Eerlycke tytkorting(1634)–Jan Harmensz. Krul– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] Op 't af-wesen van mijn gheliefde Vriendt. SChatert, queelt met soete vreught, En gheneught, Soet gevogelt, pluymde Dieren: Drijft de droeve fantasy Wat uyt my, Door u vrolijck tierelieren. Huppelt, springht, en schatert uyt Soet ghefluyt: Om mijn fantastijcke sinnen (Door het heughelijck ghequeel, Van u keel) Met vermaeck te overwinnen. Nu ick hier het Wout alleen, Gae betreen, Loopen mijn ghedachten speelen, Daer de eensaemheydt (mijn Vrindt) My in bindt, Hoe de tijdt mijn vreughd' ken steelen. Dat hy eenigh mijn verdruckt, En ontruckt Al mijn vreught, mijn lust, mijn leven. Wreeder strafheydt (snelle tijt) t'Mijnder spijt Soudt ghy nimmer keunen geven. Hier den een, en daer den aer, Van malkaer [pagina 96] [p. 96] Afgesondert en verscheyde, D'eene wijckt, den ander vliet, Waerom niet In 't vertrecken met ons beyde? Dies klaegh ick mijn ongheluck Met veel druck, Ruysschend' Beeckjen, water-stromen; Doch versoet het wederom, Nu ick kom Rusten by u Wijcker-bomen. Bralt Apollo aen de Bron, Met u Zon, Moedicht het ghediert om singhen. Laet de Fackel van u licht, Met sijn schicht Door de groene Telgen dringhen. Beeckjes, Boompjes, Bloempjes mee, Tierigh Vee Heughelijck om aen te schouwen: Tuyght doch eens, hoe komt het by Dat ghy my Meught mijn soetste vreught onthouwen. Had ick hier, die ick soo vaeck Het vermaeck Van u vreughde gaf te kennen: Hy soud' sien dat in de daet, Meer bestaet, Als ick oyt beschreef met Pennen. Noyt heb ick soo seer geroemt Van 't ghebloemt, [pagina 97] [p. 97] Van 't gheboomt, of Wijcker-beecken, Als de tijdt nu metter daet Blijcken laet; Daer ick eensaem uyt moet spreecken. Al de quellingh, al de smert Van mijn hert, Al de stuere, seure vlaghen, Die ick om u af-zijn ly, Sullen my (Tot ick u weer sie) doen klaghen. Schouw' ick met mijn ooghen aen Al de blaen Die de Wijcker-Telghen çieren; Will'ghen tackjes, die belonckt, En bepronckt Werden op soo veel manieren. Al u lieve lusten zijn Soet voor mijn; Doch mijn vreughde zy ontstelen: Om dat ick mijn vrundt daer van Niet en kan, Eenigh vreughde mede-deelen. Of deelt Leyden soeter kruyt (Denck ick) uyt. 't Zy van Roos, oft Violetten? Of ist om dat daer een Maeght Die u haeght, Aen de Vliet haer neder zetten. Lust u Leyden aen de Vliet: Daerom liet [pagina 98] [p. 98] Ghy mijn wijcken. Ick u scheyde; Scheyden voor een korten tijt, Tot profijt Van u lieve sinn'lijckheyde. Vorige Volgende