaan door de journalen La Presse en Le Constitutionel, verklaarde voor den rechter, dat in een tijdsverloop van vier of vijf jaren door hem aan verschillende dagbladen de kopij geleverd was van de bekende romans Monte-Christo, Vingt ans après, Le Chevalier de Maison rouge, La guerre des femmes, Le siècle de Louis XIV, en eenige kleinere geschriften, benevens het begin van de romans La Dame de Montsoreau, Le Batard de Mauléon en Les Mémoires d'un Médecin; dat hij dagelijks in zijn dienst had drie paarden en drie knechts, alleen tot het overbrengen van kopij en proeven, en dat hij nu, door overspanning, wel eenige rust noodig had. Al deze boeken, vooral uit de Fransche literatuur, brachten bij den boekhandel schatten gelds in omloop. Ook bij ons. Want al stonden zij in eigenaardig talent op zich zelv', hun geest van dramatische prikkeling, ook die van minder kiesche ontsluiering, gaf aan schrijvers en uitgevers maar al te veel verleiding om den gebleken smaak van het publiek tegemoet te komen en winst te zoeken in de hartstochtelijke opgewondenheid der menigte, ware het ook ten haren bederve. Firma's als bijv. die van H. Thompson te Amsterdam, S.H. Spree, ook aldaar, aasden op dit gebied door het uitgeven van allerlei oorspronkelijke en slordig vertaalde, onhebbelijk gedrukte boeken, het een na het ander klokspijs voor leesbibliotheken, met uitlokkende titels, gelijk Verborgenheden der Hel. Door den Duivel enz. - P.J.W. de Vos, platenkleurder te Amsterdam, werd door het uitgeven van een Waarachtige Physiologie van Amsterdam en de meest bekenden van Amstels ingezetenen zoo voor dat vak ingenomen, dat hij een soort van fabriek opzette van rijp en groen, prullen van allerlei slag, | |
[pagina 218]
| |
meestal romans, die met de noodige bombarie in de couranten opgevijzeld en den liefhebberen in de geestelijke maag gestopt werden. Toen hij, na een jaar of wat, met dat misdruk zich zelv' overdrukt had en in verdruk was geraakt, ging hij tot zijn prentenkleurderij terug en spoedig daarop failliet. Wij hebben bij deze Fransche schrijvers iets langer stil gestaan, om een voorbeeld te geven van den invloed van enkele romans, en doen daardoor niets te kort aan de hier te lande verschenen vertalingen van andere Fransche auteurs als Alph. Karr, Bungener, d'Arlincourt e.a., wier werken met de besten van andere landen gelijk stonden.
Wij herinneren hier - en dit dient nu eens voor al herhaald - dat de vakken, die wij overzagen, niet alleen met een zeer vluchtig oog moesten worden beschouwd, maar evenzeer dat die vakken slechts een gedeelte uitmaken van het ruime veld van den boekhandel. Boeken ten dienste van het maatschappelijk leven en van het huishouden, over aangelegenheden van tijd en dag, over bijzondere bedrijven en belangen: dat overgroot aantal boeken en geschriften van mindere prijswaarde, maar daarom niet van geringer beteekenis voor wetenschap en letterkunde; bijna het gansche gebied van het lager onderwijs, dat zulk een groote waarde op onze handelsmarkt vertegenwoordigt: dat alles hebben wij ter zijde moeten laten om niet al te uitvoerig te worden, en in de hoop dat ons gebrekkig, zéér gebrekkig werk door anderen moge worden verbeterd en aangevuld. Zoo beseffen wij bovenal onze tekortkoming in betrekking tot het schoolwezen, en willen de eersten zijn om te bekennen, dat de lijsten van woordenboeken, taalkunde en onderwijs, gevolgd door een opgaaf van tijdschriften betreffende het onderwijs, slechts een schraal beeld geven van de ontwikkeling op dat terrein, evenzeer als van de kapitalen die er in den handel door werden omgezet. | |
[pagina 219]
| |
Hetzelfde geldt van de kunst. Ook hier gaan wij veelal de plaaten kunstwerken met stille waardeering voorbij, alleen onder de opmerking, dat de steendrukkunst voortreffelijk beoefend werd op de inrichtingen van Mieling, Desguerrois, Backer en Trap.
Dezelfde schrijfsters en schrijvers van boeken voor de jeugd van het vorige tiental jaren blijven ook gedurende dit tijdperk een rijke bron voor de uitgevers. Mevr. van Meerten Schilperoort, hetzij op zich zelve, hetzij te zamen met haar vriend Robidé van der Aa, helpt den uitgever Beijerinck voortdurend aan keurigen kinderlijken tekst bij keurige kinderlijke plaatjes. Amalia Schoppe, Mevr. Boëseken Peltenburg, Arrenberg, Dusseau, Noothoorn, van Sandwijk, van Spall, zijn de auteurs der kinderwereld. Steeds zien er nieuwe verhalen van C. Schmid het licht en worden de anderen herdrukt. Een grooten mededinger heeft deze Duitsche voortreffelijke verteller gevonden in zijn landgenoot Gustav Nieritz, wiens Tooverfluitje, Het Visschersmeisje, Eert uw Vader, Het Mijnwerkerszoontje, Fedor en Louise, De Vondeling, De arme Speelman, De Kanarievogel, Het kind eens Konings e.a. met bijna even veel graagte ontvangen wordenGa naar voetnoot1. Eveneens beginnen de verhalen van Hoffmann, zijn Arm en rijk, De booze geest, Vertrouw op God e.a. op prijs te worden gesteld. De firma's Beijerinck, Frijlink, de Erven Bohn en Loosjes, betwisten elkaâr de vertalingen van vreemden bodem en te gelijk de eer van smaakvolle uitgaven. Vooral de beide eerstgenoemden wedijveren in zorg voor netheid en sierlijkheid. Ook krijgt de kinderwereld meer verscheiden- | |
[pagina 220]
| |
heid van lektuur. Voor de jeugdige kleinen wordt gezorgd door lieve prentgeschenk jes, uitgegeven door van Goor, ter Gunne, van Nooten, van Boekeren, v.d. Sigtenhorst en het lithographisch etablissement van Trap; daaronder niet te vergeten de overbrenging van de in alle talen vertolkte Duitsche Struwelpeters. Voor de meer ontwikkelden verschijnen de verhalen uit de vaderlandsche geschiedenis door Lastdrager, de reisverhalen van Marryat, van der Aa, van Sandwijk. De uitgever Fuhri wendt de gravuren van zijn houtsneeschool aan tot aardige prentenboeken, zijn Groot Nederlandsch Prentenboek, zijn Omnibus, waarbij de vermakelijke tekst geleverd wordt door van Zeggelen en Ising, en die een overgroot debiet hebben. Eindelijk, in 1849, treedt een nieuw auteur der toekomst op in Andriessen met zijn Tony en Armand.
De gebeurtenissen van den dag roepen natuurlijk wreêr een aantal vlugschriften van de pers. De voornaamste aanleidingen daartoe waren de herhaalde wenschen en voorstellen, die gedurende dit heele tijdvak de grondwetsherziening in 1848 voorafgingen. Voorts, in 1840, de opkomst der Christelijk-historische richting, naast die der Groninger school en het zich openbaren van het R.K. kerkgezag; de ontevredenheid met 's lands beheer en de troonsafstand van Willem I; in 1841 de komst van Willem II aan de regeering, de financieele moeielijkheden van het rijk, de opruiende geschriften van Andringa de Kempenaer, Meeter e.a., de onteigening ten behoeve der spoorwegen; in 1842 de bezwaren tegen het hooger, middelbaar en lager onderwijs, de toetreding van Luxemburg tot het Tolverbond, het financieel traktaat met België; in 1843 de geldnood van den staat, de dood van Willem I; in 1844 de vrijwillige leening door minister van Hall (met zijn gevolg van spotschriften: de geïllustreerde Wet van bekoud, het Théâtre des Variétés, de Wespen, Physiologie van het Kon. | |
[pagina 221]
| |
der Nederlanden, het Politiek beestenspel enz.); in 1845 de katholieke bewegingen (de rok van Trier, de miraculeuze medailles), Ronge, Czerny en andere anti-katholieken; in 1846 de invoering der staatsexamens, de handhaving der formulieren in de protestantsche kerk, de uitzetting van bisschop de Graaff uit Java, de koloniale stelsels, de opkomst van de beoefening der staathuishoudkunde, de nieuwe kiesstelsels, de oud-bisschoppelijke klerezie, de landverhuizing; in 1847 de expeditie naar Bali, wetsherzieningen; in 1848 de Fransche omwenteling, de nieuwe grondwet, en de gevolgen daarvan ook in 1849. |
|